Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET WOORD GAAT VOORT (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET WOORD GAAT VOORT (3)

SAUL, BROEDER!

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, h ij bidt.

Zie, h ij bidt. Héél anders dan hij bij zijn vertrek uit Jeruzalem had verwacht, komt Saulus Damascus binnen. Er is niet veel meer van hem over dan een bevende stumper, die bij de hand geleid moet worden. .Maar erger dan zijn blindheid is zijn geestelijke ontreddering. Met één daverende slag was het huis van zijn godsdienst, dat hij zelf had gebouwd, in puin gestort. In één verschrikkelijk ogenblik was hij gewaar geworden, dat hij zijn leven lang tegen God had gestreden in plaats van Gods eer te bedoelen. Al zijn geijver voor de Wet bleek niets anders te zijn dan een verfijnde vorm van zelfhandhaving. Een aanstoot was het hem geweest, zijn leven en zijn hart te geven aan Jezus van Nazareth. Maar: Hij handelt nooit met ons naar onze zonden! Dwars door de barrière van ongeloof en vijandschap breekt Hij heen met de pijlen van Zijn liefde. Ja, want was het geen liefde, die Saulus spaarde op de weg naar Damascus?

Het is opvallend dat Saulus geen arts opzoekt in Damascus. Dat lag wel voor de hand. Maar zijn eerste daad na zijn bekering is een daad van geloof. Hij gehoorzaamt de opdracht des Heeren: „Ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet".

Maar zijn geloof wordt al dadelijk hevig op de proef gesteld. Want natuurlijk verwacht hij onmiddellijk na zijn aankomst in de stad te vernemen wat het was, dat hij doen moest. Maar wat valt dat tegen! De dag verstrijkt zonder dat er iets verandert in zijn blindheid. De nacht komt. De morgen breekt aan, maar Paulus ziet het niet. En weer verstrijkt een eindeloze dag en hij was drie dagen, dat hij niet zag, en at niet, en dronk niet. Waarom doet de Heere dat nu? Hoort Hij dan niet, hoe di't pasgeboren kind schreit naar Hem? Denk je eens in: twee en zeventig lange, bange uren laat Hij Saulus wachten, tobben en smeken! Waarom? Luister eens, Saulus. Hoe lang heb jij de Heere laten staan, terwijl Hij klopte op de deur van je hart? Het is echt niet zo mooi, Saulus, dat jij op zulk een krachtdadige wijze bent bekeerd, want dat betekent, dat je langzamerhand immuun geworden was voor de gewone wijze waarop God zondaren bekeert, n.1. door de regelmatige omgang met Zijn Woord! De wcorden van Jezus Christus waren je echt wel voldoende bekend, en al die woorden vormden roepstemmen tot je hart, maar je wilde niet horen. Is het nu een wonder, dat de Heere je laat roepen om te zien of het je ernst is? En bovendien moet je leren wat het is, te volharden in het gebed, te worstelen om genade, te pleiten op het werk van Christus alleen.

Saul, broeder!

En na drie lange, donkere dagen, als de nood steeds hoger gaat stijgen omdat God maar blijft zwijgen, breekt eindelijk het licht door. Plotseling, tijdens zijn gebed, ziet Saulus als in een droom een man binnenkomen, die de handen op hem legt. En ineens ziet Saulus weer. Als in een flits weet hij ook: deze man heet Ananias! Dan is de droom weer weg, even onverklaarbaar als zij gekomen is. Maar in zijn hart gloort weer de hoop, en zijn ziel wordt vervuld met een stille, diepe dankbaarheid jegens God, Die toch een Vervuiler is van Zijn eigen Woord. En dan duurt het niet lang meer, of Saulus hoort de deur van zijn kamer open gaan. Voetstappen naderen. Dan staat iemand heel dicht bij hem. Er worden twee handen op zijn hoofd gelegd, en hij hoort een heldere stem: „Saul, broeder!" We zijn altijd geneigd over dergelijke woorden heen te lezen. Laten we dat hier nu eens niet doen. Want het was niets minder dan een daad van grote zelfverloochening en levend geloof, waardoor Ananias hier Saulus als „broeder" aanspreekt.

