HET BIJBELSE MENSBEELD
Voordat men op een enigszins diepgaande wijze kan spreken over de verhouding van de ene mens tot de andere, zal eerst moeten worden nagegaan wat de Bijbel ons zegt over de mens. En dan vooral over datgene wat voor hem van fundamenteel belang is, namelijk zijn verhouding tot God. De echte gemeenschap met de naaste is immers alleen mogelijk vanuit de gemeenschap met God (1 Joh. 1 : 6, 7) en alleen uit de liefde tot Hem, kan de ware naastenliefde voortvloeien.
Hoe denkt de Bijbel nu over de mens? Bepaald niet erg optimistisch. Want als Paulus in de Romeinenbrief vanuit het Oude Testament het Bijbelse mensbeeld tekent, dan levert dat toch wel een zeer negatief geheel op, er deugt werkelijk niets van de mens. We lezen dan immers (Rom. 3 : 10—12) dat er niemand rechtvaardig is, dat er niemand verstandig is, dat er niemand is die God zoekt, dat ze allen zijn afgeweken en tezamen onnut geworden en dat er niemand is die goed doet, zelfs niet één. De Heidelbergse Catechismus (vr. 8) vat dit alles samen in de bekende belijdenis „dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad."
Nu is echter dit Bijbelse mensbeeld maar niet een formaliteit ter afronding van de Dogmatiek, of iets dergelijks. Het is integendeel iets van een ontzagwekkende realiteit. We kunnen de Bijbelse boodschap niet verstaan, als we het mensbeeld van de Bijbel niet kennen. Alleen in het licht van de absoluutheid van de zonde, kan de volkomenheid van Gods genade duidelijk worden.
Overigens geldt voor tal van levensbeschouwelijke stromingen, dat het mensbeeld dat men hanteert, voor hen van groot belang is. Zo zien we dan ook dat tal van ketterijen, juist op dat punt het duidelijkst openbaar komen. Soms wordt het Bijbelse mensbeeld zonder meer geloochend. In andere gevallen handhaaft men het nog wel in naam, maar plakt men er in de praklijk toch een ander — meer optimistisch — mensbeeld overheen. Dat laatste is dan natuurlijk het gevaarlijkste!
Zo menen vrijzinnigen en evenzo humanisten, al beroepen die zich niet op de Bijbel, dat er in de mens toch nog wel een heleboel goeds te bespeuren valt, ai weten ook zij natuurlijk wel van de onvolmaaktheid van de mens. Ook de Barthiaanse midden-orthodoxie in de Hervormde Kerk, die officieel wil staan in de lijn der Reformatie, werkt in feite met een optimistisch mensbeeld, dat men dan afleidt uit de Verzoening die in Christus met alle mensen zou zijn geschied. En zelfs in zich Gereformeerd noemende kringen — men vindt dit bijvoorbeeld heel sterk in de vrijgemaakt Gereformeerde Kerken — heeft men in de praktijk, als gevolg van bepaalde Doops-en Verbondsconstructies, eveneens een tamelijk optimistische visie op de kerkmens.
Nu is een juist verstaan van het Bijbelse mensbeeld, niet in het minst ook voor ons onderwerp van groot belang. We dienen immers in onze verhouding tot de naaste, weet te hebben van de verdorvenheid van de mens. Het is niet zo dat alle mensen het goede zoeken en dat daarom alle conflicten en meningsverschillen grotendeels voortvloeien uit misverstanden en wanbegrip-
pen. De Bijbel leert ons wel wat anders!
Maar nu is het ook waar, dat God de slechtheid van de mens nog enigszins aan banden heeft willen leggen, zodat er altijd nog niet uitkomt wat er in zit. We noemen dat de algemene genade Gods. Als gevolg daarvan is deze wereld nog enigszins leefbaar en is er tussen de mensen nog samenwerking en onderlinge liefde mogelijk. Bovendien wil God door Zijn bijzondere genade, de ware liefde tot Iiem en tot de naaste, in het hart van Zijn kinderen werken. Evenwel hebben zelfs de allerheiligsten in dit leven maar een klein begin van gehoorzaamheid aan Gods geboden (Heid. Cat. vr. 114) en vormen de gelovigen in deze wereld slechts een „klein kuddeke" (Luc. 12 : 32).
Verder werkt die algemene genade voornamelijk in de horizontale, intermenselijke sfeer. Wanneer dan ook de diepste en de laatste vragen aan de orde komen — dus de vragen naar de zin van het menselijk bestaan, naar de verhouding van de mens tot God — hebben we weer veel meer rekening te houden met de zondeval van de mens, waardoor hij immers een vijand van de waarheid geworden is en de vader der leugenen is toegevallen. Beide kanten zijn voor ons onderwerp van belang.
C. S. L. Janse.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1966
Daniel | 16 Pagina's