Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Ambtsgebed (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Ambtsgebed (II)

6 minuten leestijd

Het Ambtsgebed (II)

RONDKIJK

Het Ambtsgebed (II)

De meest gebruikelijke tekst voor het formuliergebed in de gemeenteraden is (ongeveer) als volgt:

„Almachtige God, Bestuurder van het heelal! Wij bidden U, in de Naam van Jezus Christus, om uw algenoegzame zegen bij de vervulling der werkzaamheden die ons zijn opgelegd.

Schenk ons daarbij wijsheid, voorzichtigheid en uw geest. Verlevendig in ons een diep besef van onze afhankelijkheid van U en doe onze beraadslagingen strekken tot de eer Uws Naams en tot behartiging der ware belangen dezer gemeente. Amen."

Dat het gebed gedaan wordt in de naam van Jezus Christus, bracht in sommige gemeenteraden bezwaren. Zo werd er te Wageningen in het jaar 1851 een Joodse gemeentesecretaris benoemd; om hem te kwetsen schrapte de raad de woorden „Uwen lieven Zoon Jezus Christus", die in het ambtsgebed voorkwamen. Toen de Joodse secretaris in 1882 overleed, werd het er niet bijgevoegd maar het gebed zonder motivering afgeschaft. De leden kregen wel gelegenheid terstond na de opening van elke raadsvergadering enige ogenblikken stilte in acht te nemen.

Aan het in de Amsterdamse raad in 1826 vastgestelde formuliergebed, wanneer gebeden werd „in de Naam van Jezus Christus onzen Heer" namen de Joodse raadsleden geen deel. Zij dekten dan het hoofd ook niet. (De Joden dekten nl. het hoofd bij elk godsdienstig ritueel. R.) De nieuwe raad van 13 nov. 1851 stelde met 27 tegen 8 stemmen na een langdurige discussie een formuliergebed vast, van bijna gelijke tekst als het hierboven geciteerd. Alleen de naam van de Tweede Persoon in het Goddelijke Wezen werd er uit weggelaten.

De acht tegenstemmers, mannen van het Réveil, protesteerden en wilden de woorden: „in den Naam van Jezus Christus onzen Heer" behouden, aangezien het weglaten van deze woorden een verzaking van het Christelijk standpunt was. In Groen van Prinsterer's „Nederlander" die in deze jaren veel aandacht aan het ambtsgebed wijdde, werd er van gezegd, dat „de Naam van de Zaligmaker niet weggelaten maar uitgestoten, niet ondersteld, maar voorbedachtelijk ter zijde gesteld werd.

Op 3 sept. 1919 dienden één revolutionair-socialist en zes communisten onder aanvoering van de heer Wijnkoop een voorstel in om het ambtsgebed af te schaffen. Er werd een belangrijke discussie over gevoerd, waaruit we een en ander zullen aanhalen.

De grondslag van het voorstel van de communist Wijnkoop lag in de weigering God als „hogere macht" te erkennen. Als hogere macht dan de individuële macht erkende hij „de enig scheppende kracht van de arbeid, gepresenteerd door de arbeiders gezamenlijk." Aan de erkenning van een macht buiten en tegen de arbeiders, wenste hij niet mee te doen. „Die andere hogere macht — aldus David Wijnkoop, — die men heeft te geven de naam van God, is een macht die niet is ontleend aan de arbeid maar gebruikt wordt tégen de arbeiders, een macht, die de arbeiders niet kunnen controleren, een gezag dat door mensen bedacht is, maar dat niet is ontleend aan de scheppende kracht van de arbeid."

Het ging er na deze gezegdens warm toe in deze raadszitting. De rechtsen tornden daar tegen op. Prof. Diepenhorst, die met Wijnkoop debatteerde, zag in het voorstel de konsekwenties van het „geen God, geen meester." Aanneming van het voorstel zou betekenen: „ de Raad van Amsterdam wenst te breken met de publieke erkentenis, dat de overheid dienaresse Gods is, wiens zegen voor de volbrenging van de werkzaamheden zij nodig heeft."

