Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ROEPING TOT PREDIKANT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ROEPING TOT PREDIKANT

9 minuten leestijd

Wie van harte met de kring van onze Gereformeerde Gemeenten meeleeft, weet hoe groot de nood in de gemeenten is. Zovele gemeenten moeten van week tot week leesdienst houden en doen vergeefse pogingen een eigen predikant te krijgen. Daarom wordt elk jaar weer opnieuw uitgezien naar de beslissingen, die het Curatorium van de Theologische School neemt. Wat kan er dan blijdschap zijn, als met vrijmoedigheid enigen mochten worden toegelaten. Hoe teleurstellend is het anderzijds, als soms niet één van degenen die zich hadden aangemeld, kon worden toegelaten. Soms slaat deze teleurstelling dan om in verbittering. Waarom liet men niemand toe? Worden de eisen niet veel te hoog gesteld? Een golf van kritiek gaat dan soms over hen, die zich met dit zo verantwoordelijk werk belast weten. Sommigen verwijten dan een hooghartig voorbijzien aan de ten aanzien van deze zaak in de gemeenten bestaande noden.

Ten onrechte!

Dit is echter geheel en al ten onrechte. De curatoren zijn zich wel degelijk de nood van de gemeenten bewust. Zij zouden niets liever doen dan met vrijmoedigheid toelaten tot de opleiding aan onze Theologische School. Er heerst blijdschap in de vergaderingen, wanneer men tot een gunstige beslissing komen kon; en er is in de vergaderingen zelf ook een teleurstelling, wanneer men eerlijk meent een negatief oordeel over een verzoek te moeten nemen. Zulke beslissingen worden genomen na zorgvuldige overweging van alle stukken, die een verzoek om toelating vergezellen en na bespreking van de mededelingen van de persoon zelf.

De gang van zaken

Het is goed, dat ook onze jongeren weten, hoe de feitelijke gang van zaken is. Indien iemand meent zich gedrongen te voelen te staan naar het leraarsambt, moet hij zich in eerste instantie wenden tot zijn kerkeraad. Deze kent de persoon, wat zijn persoonlijk, kerkelijk en maatschappelijk leven aangaat, het best. Deze kerkeraad hoort de persoon aan en vraagt om iets mee te delen over de verhouding, waarin hij tot de Heere staat en over wat er toe dringt om de opleiding aan de Theologische School te begeren. Zo de kerkeraad hierover gunstig oordeelt, wordt er een attest verstrekt, waarmee men zich wendt tot het Curatorium. Het Curatorium verzoekt vervolgens uitvoerige inlich-

tingen aan de kerkeraad over het persoonlijke, kerkelijke en maatschappelijke leven van de betrokkene. Tevens licht men de predikanten van de gemeenten in met het verzoek om inlichtingen, indien daarover wordt beschikt. De op deze wijze verkregen gegevens spelen een betekenisvolle rol in het geheel van de overwegingen.

Vervolgens komt op de daarvoor vastgestelde dag de persoon zelf voor het kollege van curatoren, dat de kandidaat in de gelegenheid stelt om van zijn persoonlijke leven met de Heere het een en ander mede te delen en tevens over de reden waarom men predikant begeert te worden. Over het beeld, dat men op deze manier van de betrokken persoon krijgt, wisselen de curatoren van gedachten. Vervolgens wordt een beslissing genomen. Deze komt pas na zorgvuldig beraad tot stand.

De van ouds gevolgde weg

Zo is altijd in de kring van onze gemeenten te werk gaan. Reeds lang vóór de vereniging van 1907 en ook van het fungeren van het curatorium, dat immers pas in 1927 met deze taak belast werd. Voorheen gebeurde dit op de classis-vergaderingen. Toen moesten zij, die naar de bediening stonden, zelfs een preekvoorstel over een opgegeven tekst doen. Dat gebeurt nu niet meer. De gemeenten zijn door dit beleid door de jaren heen gediend. Zelfs zijn de laatste 20 jaar zovelen toegelaten, dat het aantal predikanten in ongeveer 20 jaar met ongeveer 200 ü /o is toegenomen. In al te lichtvaardige kritiek wordt dat nogal eens over het hoofd gezien. Men verkijkt zich op het feit, dat er sommige jaren niemand werd toegelaten.

