DOODSTRAF
DE DOODSTRAF IN DE BIJBEL
Wie over straf spreekt, gaat daarbij uit van de veronderstelling, dat er schuld aanwezig is. We raken dan meteen een wezenlijk aspekt van ons mens-zijn: ons mens-zijn is thans schuldig-zijn. Schuld is niet iets bijkomstigs. „Van den beginne" is het niet alzo geweest. Het „zeer goed" van Genesis 1 gaat eraan vooraf. Daarom is de mens ook niet te verontschuldigen. Hij is aansprakelijk.
Omdat onze schuld, schuld is, wacht ook onherroepelijk Gods straf. De gerechtigheid Gods kan de zonde niet bagatelliseren. God strafs de schuldige naar de norm van Zijn recht. En daarom is er een heilige evenredigheid; er is samenhang tussen de mate van 's mensen schuld en Gods straf.
Ook als het gaat over de doodstraf moet er iets van die evenredigheid blijken; de zwaarste straf worde uitsluitend toegepast bij de zwaarste vergrijpen. Het doden van een mens is een dermate verschrikkelijke zaak, dat men het alleen in opdracht van God, en niet op grond van redelijke argumenten zal durven te doen.
We hebben dus te onderzoeken wat de Bijbel ons in dit opzicht te zeggen heeft, en beginnen dan met te constateren, dat het zesde gebod: „Gij zult niet doodslaan" geen verbod bevat. Het Hebreeuwse woord dat hier gebezigd is, wordt nergens gebruikt voor de uitvoering van de doodstraf.
Het Oude Testament
Nadrukkelijk wordt deze juist geboden in Genesis 9 : 1-7. Vers 6 luidt: ie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden. Hier legt God het strafrecht in handen van de mens. Alle rechtsverhouding na de zondvloed wortelt in het patriarchaal gezag, waaruit zich het overheidsgezag ontwikkelde; zo ligt in deze tekst niet een goedkeuring van de bloedwraak, waarbij de individuele mens willekeurig optreedt, maar wel de grond voor het strafrecht van de overheid, die naar Romeinen 13 het zwaard niet tevergeefs draagt, maar die als Gods dienares een wreekster is dengene, die kwaad doet. Wie dit woord wil ontkrachten met Matth. 28 : 52, allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan, bedenke dat de Heere Jezus daar spreekt over „nemen" van het zwaard, terwijl het aan de overheid is gegeven.
In de Mozaïsche wetgeving wordt de doodstraf geëist op verschillende ver-
grijpen. Als zodanig noemt Exodus 21 : 12vv. naast de doodslag: ishandeling van ouders, mensenroof, vervloeking van ouders, vruchtafdrijving door ruzie en onachtzaamheid ten aanzien van een stotig rund. Verder kunnen we nog noemen: odslastering (Lev. 24 : 16), opwekking tot goddeloosheid (Deut. 13 : 5), hoererij en overspel (Deut. 23 : 21, 22) en sabbathschennis (Ex. 35 : 2). We beseffen hiermee nog niet volledig te zijn, maar kunnen wel konkluderen, dat er samenhang is met de aantasting van God, van het gezag, van de persoonlijke vrijheid en van het rechte sexuele verkeer, dus met dat, wat de mens in zijn diepste existentie raakt. Het is, meen ik, Bijbels, deze Mozaïsche wetsbepalingen te zien als Oudtestamentisch. Zelfs in de bedeling van het Oude Testament werd de ten uitvoerlegging van de voorschriften lang niet altijd in praktijk gebracht. Een leerzaam voorbeeld vinden we bij David. Als Nathan na Davids moord op Uria en zijn overspel met Bathseba (twee maal doodstraf waardig), aan David vertelt van de rijke man die het ooilam nam van de arme, roept David uit: e man die dat gedaan heeft, is een kind des doods, en dan zegt de Heere hem wel allerlei straffen aan, maar hij krijgt geen doodsvonnis te horen uit de mond van de profeet en na zijn schuldbelijdenis mag Nathan hem nog genade verkondigen: De Heere heeft uw zonden weggenomen", en hij krijgt er nog de verzekering bij: gij zult niet sterven”.
De Heere had ook uitvoerige voorschriften gegeven voor de rechtsgang, vooral als het ging om het veroorzaken van de dood van een medemens. Centraal stond dan de vraag of er opzet aanwezig was, eventueel schuldige nalatigheid, of dat er sprake was van een ongeluk. De instelling van zes vrijsteden moest onschuldigen beschermen.
Het Nieuwe Testament
Het Nieuwe Testament is, dat moeten we de tegenstanders van de doodstraf toegeven, zeer summier met gegevens. Hoewel, de kracht van het Bijbelwoord ligt niet zozeer in de veelheid van teksten, als in de duidelijkheid van de beschikbare. De reeds aangehaalde verzen uit Romeinen 13 geven dan ook duidelijk de lijn aan. Het begrip „zwaard" mag hier niet gereduceerd worden tot een symbool van de overheidsmacht, maar blijve reëel. We moeten ons ook niet laten misleiden door een verkeerd gebruik van de geschiedenis van de Heere Jezus en de overspelige vrouw. Intrigerende Joodse leidslieden brengen met schijnbare verontwaardiging een 1 vrouw tot Jezus, die op heterdaad betrapt was bij het plegen van overspel. Ze voegen Hem toe: Meester, in de Wet heeft Mozes ons bevolen deze te stenigen, gij dan, wat zegt gij? Ze verdwijnen allen als Jezus zegt: Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen. En dan laat Hij haar ook gaan: Dan veroordeel Ik u ook niet, ga heen en zondig niet meer. Hier zijn we bezig met de wetten van het Koninkrijk der hemelen. Er blijft in deze bedeling steeds sprake van twee rijken, het Koninkrijk van God en Christus èn het aardse rijk, elk met zijn eigen rechtsbedeling, en elk mens, christen en niet-christen, komt bij overtreding van de menselijke rechtsregels voor straf van de zijde der aardse overheid in aanmerking.
Een artikel als dit laat ons niet toe diep in te gaan op de Bijbelse inhoud van begrippen als: schuld en straf, recht en gerechtigheid, voldoening en verzoening. Het zou goed zijn dit alles in verband met het onderhavige onderwerp eens uit te diepen, maar voorzichtig mogen we ons inziens wel tot de volgende slotsom komen: De lijn van het Noachitisch verbond doortrekken naar het Nieuwe Testament in Romeinen 13 maakt ons duidelijk dat doodstraf moet. Het past ons daarbij, diep te beseffen, hoe ingrijpend zulk een uitspraak is, hoe het tot „onze onuitsprekelijke beklemming", om met Ds. Abma te spreken, behoort te zijn, in verband met onze verwording door de zonde.
Tot slot nog dit: Artikel 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis laat ons belijden, dat onze goede God, uit oorzaak van de verdorvenheid van het menselijk geslacht overheden verordend heeft. De goedheid Gods dus ook oorzaak van ons recht. Het recht valt niet met Gods liefde samen, maar ze staan ook niel tegenover elkaar, en wij mogen ze daarom ook niet tegen elkaar laten uitspelen, alsof Gods recht in strijd zou zijr met Zijn liefde. Integendeel, in Zijr liefde en terwille van Zijn liefde heefl God ook het recht het aanzijn gegeven opdat het mensenleven niet aan dt chaos zal worden prijsgegeven, maai dat er ten behoeve van een leefbaar leven orde zal zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1977
Daniel | 24 Pagina's