Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rond en uit de Bijbel (15)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rond en uit de Bijbel (15)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iets over de Edomieten.
De Edomieten zijn de nakomelingen van Ezau (of: Edom) dus stamverwant met de Israëlieten. Ezau vestigde zich in het land Seïr, een bergachtige streek ten Zuiden van de Dode Zee en ten Oosten van de Araba, — een laagvlakte die loopt van de Dode Zee tot de golf van Akaba. We zullen hier niet de hele geschiedenis van de Edomieten nagaan, maar alleen vaststellen dat er in het O.T. voortdurend sprake is van vijandschap tussen Edom en Israël. Aan het eind van de woestijnreis werd Israël door Edom b.v. de vreedzame doortocht geweigerd; Saul en David voerden oorlog tegen Edom; veel strijd is er geleverd om Elath, een havenplaats aan de golf van Akaba. Nog in de laatste oorlog van Israël met de „Arabieren" werd er om deze havenplaats gevochten, zoals we ons zullen herinneren: Nasser sloot de golf van Akaba af om de Israëlische schepen (uit Elath!) te verhinderen naar open zee te koersen. Het is interessant om te bemerken dat een plaats dio in onze eeuw waard is om „bevochten" te worden, dat ook was al zo'n 2,5 duizend jaar geleden! Onder de Assyrische wereldheerschappij moest ook Edom, evenals Juda, schatting aan de Assyriërs betalen. De aloude vijandschap tussen Edom en Israël openbaart zich vooral in het leedvermaak van Edom om de ondergang van Juda. Dit laatste plaatst ons midden in de achtergrond van Obadja's geschrift.

Karakter van Obadja's profetie.
Temidden van de zwaarste nationale rampen (586!) behoudt Obadja zijn onwankelbaar geloof aan de vergeldende gerechtigheid Gods. Dit doet hem het gericht over Edom en het heil voor Juda verkondigen. Zoals bij Joel, verruimt zich ook hier de blik van de profeet: Obadja kondigt de komst van Gods Koninkrijk in de eindtijd aan.

Opbouw van het boek.

In vs. 1—9 wordt aan Edom het strafgericht aangekondigd, waarvoor in vs. 10—14 als reden wordt aangegeven diens vijandschap jegens zijn broedervolk Jakob. Vs. 15—21 vormen het slot: het uit de Ballingschap teruggekeerde Israël zal in de toekomst Edom vernietigen, en het Koningschap zal des Heeren zijn.

Liefde van één kant.

Met Israël valt niet te spotten. Het moge een schamel, en zelfs een zondig volk zijn, de Heere heeft het uitgekozen uit alle volkeren. Hij kwam met hen in een verbond. Zijn gerechtigheid staat er borg voor — we zagen dat eerder — dat Israël niet omkomt. Hij neemt het op voor zijn vervolgde en verguisde volk. Daar had Israël het waarlijk niet naar gemaakt. Maar de hele geschiedenis van Israël bewijst doorlopend dat onze ontrouw Gods trouw niet te niet maakt. Ook hier, in Obadja, behoudt de Heere zijn werk in het leven en Iaat niet varen wat zijn hand begon. Al moet Israël om zijn ongehoorzaamheid gestraft worden met de ballingschap, God zal zich weer over Israël ontfermen. Puur uit goedheid, vrijwillig en eenzijdig. Liefde kan nooit van één kant komen, zeggen wij. Maar het is niet waar! De hoogste liefde komt van één kant: telkens is de Heere de eerste. Hij zoekt zijn volk op dat Hem verliet, Hij verdedigt zijn volk dat Hem heeft beledigd. Daardoor wordt het wonder des te groter. Hoe „vrijer" en eenzijdiger Gods genade, hoemeer Hij wordt verheerlijkt. En daar gaat het in de Schrift om. We zouden de Bijbel wel mogen samenvatten in de woorden van Johannes de Doper: Hij moet wassen en ik moet minder worden. Dit laatste hoort er onafscheidelijk bij. Waar God zonder enige verdienste, maar integendeel dwars door alle onwaardigheid van Israël heen, genade bewijst, daar is alle roem uitgesloten. Daar komt het volk in de schande, omdat God aan zijn eer komt. Dat bedoelt de Heere altijd.

