Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET OFFER DES HEEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET OFFER DES HEEREN

Brieven uit de gevangenis

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

We lezen in Gods Woord, dat men nooit bezorgd hoeft te wezen, wanneer men om Christus' naam wordt overgeleverd in handen van de rechters. Hij zal dan in die ure de woorden in de mond geven.

Hoe duidelijk blijkt dit uit het proces tegen een eenvoudig vrouwtje uit het volk dat in 1559 haar leven op het schavot eindigde.

We laten hier volgen het gesprek tussen de Kettermeester en Claesken.

Kettermeester: Gelooft gij dat Christus door het sacrament in het brood komt?

Claesken: Christus zit aan de rechterhand des Vaders en komt niet onder de tanden van de mensen.

K. Alle ketters zeggen dat. Als gij dat gelooft, moet gij eeuwig in de hel branden.

Cl. Ik sta niet op mensen; alleen Christus is ons fundament.

K. Gij begrijpt er niets van. Er zijn zoveel heilige geschriften waar gij geen weet van hebt.

Cl. Wij hebben anders geen geschriften nodig als het Evangelie van Christus. Als wij dat nakomen, zullen wij zalig worden.

K. Vijftien honderd jaar lang hebben heilige vaders ons onderwezen. Gij had u door hen moeten laten leren.

Cl. Ik hoef mij door hen niet te laten leren, want ik heb nooit van hen gehoord.

K. Wilt gij wijzer wezen dan de heilige kerk?

Cl. Ik begeer tegen de heilige kerk niet te strijden. Ik heb mij altijd onder de gehoorzaamheid van de heilige kerk begeven.

K. Als gij meent het beter te weten dan de heilige vaders, dan kan men gerust geloven, dat gij simpel zijt.

Cl. Al ben ik dan simpel voor de mensen, toch ben ik niet simpel in de

kennis des Heeren. Deze dingen zijn voor de wijzen en verstandigen verborgen en aan de simpelen en onnozelen geopenbaard.

Van Jan Claesz, die in Amsterdam terecht werd gesteld, staat geschreven, dat hij tegelijk met een Oudt Man voor de Vierschare kwam. Zij groeteden malcander met een cusse. Jan seyde: „Mijn lieve broeder, hoe sijt ghij gemoet? " De ander seyde met een blijde aenghesicht: „AI Wel mijn broeder". Doen seyde Jan Claesz: „lek vrese noch vuur noch sweert. Och wat een blijden maeltijt sal ons bereyt zijn eer de clock heeft twaalf uren."

Ten slotte was ook hier het vonnis: Wij verwijsen u ter doot gestraft te worden met den sweerde, het lijf op een rat, het hooft op eenen staec.

Adriaan Glaesmaker schrijft in 1551 uit de gevangenis te Leiden aan zijn vrienden:

Lieve vrienden, ofter noch eenich onder u waren, die traech of slaperich waren, laet die toch nu ontwaken, of si sullen metten dwasen maechden buyten gesloten worden. Och mijn lieve vrienden, ten sal niet baten, dat ghi uwer sommige de wetenschap verliooveerdicht, mer die liefde die sticht, want ten baet niet datmen den wech weet, maer men moetje treden, ende al ist datse enge ende , mal is, ende met veel arbeyt onderzocht, sij moet nochtans gewandelt zijn, daerom mijn vrienden, ghij die deelachtich geworden zijt des Hemelschen roeps, neemt waer den tijt der genaden ende en wilt niet sien op den genen, die so luy ende traech voortgaan, maer schikt u daer na, dat ghij in meucht gaen door de enge poort, want veel sullender na arbevden om in te gaen, ende sullender niet in comen.

Aangrijpend is de laatste brief van Hendrik Verstralen geschreven aan zijn vrouw: Och mijn allerliefste huysvrouw, mijn vleesch, mijn been, mijn lieve vriendinne, mijn lief, niet aan mijn herte, maer in mijnder herte, ende nu voortaan mijn arme weduwe, die ick verlaten moet, na Godts believen, wille ende raet, diet also gehouden heeft, dat ick hierna zijn welbehagen ghebonden ligge, om zijnder eeuwiger waerheyt wille, die ick hope met mijnen doot te betuygen door Godts genade, de ghehoorsaamheyt die wij Godt sehuldigh zijn, nu te betalen, dat is de versakinge ons zelfs, dat wij boven hem niet liefhebben mogen vader noch moeder, noch vrouw, noch kint, noch ons eygen leven, oft Godt dreicht ons met zijne eeuwige oordeel. Wie iet meer bemint dan Mij, die en mach mijn discipel niet wesen, noch veel min zijn sone, ende die gheen sonen en zijn, die zijn bastaarden, die met Godt geen deel noch erve hebben en sullen. Ende dit is de oorzake mijn lieve huysvrouw, hoe wel dat ghij met mijnen cleynen kinderkens so diep in mynder herte ligt, dat ghy teghen mijn natuer moet daer uitgestooten worden. Want ghi en mocht mij, oft ick u, geenen afgodt zijn, so lief als wij onse dier gecochte sielen hebben, So sult gij door dit weten mijn alderliefste huysvrouw, dat ick u met mijn cleyne kinderkens Godt wil bevelen, dat Hij u leide door Zijne goetheyt en wil brenghen tot de eewighe heerlijcke onbevleckte erffenissen.

Dit sent Hendrick uwen man gebonden inden Heere om de eeuwige waerheyt wille, ende het ghetuygenisse Christi, mijn beminde huysvrouwe ende suster inden Heere, tot eene grote ende goede wensche mijns herten, als voor mijn laatste adieu.

Adieu mijn liefste op aerden, adieu suster inden Heere. Hoe en soude ick 11 niet liefhebben, ghij mijn huysvrouwe, die mijn sielé meer bemint als mijn lijf. Ick bedanke u seer van u groote neerstige sorge voor mij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1954

Daniel | 8 Pagina's

HET OFFER DES HEEREN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1954

Daniel | 8 Pagina's