Ware Oecumene of kerkelijke verdeeldheid
Over dit onderwerp heb ik hier voor mij liggen een brief uit Kampen, waaruit ik het volgende overneem:
„De schrijver uit Rijssen slaat in zijn stukje de spijker wel op de kop. Ook met de samenspreking met de verschillende kerkelijke groeperingen op blz. 260 van „Daniël" vermeld, kan ik mij heel goed verenigen. Wat betreft het door schrijver onder punt 5 genoemd „samenspreking met de Chr. Ger. Kerken", hierover zou ik wel enige bedenkingen willen maken. De schrijver zegt — zeer terecht — dat in deze kerken een stroming is, die dichter bij de Ger. Kerken dan bij de Ger. Gem. staat. Mij dunkt, dit zegt al meer dan genoeg. Immers met de in deze kerken ingevoerde Nieuwe Vertaling, het ritmisch zingen en de voorwerpelijke prediking kunnen wij ons nooit verenigen. Is het wonder, dat deze „voorwerpelijken" zich beter aanpassen bij de neo-gereformeerden van art. 31? Vandaar hun „aanpappen" met deze kerkformatie. En waar men volgens de persverslagen op hun laatst gehouden Generale Synode van Apeldoorn t.a.v. de vrijgemaakte Gereformeerde kerken besloot: het toelaten van eikaars leden tot eikaars avondmaalbediening; het van tijd tot tijd laten voorgaan van eikaars predikanten in de dienst des Woords en het aanvaarden van eikaars attestaties. Is het wonder, dat de „rechtervleugel met wie wij gemakkelijk zouden kunnen spreken" — zoals de schrijver uit Rijssen zeer terecht zegt — reeds een z.g. bond van bezwaarden en verontrusten in de Chr. Ger. Kerken heeft opgericht en die een eigen orgaan: „Bewaar het pand" zullen uitgeven, niet langer in deze kerken mogen zwijgen?
Ook besloot de Apeldoornse Synode, dat in de belijdenisvragen zal worden opgenomen, dat (evenals bij de neo-gereformeerden) betrokkenen getrouw ten Avondmaal zullen gaan. Men is daar al zover de neo-gereformeerden gevolgd, dat niet meer ter sprake komt, dat voor iedere Avondmaalganger een Goddelijk recht nodig is om aan de dis des Verbonds te verschijnen. Gelukkig dat onze predikanten op dit laatste steeds de aandacht vestigen. De Heere make ze bij de voortgang getrouw. Mij dunkt, een samenspreking met de Chr. Ger. Kerken zal, gezien het bovenstaande, van geen nut zijn.
Wel wil ik bij onze deputaten onder de aandacht brengen (wat de schrijver uit Rijssen niet heeft genoemd) de op zichzelf staande vrije Chr. Ger. Gemeente te Schiedam en dito te Zwijndrecht, welke door predikanten worden bediend, die zeer zeker in de Ger. Gem. op hun plaats zouden zijn. Ik ben het van harte eens met ds. G. H. Kersten, wiens wens en bede immer was: „Dat wij toch nimmer rusten in de scheur, die gescheurd is in Gods Kerk. Och, of het God behagen moge op Neerlautds erve Juda's steen te herbouwen uit het stof. Dat Gods volk bijeengebracht mocht worden; dat één worde wat bijeen hoort; wat op de waarheid gegrond is en voor die waarheid alleen wenst te buigen. Het bijeenbrengen van wat daar buiten is, vormt geen waarachtige eenheid: het is geen gefundeerde eenheid. In zulk een samenvoeging wordt de bediening van Gods Geest gemist, ja verloochend. Wij bekennen het oprecht: ! geen eenheid begeren wij met verzaking van Gods Woord en Rechten. Zouden wij ons zaad mogen overgeven aan de leer van veronderstelde wedergeboorte of vermoedelijk hemelburgerschap? Is er gevaarlijker dan dat de mens, jong of oud, geblinddoekt wordt voor zijn verderf? Het is te vrezen, dat velen, als de dwaze maagden, straks buitengesloten worden en met een ingebeelde he-
mei eeuwig verloren gaan", aldus de Kamper schrijver.
Een lezer uit Arnemuiden schrijft:
„Onze vriend uit Rijssen schreef onder punt 5 o.a.: „Ik meen, dat in het verleden meermalen van Chr. Ger. zijde een poging is gedaan tot samenspreking. Nooit is het zover gekomen." Hierbij wil ik het volgende aantekenen:
Op de Generale Synode der Ger. Gem. op 15 juni 1922 werden op verzoek der Chr. Ger. Kerk deputaten benoemd, teneinde met deputaten van de Chr. Ger. Kerk een samenspreking te houden. Deze samenspreking heeft plaatsgevonden op woensdag 19 juli 1922 in de consistoriekamer van de Chr. Ger. Kerk. Over deze samenspreking schreef wijlen ds. G. II. Kersten in „De Saambinder" het volgende:
„Laatstgenoemden (n.1. dep. Ger. Gem.) hadden het oordeel hunner Synode te Rotterdam in mei gehouden over te brengen over de vraag der Chr. Ger. Synode van 1919: „Hoe de Ger. Gem. denken over een mogelijk samenleven met de Chr. Ger. Kerk." Getrouw aan hun opdracht hebben deputaten onzer gemeenten, die helaas ds. Den Hengst moesten missen vanwege diens plotselinge ziekte, tegenover het standpunt ingenomen op de in 1919 gehouden synode der Chr. Ger. Kerk, het hunne gesteld. En hoever die beiden ook uit elkaar liepen, toch mogen deputaten zeggen, dat in oprechtheid met elkander is gehandeld en een broederlijke bespreking is gevoerd, die, zo de synode, die deze week in de Chr. Ger. Kerk te Dordrecht samenkomt, het met hare deputaten eens wordt, zacht gesproken, goede grond biedt voor verder onderhandelen." Het zou te veel plaatsruimte vergen om de verdere ontwikkeling te beschrijven, ook wat dienaangaande in kerkelijke bladen te lezen stond. Indien de gelegenheid zich voordoet, hoop ik daarop nader terug te komen, " aldus onze vriend uit Arnemuiden.
Zowel de vriend uit Kampen als uit Arnemuiden hartelijk dank voor hun brieven.
Gesprekleider.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1966
Daniel | 16 Pagina's