Het voorstel Wijnkoop werd aangenomen met 21 tegen 25 stemmen. De afschaffing van het ambtsgebed in de hoofdstad schudde velen in ons land wakker en bracht deze gelukkige reactie teweeg, dat in meerdere gemeenten besloten werd het ambtsgebed in, of weer opnieuw in te voeren.

Interessante gegevens

Op enkele interessante zaken omtrent het ambtsgebed die we in het boek van mr. K. Groen vonden, willen we nog de aandacht vestigen.

In de gemeente Urk worden ook de burgerlijke huwelijksvoltrekkingen door de ambtenaar van de burgerlijke stand geopend en gesloten met gebed. Ook worden in sommige gemeenten de vergaderingen van b. en w. met gebed aangevangen.

In het sluitingsgebed van de raad van Ermelo (in 1918 nog in gebruik) vonden we de volgende eigenaardigheid. Er kwam deze zin in voor: „Niets anders dan gevoel van heilige verplichting, niets dan de wens om in Uwe almachtige hand de werktuigen te zijn tot bevordering van het welzijn onzer medeburgers, bewoog ons, om ons heden belangeloos naar deze plaats te begeven."

Tegen die volzin werden toen bezwaren ingebracht, omdat daaruit een gevoel van zelfvoldaanheid en misschien zelfs van zelfverheffing sprak; welke in een gebed toch al heel weinig op zijn plaats zijn. „Belangeloos" was ook wel een te mooi woord, toen nadien de raadsleden presentiegeld genoten. De tekst van het gebed is dan ook gewijzigd.

Sluitingsgebeden worden in de meeste gemeenteraden niet gebezigd, met als motief dat het na een rumoerige vergadering of heftige discussies weinig passend zou zijn.

Tenslotte nog dit. In de roomse gemeenten is de Christelijke groet bij opening en sluiting in zwang. Het wordt beschouwd niet als een gebed maar als een getuigenis. Deze Christelijke groet wordt als volgt gebracht:

Voorzitter: Ik open deze vergadering met de Christelijke groet: Geloofd zij God.

Leden: In alle eeuwigheid. Amen.

Over de houding tijdens het uitspreken van het gebed zou ook nog een en ander te zeggen zijn. In de meeste gevallen schrijft het reglement voor, dat dit staande wordt gedaan. Meestal gedragen ook de bezwaarden zich daarnaar en nemen een staande houding in acht. Het is echter ook wel eens anders.

In de gemeenteraad van Uithuizermeeden (Gr.) zei in 1920 een raadslid dat „indien de raadsvergadering om 4 uur begint, de heren voorstanders van het raadsgebed om 3 uur wel kunnen beginnen te bidden, dan zullen de tegenstanders om 4 uur kunnen komen, als het gebed afgelopen is".

Om nog een voorbeeld te noemen: ind 1923 stelde een vrijzinnig lid van de raad van het Zuid-Hollandse Monster voor, na het openingsgebed te zingen psalm 81 : 12 en voor de dankzegging gezang 78 : 4. Hij bedoelde dit waarschijnlijk spottenderwijs, gezien de toevoeging door een socialistisch lid om deze zang dan, ter verhoging van de wijding, met muziek te begeleiden.

Het boek van mr. K. Groen over het ambtsgebed bevat talrijke gegevens die weinigen bekend zullen zijn. Daarom hebben wij er met genoegen een en ander uit opgediept. Het boek moge er toe bijdragen dat het ambtsgebed in die gemeenten waar het nog ontbreekt of voorheen is afgeschaft, opnieuw worde ingevoerd. Opdat Gods Naam geëerd, gediend en gevreesd wordt.

RONDKIJKER

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1958

Daniel | 8 Pagina's

Het Ambtsgebed (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1958

Daniel | 8 Pagina's