Gaat het daar in Obadja ook om? Gaat het in Obadja niet veeleer om het herstel en de heerschappij van het volk Israël? Ja en nee. Al lezend in Obadja verwondert het ons misschien hoezeer de toekomstige overwinning van liet volk op de voorgrond wordt geplaatst. Inderdaad. Maar...., niet alleen eindigt het boek met „en het Koninkrijk zal des Ileeren zijn " maar vooral ook hebben we te bedenken dat het herstel van het volk betekent: herstel van het Godsvolk, herstel van Israël dat immers eigendom is van de Heere. In Israël gaat het om Jahwe. Daarom gaat de Heere HEERE van Edom spreken (vs. 1), omdat wie Zijn oogappel aanraakt, Hemzelf aanraakt! Dat is het geheim van Gods liefde: Hij verheerlijkt zichzelf in de redding van een onwaardig volk. Dus komt de Heere niet te hulp omdat Israël zo'n bijzonder verdienstelijk volk is, maar omdat het het bezit is van Jahwe; wij zouden zeggen: omdat het een stukje van Hemzelf is. God bedoelt zichzelf; maar niet als een tyran, niet als een mens. Hij is een Vader die weet wat goed is, die straft en vertroost. Gods verheerlijking gaat gepaard met het heil voor de zijnen, opdat zij zullen weten dat Hij hun Heere is, de alleen getrouwe, de alleen genadige, de enige Koning.

Het gericht.

Omdat Edom, door Israël hatelijk te bejegenen, de Heere heeft gekrenkt, daarom gaat Hij spreken en handelen. Hij zal maken dat Edom klein en veracht wordt (vs. 2). Obadja ziet het profetisch reeds als geschied: „Ik heb u klein gemaakt...., gij zijt veracht." Al denkt Edom nog zo veilig te zijn beschermd door zijn sterke rotsen, die rotsgebergten zullen niet hoog genoeg zijn voor de toorn des Heercn. Al verhieven ze zich als de arenden, al maakten ze hun nest tussen de sterren, Hij zal ze vandaar nederstoten (vergl. vers 4 eens met Amos 9 : 2). Edoms bondgenoten zullen hen verraderlijk in de steek laten, zoals Edom Israël eens had bejegend. Wijzen en krijgshelden — dus zowel de culturele ontwikkeling als de militaire macht — zullen vergaan.

Waarom het gericht?

Er is maar één oorzaak voor deze straf: Edom zal tot schande en schaamte gein-acht worden, omdat het zijn broedervolk Jakob (dat is: Israël) lafhartig heeft gesmaad in woord en daad (vs. 10 e.v.) Denken we hierbij aan Ps. 83: , , .... Uw vijanden maken getier, en Uw haters steken het hoofd op. Zij maken listig een heimelijke aanslag tegen Uw volk Zij hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn. . . ., tegen U hebben zij een verbond gemaakt." Israël haten, betekent God haten. En de haat was groot geweest. Toen de vreemden, d.w.z. de Babyloniërs, Israëls leger gevangen wegvoerden en Jeruzalem innamen, toen waren de Edomieten net als die Babyloniërs! Ze deden dus met de verovering mee en wierpen samen het lot over Jeruzalem: ze verdeelden de buit. Waarschijnlijk hebben de Edomieten zich als hulptroepen in dienst van Nebukadnezar gesteld.

De verzen 12—14 bevatten een soort waarschuwing-achteraf. Vers 12 luidt in de Statenvertaling: „Toen zoudt gij niet neer(gezien) hebben op de dag van uw broeder." Duidelijker wordt het als we vertalen: „toen moest, toen mocht gij niet....". We krijgen dan deze betekenis: ge hadt het niet mogen doen, maar nu is het te laat. De toon is des te dreigender, daar de ondergrond van deze verwijten wordt gevormd door de nabijheid van de Dag des Heeren die de vergelding zal brengen (vs. 15). Het is te laat, de waarschuwingen klinken achteraf, en zijn eigenlijk verwijten. Let op het steeds sterker worden van deze verwijten. Vrij vertalend zouden we het zo kunnen lezen: had U maar niet verlustigd over ons onheil, had maar geen grote mond opengezet toen wij benauwd werden, was onze stadspoort maar niet binnengekomen om te roven en te plunderen, had maar niet op de wegkruisingen gestaan om onze vluchtelingen te doden, en had de ontkomenen maar niet aan cle vijand uitgeleverd.... Telkens volgt dan als een refrein: „ten dage van onze nood, ten dage van onze benauwdheid."

Had maar niet... . maar het is te laat. Toen was het onze tijd van benauwdheid, nu is de Dag des Heeren nabij, uw tijd van vergelding.

A. d. R.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1968

Daniel | 16 Pagina's

Rond en uit de Bijbel (15)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1968

Daniel | 16 Pagina's