Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DERTIEN OGEN (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DERTIEN OGEN (Slot)

7 minuten leestijd

De eerstvolgende zondag, na de morgengodsdienstoefening, werd voor deze plechtige handeling bestemd. Hendrik lag de avond te voren zeer bedroefd in zijn kerker. Zijn levensgeluk, dat hem zo mooi toegelachen had, was met één slag vernietigd. Maar hem drukte bijna neg meer de zware verdenking, die op hem lag en de toestand van zijn arme moeder, die zeker zeer diep geschokt en ontsteld was. Hoe graag had hij haar willen geruststellen en troosten.

Daar knersten de sloten van de deur van zijn cel. Deze werd geopend en zijn lief moedertje trad wenend en klagend binnen. Hendrik viel in haar armen en weende bitter. Het deed hem onuitsprekelijk goed althans nog eenmaal aan het trouwe moederhart te rusten. Moeder Lichtenberg, die haar zoon veel te goed kende, dat slechts de geringste gedachte in haar hart aan zijn schuld had kunnen opkomen, troosstte hem zo goed zij kon. En toen Hendrik eindelijk zei: „Moeder, ik zie de dag van morgen getroost tegemoet, ik weet, dat God mij zal helpen", hief ook zij zich met blijde hoop op. Zij bad nog eens met haar zoon, gelijk zij in zijn kinderjaren iedere avond met hem gedaan had. Daarna verliet zij hem kalm en gelaten, opdat hij nog een weinig slapen kon en voor de moeilijke gang de nod'ge krachten ontvangen mocht.

De morgen van de beslissende dag brak aan. Hendrik stond moedig en kalm op. Rudolf verliet zijn bed trots en boos. De klokken luidden voor de kerk. De twee gevangenen werden uit de kerker gehaald cm de kerkdienst bij te wonen. Ook de keurvorst was aanwezig. De hofpredikant hield een ernstige en aangrijpende preek. Alle toehoorders werden er door geroerd. Een ootmoedige plechtige kalmte spiegelde zich in Hendriks hart en op zijn gelaat af, hoe bleek en neergebogen van kommer hij er ook uitzag. Menig oog rustte met diepe aandoening op de ongelukkige jonge man. Velen van de burgers van Berlijn, die hem die dag gezien hadden, geloofden aan de onschuld van Hendrik en hoopten dat God ze aan het licht zou brengen. De godsdienstoefening was beëindigd.

De grote Keurvorst trad de kerk uit en stapte het plein van de Domkerk cp. Hem volgden zijn trawanten, die beide gevangenen naar een voor hem staande trommel leidden, waarop twee nieuwe dobbelstenen lagen. Ook de waardige hofprediker Stotsch trad naar voren. Op bevel van de keurvorst werd allereerst door de vergaderde menigte een geestelijk lied gezongen. Daarna hield de prediker een korte maar zeer ernstige toespraak tot de twee gevangenen.

Tenslotte ontblootte hij het hoofd en zei: „Nu clan, in Gods naam; des Heeren wil geschiede". Daarop trad hij achterwaarts. Hendrik en Rudolf werden nu voor de keurvorst gesteld. Zij bogen de knieën voor hem en smeekten hem te bepalen wie hunner het eerste zou werpen. De vorst bepaalde dat Rudolf, die het eerst zijn kameraad beschuldigd had, het eerst de worp zou doen. Beide dobbelstenen werden in een beker gelegd. Rudolf greep trots de beker cp en schudde hem met vaste hand. Aller ogen waren in dat ogenblik op hem gericht. Geen geluid deed zich horen, geen ademtocht werd op het ruime plein onder de volksmenigte vernomen. Rudolf wierp en' „Twaalf ogen, de hoogste worp!", riep met luide stem de keurvorstelijke heraut..

Rudolf liet een spottende lach horen, terwijl men in de verte de kreet van een vrouw hoorde, die het volgende ogenblik onmachtig neerzeeg. Het was de arme Martha, de moeder van Hendrik. Met een hartelijk medelijden zagen velen naar de arme Hendrik op, die zij thans als verloren en veroordeeld beschouwden.

Deze stapte nu insgelijks naar de trommel, waarop de stenen lagen. Ook de grote Keurvorst sloeg niet zonder aandoeninghet oog op de jonge man, die hij liefhad en aan wiens onschuld hij nauwelijks twijfelde. Hendrik knielde op de grond. Zwarte Rudolf zag het met verachting en met een spottende lach aan. Daarover bekommerde zich de ongelukkige Hendrik echter niet. Hij bad overluid en met al het

vuur van zijn vrcom gemoecl: „Heere God, almachtige God, help! Gij kunt de waarheid aan het licht brengen indien Gij het wilt. Mijn vader, is het niet mogelijk dat deze beker van mij voorbij gaat; ik drink hem dan, zo geschiede Uw wil, maar zwijg niet Gij sterke en trouwe C-od! Heere ik hoop op U, laat mij niet te schande worden!"

