Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gisberius Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gisberius Voetius

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

Predikant en hoogleraar te Utrecht

42 jaar is Voetius te Utrecht hoogleraar geweest. Aanvankelijk stond hij geheel alleen voor het onderwijs aan de studenten, maar toen hij in 1637 ook nog tot gewoon stadspredikant werd beroepen, kreeg hij op zijn verzoek hulp van de professoren Meinardus Schotonus en Carolus de Maets. Later zijn mannen als Hoornbeek, Essemius en Nethenus zijn collega's geworden.

Voetius was en blééf echter de vader der Universiteit. Zijn tegenstanders noemden hem „de Utrechtse paus." Die tegenstanders had hij ook onder geestverwanten: De Groningse hoogleraar Samuël Maresius was één van hen. Maar daartegenover stonden de vele medestrijders, zowel de predikanten als de hoogleraren, met wie hij in broederlijke liefde samenwerkte. Tot op hoge leeftijd heeft Voetius getracht allerlei geestverwanten naar Utrecht te halen. We noemen slechts: Lodenstein, Gentman, Joh. Teellinck, van den Boogaard, allen vroegere leerlingen, clie nu nog in de oude Voetius hun geestelijke raadsman zagen.

Voetius woonde te Utrecht in de „Poelenburch steeg, " later Voetiusstraat genoemd. Hij verdiende voor die tijd een mooi salaris, maar gaf zóveel weg, dat zijn vrouw „kostgangers" (meest theologische studenten) moest houden om in de behoeften van het gezin te voorzien. Van de zes kinderen was er één predikant en waren er twee hoogleraar te Utrecht, één in de rechten en één in de wijsbegeerte. In zijn huis kwamen van tijd tot tijd zijn vele vrienden samen, vooral Lodenstein en Anna Maria van Schürman, die later cle Labadie is gevolgd. Van de Labadie moest Voetius niet veel hebben, al konden mannen als Lodenstein e.a. aanvankelijk nogal wat goeds in deze gewezen priester ontdekken. Een andere vriend van Lodenstein, Jacobus Koelman, stond ook niet (bij Voetius in de gunst. Van Lodenstein hield hem de hand boven het hoofd en wilde hem na zijn afzetting in Sluis te Utrecht laten preken, maar Voetius liet dat niet doorgaan.

Ongelooflijk veel werk heeft Voetius te Utrecht verricht. Hij gaf velerlei colleges, waaronder cle „disputen" een belangrijke plaats innamen; hij nam zijn normale predikbeurten waar en talrijke catechisaties. En in de weinige vrije tijd clie hem overbleef, schreef hij een groot aantal dogmatische en polemische werken en gaf hij allerlei adviezen aan gemeenten en classis. Maar hij was niet te groot om zich met kleine dingen te bemoeien: 's Zondags kon men hem vinden in het Regulierenkerkje, daar gaf hij catechetisch onderwijs aan cle kleinste groep kinderen. Velen vonden zoiets „een professor onwaardig" maar hij zei: „Jezus zat als kind tussen de professoren. Waarom zou ik dan als professor niet tussen cle kinderen willen zitten? "

Als al zijn geestverwanten pleitte Voetius voor de heiliging des levens. Ook de overheid durfde hij op haar plicht wijzen, wat cle woeker van de „banken van lening" en de verdeling der kapittelgoederen betreft. Dat bezorgde hem op de duur heel wat vijanden. Zijn ambtgenoten Abraham van der Velden en Johannes Teellinck werden om hun protesten tegen cle overheid in 1660 uit de stad verbannen.

Het moet voor de 83-jarige Voetius een zware beproeving geweest zijn, toen in 1672 de stad door de Fransen werd bezet, de Universiteit gesloten en de Domkerk weer ingericht voor de Roomse eredienst. Als garantie clat de door de Fransen geëiste dwangsom zou worden betaald werd zijn vriend Lodenstein gegijzeld en naar het fort Rees gebracht, waar hij een jaar in arrest heeft gezeten. In 1673 kwam de bevrijding. Het was cle grijze Voetius, die in cle Domkerk de dankstond leidde naar aanleiding van Psalm 126. Reeds drie dagen later hield hij zijn laatste preek in de Catharijnekerk. Onder die dienst zeeg hij op de kansel ineen. Hij heeft daarna nog drie jaar geleefd, en colleges gegeven, maar op cle kansel waagde hij zich niet meer. Tot het allerlaatst is Voetius helder van geest en aktief gebleven. Evenals bij Mozes was „Zijn oog niet verdonkerd en zijn kracht niet vergaan." In oktober 1676 werd hij ziek en moest het bed houden. Toen Petrus Montanus, een der Utrechtse predikanten, hem bezocht, hoorde hij hem de woorden van de Roomse mysticus Bernardus van Clairveaux herhalen: „Desidero te millies, mi Jesu, quando venies? " (Ik mis U zeer, mijn Jezus, wanneer zult Gij komen? ")

Op zondag 1 november 1676 stierf Voetius, terwijl in alle Utrechtse kerken op clat ogenblik voor hem werd gebeden. Merkwaardig, clat hij, die zo had gevochten tegen Rome maar toch de Roomse schrijvers van de Middeleeuwen goed gekend en tot op zekere hoogte gewaardeerd had, juist stierf op de dag van Allerheiligen. En even merkwaardig, clat hij begraven werd in de Catharijnekerk, die later weer Rooms geworden is. En nog merkwaardiger, dat in diezelfde kerk in 1695 een van zijn geestverwanten en tegelijk een van zijn tegenstanders ter ruste werd gelegd: Jacobus Koelman!

De „lijkpredikatie" werd gehouden door Prof. Essenius; 's zondags na cle begrafenis werd Voetius in een gewone kerkdienst herdacht door zijn vriend, Ds. Gentman.

De tekst was 2 Sam. 3 vers 38: „Weet gij niet dat heden ten dage een vorst, ja een grote in Israël gevallen is? "

Voetius karakter

„Een grote in Israël", dat was Voetius geweest, maar dat gold niet van zijn gestalte, want hij was als Zacheüs „klein van persoon."

Zoals dat altijd het geval is met beroemde mannen is Voetius enerzijds bewierookt door zijn vrienden, anderzijds fel gehaat door zijn vijanden. Wij die drie eeuwen later leven, vragen ons af: Was er voor het een of voor het ander reden?

Voetius was een man uit een stuk. Altijd stond hij op de bres voor de Gereformeerde waarheid. Tegen Roomsen, Remonstranten, Wederdopers, Labadisten, Cartenianen en Coccejanen heeft hij die leer verdedigd. Geen wonder, dat zo'n militante figuur vijanden had.

Van de broedertwist tussen Voetius en Maresius lag de schuld voor het grootste deel bij Maresius. Diens eerzucht en jaloezie konden het niet verwerken dat Voetius' roem zo wijd verbreid was.

Bovendien was Voetius, hoewel hij de waarheid lief had, niet onverdraagzaam jegens anderen, die op meer onderge-

(Vervolg op pag. 71)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1958

Daniel | 8 Pagina's

Gisberius Voetius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1958

Daniel | 8 Pagina's