Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEMEENTEZANG EN KERKMUZIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEMEENTEZANG EN KERKMUZIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zingen in de kerk. Anders gezegd, we maken muziek in de kerk. Het zingen in de kerk is niet iets, wat de gemeente ook wel achterwege zou kunnen laten. De zangkunst is de eerste muzikale uiting van de mens geweest. In volks-en nationale liederen bezingt hij de grote gebeurtenissen van land en volk en in het kerkelijk lied de grote daden Gods. Het samenzingen bevordert het gemeenschapsgevoel. In de kerk voelt men zich dan: gemeente.

Bijbelse fundering

Wie de Bijbelse geschiedenis nagaat, bemerkt dat de kerk altijd gezongen heeft. Als God in Israël Zijn verlossend werk verricht, klinkt in antwoord daarop ook telkens een lied: het lied van Mirjam (Ex. 15), het lied van Deborah (Richt. 3), het lied van Hanna (1 Sam. 2).

Onder alle omstandigheden heeft de kerk gezongen. Dit blijkt duidelijk uit de psalmen. Er zijn liederen van weeklacht, van berouw, van boete, van verlossing, van dank, van lof en aanbidding. Het Boek der Psalmen is een verzameling van vijf kleinere bundels (Ps. 1-41; 42-72; 73-89; 90-106; 107-150), die elk eindigen met een doxologie, een lofprijzing. Het gehele psalmboek eindigt dan met de lofprijzing bij uitnemendheid, psalm 150, waarin de mensheid wordt opgeroepen om met zang en instrumenten God te loven en Zijn daden te verheerlijken. Israëls liederen waren veelal spontane liederen, vaak op klassieke toonpatronen, maar rijkelijk improviserend versierd. Daarnaast kende Israël een tot in alle onderdelen geordende muzikale cultus. In Salomo's tempel waren 20.000 harpen. We lezen

van David dat hij de muziek voor de eredienst regelde: En David zeide tot de oversten der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden met muziekinstrumenten, met luiten, en harpen, en cimbalen, dat zij zich zouden doen horen, verheffende de stem met blijdschap”. (1 Kron. 15 : 16).

In het N.T. vinden we slechts weinig wat licht verschaft over de muzikale gebruiken van die tijd. In Matth. 26 : 30 lezen we dat de Heere Jezus en Zijn discipelen de lofzang zongen voor zij naar de Olijfberg gingen.

Paulus wekt de gemeenten op om te zingen: Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende de Heere in uw hart”. (Ef. 5 : 19)

In het laatste Bijbelboek, de Openbaring, mondt de beschrijving van het komende Rijk telkens uit in de machtige lofzangen op God en het Lam.

Het kerklied in vroeger tijden

De eerste christenen kwamen voort uit de Joden. Begrijpelijk, dat zij veel overnamen uit de dienst van synagoge en tempel. Daar werden de psalmen onberijmd gezongen; de psalmodie. Zij werden gezongen door een voorganger op een reciterende toon, waarbij een aantal lettergrepen op één en dezelfde toon of ook wel één lettergreep op een aantal tonen. De gemeente antwoordde aan het eind van de psalm met een uitroep als hallelujah of amen. De Griekse muziek heeft een invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de kerkzang in de eerste eeuwen. Kenmerkend voor de Griekse wijze van zingen was, dat op elke lettergreep niet meer dan één toon werd gezongen.

In de 4e eeuw werden de eerste, wetenschappelijke grondslagen van de kerkmuziek vastgelegd.

De in de eerste eeuwen in de kerkdiensten gebruikte liederen werden omstreeks het jaar 600 verzameld, geordend en vastgesteld. Waarschijnlijk door paus Gregorius de Grote. De wijze van zingen noemde men Gregoriaans en omvat de psalmen, andere Schriftgedeelten en liturgische antwoorden. Naast het Gregoriaans treft men een reeks hymnen aan, die in sommige opzichten al de trekken van onze huidige kerkliederen te zien geven. Zij hebben een tekst in versmaat en een aantal coupletten, die allen op dezelfde melodie werden gezongen. Bisschop Ambrosius heeft deze, uit het Oosten stammende, hymnen in de westerse kerk ingevoerd, opdat zij door het kerkvolk konden worden gezongen.