Daarna nam ook hij de beker schudde hem wierp de stenen op de trommel en „Dertien ogen", riep de heraut met luider stem.

Dat was toch niet mogelijk, daar ieder der stenen hoogstens zes cgen kon tonen?

Het verzamelde volk kon het niet geloven; maar d'e het dichtstbij stonden hadden reeds gezien wat er gebeurd was. Zij jubelden: „Een wonder Gods! Een wonder Gods is er geschied!". God had de onschuld aan het licht gebracht. Eén van de dobbelstenen was middendoor gebroken. Naast de beide zessen lag de één, die op een afgebroken helft stond. „Een wonder Gods", zo juichte de menigte al luider en luider. „Ja", riep nu ook de vrome keurvorst in hevige ontroering, „een wonder Gods". Toen liet hij de beide gevangenen voor z'ch komen.

„De Almachtige God zelf heeft uitspraak gedaan. Gij zijt onschuldig mijn zoon", riep hij Hendrik toe. Deze was diep getroffen en dacht er dit ogenblik slechte aan zijn wonderdoende God te danken, Die hem zo genadig verhoord en gered had. „Ja, dank God er voor dat Hij uw onschuld aan het licht gebracht heeft", ging de keurvorst door. Daarna wendde hij zich tot Rudolf en zei: „Gij hebt de moord gedaan, lieg het niet langer, opdat u.w straf niet zwaarder worden zal en opdat ge althans aan het gericht Gods nog ontkomen mocht". De trots van de moordenaar was nu gebroken. De hand Gods had zich zo duidelijk vertoond, d.at hij zich niet langer kon verharden. Met bevende stem beleed hij: „Ja, God is rechtvaardig ik ben de moordenaar en smeek cm straf".

Op een wenk van de keurvorst werd cle moordenaar naar zijn gevangenis teruggeveerd. De soldaten, die hem wegvoerden konden hem onderweg slechts met moeite tegen cle woede van het verbitterde volk beschermen. In zijn kerker teruggekeerd legcle hij ook daar vcor zijn rechters een rondborstige bekentenis af. Hij verzocht om een predikant, die als zielsverzorger zijn schuldbelijdenis mocht horen en hem tot de doocl zou voorbereiden. Aan dit verzoek werd natuurlijk voldaan. De ongelukkige betoonde diep berouw over zijn rampzalige daad. Hij heeft cle rechtvaardige straf vcor zijn ciaacl op aarde begaan ontvangen. Wij hopen echter, dat hij als een berouwhebbend en boetvaardig zondaar genade gevonden mag hebben voor cle rechterstoel van God.

Toen Rudolf was weggevoerd bleef Hendrik nog voor zijn vorst staan. Op hetzelfde ogenblik drong zijn oude moeder jubelend dcor de menigte heen en wierp zich onder vreugdetranen in de armen van haar zcon. Beiden spraken geen enkel woerd.

De keurvorst zag hem met liefde en deelneming aan. Hij bood cle onschuldige, die door een wonder Gods zo beweldadigd was, een hogere plaats in zijn lijfwacht aan en beloofde hem een nog ruimer soldij. Maar Hendrik verzocht dankbaar en onderdanig om zijn ontslag; zijn levensgeluk was verwoest. Hij kon zich in Berlijn niet meer thuis voelen. Hij koesterde slechts de wens met zijn oude moeder terug te keren naar Bernau en daar in stilte te leven. Friedrich Wilhelm stond, dit verzeek node toe en ontsloeg hern uit zijn dienst met hartelijke woorden. Na meester Reinhard bezocht en getroost te hebben en na een smartelijk bezoek aan een stille grafheuvel vertrokken Hendrik en zijn moeder naar de stille woning in Bernau.

Moeder en zoon hebben daar kalm en vreedzaam geleefd; de keurvorst zorgde voor een ruim levensonderhoud. Na de doocl van zijn moeder is Hendrik eenzaam in zijn huisje blijven wonen, totdat ook vcor hem de gewenste dag aanbrak, die hem met zijn geliefde doden verenigde.

Naschrift:

In het koninklijk museum te Berlijn, dat zo veel kostbare en merkwaardige zaken bevat is neg heden ten dage de stukgesprongsn dobbelsteen te vinden, die men nu onder de naam van de „doodsteerling" aanwijst. Menigeen die hem daar ziet weet niet welke wonderlijke geschiedenis daaraan is verbonden. Alleen in de boeken, die het verleden der hoofdstad van Pruisen verhalen, is daarvan te lezen.

En wanneer één mijner jonge vrienden ooit die dobbelstenen komt te zien dan herinnere hij zich deze wonderbare geschiedenis, die tot bevestiging cliënt van het eeuwenoude Godswoord:

„God zal die bevrijden, die onschuldig is".

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1972

Daniel | 16 Pagina's

DERTIEN OGEN (Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1972

Daniel | 16 Pagina's