Ananias had echt niet zoveel met Saulus op. En daar had Saulus het ook naar gemaakt! Wie zal zeggen of Ananias niet familieleden aan de gevangenis of aan de dood had moeten afstaan juist door toedoen van deze Saulus? Hij sputterde niet voor niets zo tegen, toen de Heere hem de opdracht gaf, Saulus op te zoeken.

Maar toch: „Saul, broeder!" Als de Heere Saulus heeft aangenomen, zou hij, Ananias, dan nog het recht hebben Saulus de broedernaam te ontzeggen? Ja, want Ananias heeft iets ingezien van de ontzaglijke schuld, die de Heere hem zélf had vergeven. Ananias zag dat hij de Heere veel

meer smaadheid had aangedaan, dan Saulus ooit aan hem of aan de gemeente had berokkend. Scherp zag hij de boodschap in van de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht (Mattheus 18). Omdat de Heere door zijn onbegrijpelijke liefde Ananias Zijn kind heeft willen noemen, kan Ananias Saulus zijn broeder noemen. Ligt in deze twee simpele woorden „Saul, broeder" geen beschamende les voor ons? Zouden wij zo spreken tot hen, die we nu juist niet mogen, die ons op het hart hebben getrapt, die ons gegriefd hebben? Denk ook eens aan de ontroerende houding, die de christenen van de Ondergrondse Kerk weten aan te nemen tegenover hun onderdrukkers.

Hij predikte terstond....

De woorden van Ananias moeten voor Saulus diep ontroerend zijn geweest. De Heere heeft mij gezonden, zegt Ananias. De Heere Jezus, Die u verschenen is op de weg, die gij kwaamt hoe weet Ananias van deze gebeurtenis? Zou de Geest het hem hebben geopenbaard of zouden Saulus' reisgenoten het verhaal hebben verteld in Damascus? Het laatste is niet waarschijnlijk, want die reisgenoten waren Joden, die niets wisten van de inhoud van de openbaring op de weg. Dus de Heere zelf zal Ananias wel hebben voorgelicht. Het moet een fijngevoelig discipel zijn geweest, deze Ananias. Met geen woord rept hij over het vroegere leven van Saulus. Ik geloof dat wij graag nog wel eens zouden hebben willen weten, hoe diep Saulus' berouw nu wel ging. Ananias niet. Hij ziet het wel, en het Woord Gods is hem genoeg: deze Saulus is mij een uitverkoren vat!

Terstond na de handoplegging van Ananias wijkt de duisternis rond Saulus. Hij stond op en werd gedoopt, staat er. Dat is erg beknopt gezegd. We weten dus niet of Ananias hem heeft gedoopt, en waar dit is gebeurd. Dat is ook niet belangrijk. Saulus is nu een lid van de gemeente der Christenen. Een week geleden blies hij nog dreiging en moord tegen de gelovigen in Jeruzalem Des te verrassender is het, wat we in vers 20 (Hand. 9) van hem lezen: Hij predikte terstond Christus in de synagogen, dat hij de Zoon van God is! Er was geen halfslachtigheid bij hem. Het kan zo'n donkerheid over ons leven brengen, als we wel iets van de glans en de heerlijkheid van het Evangelie hebben gezien, maar er toch uit valse schaamte of mensenvrees lang niet altijd voor uit durven komen, dat het nu onze begeerte is Koning Jezus te dienen en alles te haten wat niet uit Hem is. Saulus is oprecht, en dat doet zijn geestelijk leven geen kwaad. Die eerlijkheid van Saulus had in de synagogen van Damascus het effect van een aardbeving.

„Zij ontzetten zich allen die het hoorden". Maar ontzetting is niet genoeg. De verslagenheid des harten ontbrak hen. Dat blijkt later wel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1968

Daniel | 16 Pagina's

HET WOORD GAAT VOORT (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1968

Daniel | 16 Pagina's