De taal van het Gregoriaans was het Latijn. Dit en de geleidelijk zeer ingewikkeld geworden melodische figuren, alsook de opkomst van de meerstemmige muziek, hadden tot gevolg, dat er in de kerkdienst door het volk bijna niet meer gezongen werd. Deze taak werd overgenomen door het koor. Ook het zingen van de hymnen werd daardoor verdrongen.

De Reformatie bracht een grote verandering. De kloof tussen geestelijkheid en kerkvolk viel weg. De gemeentezang werd in ere hersteld. Zie hiervoor het artikel „Reformatie en gemeentezang" elders in dit nummer.

Begeleiding van de gemeentezang

In de eerste eeuwen na Christus werd er in de kerk gezongen zonder begeleiding. Van verschillende kerken en kloosters is het echter bekend, dat ze in de 9e eeuw een orgel(tje) bezaten.

Het is bekend dat de kerk der Reformatie naast het afschaffen van tal van gebruiken uit de Roomse kerk, ook de orgels het zwijgen oplegde.

Het orgel werd gezien als een paaps en werelds instrument.

In 1641 klinkt de gezaghebbende stem van Constantyn Huygens in zijn boek: „Gebruyck of Ongebruyck van 't Orgel in de kercken der vereenighde Nederlanden". Een hartelijk pleidooi voor de herinvoering van het kerkelijk orgelgebruik. Het boekje gaf een duidelijk inzicht in de muzikale wantoestanden van zijn tijd.

Huygens schrijft o.a.: „Inderdaad, het laat zich onder ons veeltijds aanhoren, als of er meer gehuild of geschreeuwd, dan menselijk gezongen wordt". Hij geeft richtlijnen voor het orgelspel. Het voorspel moet dienen om de gemeente „de toon in de mond te leggen”.

De tegenstand was fel. Er verscheen een boekje: „Antidotum, tegengift van 't gebruyck of ongebruyck ". Hierin werd het orgelspel beschreven als „een leugen-

achtigh, ja bedriegelijck geluyt door de duyvel ghedreven". In onze gemeenten verschilt de kerkmuziek niet zoveel van die uit de tijd van Huygens. Orgelspel voor en na de dienst; voor-en tussenspelen waren ook toen reeds in gebruik.

Gemeentezang en kerkmuziek in onze tijd

De gemeentezang, als onderdeel van de liturgie, heeft vooral de laatste jaren een sterk accent gekregen in verschillende kerkgenootschappen.

Kerken raakten ontvolkt. Men trachtte nu de traditionele vormgeving van de eredienst te doorbreken. Het gemeenteleven werd opgepept via allerlei zangdiensten met combo's om de mensen weer te trekken. De prediking kwam op de tweede plaats te staan. Experimentele kerkdiensten, die slechts aan overtuigingskracht verloren. Hoewel onze gemeenten ontkomen zijn aan de stroom van liturgievernieuwingen, heersen er bij ons meningen over gemeentezang en kerkmuziek, die jammergenoeg vaak leiden tot verhitte hoofden en koude harten.

Misschien vergeten wij wel eens teveel, dat in het zingen van de gemeente, het belijden van de gemeente ligt.

Velen vinden het zingen in de kerk zo vanzelfsprekend, dat ze er achteloos aan deelnemen en hun gedachten niet op doel en inhoud van het zingen concentreren. Deze achteloosheid is te merken in het dikwijls te hard zingen; ongelijk inzetten; niet luisteren naar de medezangers; een eigen tempo volgen; het zingen „ter verpozing"; of helemaal niet zingen.

Het gedachteloos zingen is een jammerlijk gevolg van het ontbreken van aandacht en eerbied.

Wat gaan ook wij mank aan dode vormelijkheid!

Voor de aanvang van de dienst wordt er meer „nieuws" uitgewisseld, dan dat er wordt geluisterd naar het orgelspel. Hoe harder het orgel klinkt, hoe luider de gesprekken worden. Orgelspel als achtergrondmuziek , en „achter het gordijntje, zit de stille organist, die dan pas gaat leven, als hij zich een keer vergist.”

Een gebrek van aandacht en eerbied is ook het verschijnsel om reeds onder het zingen van de laatste regels van een vers een „rol" door te geven. Neen; het zingen mag niet gedaan worden ter verpozing: ook een gezongen psalm is het Woord van God, dat nooit ledig wederkeert.

Is het teken van gemakzucht, dat wij niet alle psalmmelodieën kunnen zingen? Van de 150 psalmen zijn er hooguit 100 die we zingen, de andere 50 zingen we niet, omdat het „zo'n moeilijke wijs" is. Er ligt hier voor iedereen in onze gemeenten een taak. Een taak voor de basisscholen, zangverenigingen, en jeugdverenigingen. Ja, ook de jeugdvereniging! Verzamel in de pauze een groep jongelui om het orgel, en zing samen de onbekende psalmen eens door!

Het tempo van de gemeentezang is ook voor velen een heet hangijzer.

Platenmaatschappijen gebruiken (of misbruiken? ) graag dergelijke uitdrukkingen in hun advertenties. Niet vreemd is het om het volgende tegen te komen: „Aloude psalmen op gevoelige manier (niet ritmisch) gezongen". Het „gevoelige" schijnt velen aan te spreken. Maar wat is gevoelig?

Is het een dodig gerekt zingen? Ook hier kan het beslag van Gods Geest in ontbreken. Maar hoe moeten we dan zingen? Vooral onder ons jongeren heerst er een stemming om in de kerk wat vlugger te zingen.

Ik geloof dat we geen punt moeten maken van „vlugger" of „langzamer" zingen. Als we werkelijk met aandacht en eerbied zingen, dan is het tempo van ondergeschikt belang. Dan zullen we ons aanpassen aan de gemeentezang ter plaatse.

Het orgel en de organist

Een goede gemeentezang is o.a. afhankelijk van een goed orgel. Bij een onzeker geluid kun je nu eenmaal niet goed zingen. Er wordt onder ons nog vaak te geringschattend gedacht over het belang van een goed orgel.

Voorbeelden genoeg. Er zijn b.v. kerken die overgegaan zijn op een elektronisch orgel. Voor de begeleiding van de gemeentezang heb je echter weinig aan zo'n elektronenklavier. Je hóórt het geluid door de luidsprekers persen: het is slechts een dode orgelklank. In onze kerken hoort daarom een echt orgel, en niets anders. Bij een goed orgel hoort een goede organist. Een organist die op een verantwoorde wijze de gemeentezang kan begeleiden.

De gemeentezang moet centraal blijven. Een organist moet een psalm dan ook niet inleiden met een waar concert, dat weinig heeft uit te staan met hetgeen men zal gaan zingen. Zo'n inleidend concert stimuleert de gemeente niet tot zingen, en de psalm wordt gedegradeerd tot een weinig interessant staartstuk. De organist heeft een dienende taak. Hij moet de zang dragen, ondersteunen, zodat deze zich zo goed mogelijk kan ontplooien. De gemeente moet in het zingen tot zelfstandigheid komen en het orgelspel moet daartoe de gelegenheid geven.

Gemeentezang en kerkmuziek. Geen partikuliere liefhebberij van enkelingen, maar een Bijbelse opdracht voor allen: „Hallelujah, Looft God in Zijn heiligdom; ...Alles, wat adem heeft, love de HEERE! Hallelujah.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1976

Daniel | 22 Pagina's

GEMEENTEZANG EN KERKMUZIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1976

Daniel | 22 Pagina's