Bekering en roeping

In „De Saambinder" verschijnt momenteel een reeks artikelen, waarin uitvoeriger op de toelating tot het ambt wordt ingegaan, dan in het bestek van dit artikel mogelijk is. Naar die artikelenreeks wil ik graag verwijzen.

Het zal vanzelfsprekend wel door niemand worden tegengesproken, dat een allereerst vereiste is, persoonlijk kennis te hebben van de bekerende genade Gods. We moeten duidelijk weten, dat we uit de dood tot het leven zijn overgegaan. Nu is een bekering altijd een zeer persoonlijke zaak. In Openb. 2 : 17 lezen we van een „nieuwe naam, die niemand kent, dan die hem ontvangt". Dat wijst op het geheel „eigene" van elke bekering. Een bekering is nooit „konfektie-werk". God leidt ieder van Zijn kinderen langs een „eigen" weg. Wel heeft elke waarachtige bekering die eigenschappen, waaraan deze als een „ware bekering" kenbaar is, maar er zijn niet twee bekeringen geheel identiek. Dat leert ons de Schrift reeds. Terdege zal daarmee moeten worden gerekend. Wanneer we dan ook naar iemand luisteren in zijn mededelingen over Gods weg met hem zal daar terdege mee gerekend moeten worden. Sommigen worden van hun kindse dagen getrokken; anderen midden uit de zonde-en werelddienst; de een langs een meer „wettische" weg; de ander langs een „evangelische" weg. De Schrift wijst ons dit alles aan. Dat is dan ook de enige „toetssteen". Toch wordt in elke bekering geleerd, wat onze Heidelberger schrijft over drie stukken, die moeten geleerd worden, n.1. ellende, verlossing en dankbaarheid.

Maar zoals in de bekering een geheel „eigen" weg is, zo is het ook ten aanzien van de „roeping". Dat er een roeping, een bijzondere roeping tot het ambt nodig is, leert de Schrift duidelijk. „Niemand neemt zichzelf die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aaron" (Hebr. 5 : 4). Wat houdt dat nu in? Een innerlijke, aanhoudende drang, die zijn grond vindt in een duidelijk bevel des Heeren. Calvijn schrijft daarover en zegt, dat tot die goddelijke roeping behoort de wetenschap, dat Jezus zelf tot ons gesproken heeft „Weid mijne schapen". Ook hierin is groot onderscheid. Van Jesaja lezen we dat hij zei „Zend mij henen"; van Mozes, dat hij allerlei redenen aanvoerde om aan dat bevel des Heeren te ontkomen. Hij moest zelfs door een „toornig God" gedwongen worden om Gods opdracht te volvoeren (Ex. 4 : 14). Dat wil niet zeggen, dat Mozes tegen zijn wil in deze taak aanvaardde. Hij was echter zo onder de indruk van het gewicht van het werk, dat eigen onbekwaamheid hem deed terugschrikken. De Heere zelf overreedde hem. Zo leert Gods Woord ons reeds onderscheid. Men zal misschien aanvoeren, dat de roeping van de profeten en apostelen toch wel een heel bijzondere was. Dat is juist, zij werden op een onmiddellijke wijze geroepen. De roeping van de die-

naren des Woords is een middellijke.

De kerk heeft daarom een orde, waarin beproeving en verkiezing een eigen plaats hebben; ook worden degenen die tot de dienst komen, middelijk daartoe voorbereid. In onze catechismus wordt gesproken over de „onderhouding van scholen en de eredienst". Dat wijst reeds op een voorbereiding, waarin het „middelijke" niet over het hoofd gezien mag worden, maar de kerk moet wel zeer nauw toezien. Het verval van vele kerken is in de hand gewerkt doordat men zonder behoorlijke beproeving tot de dienst des Woords toeliet. Daardoor zijn velen onwaardig tot het ambt gekomen. Calvijn noemt hen „valse profeten". Er is dus een menselijke en goddelijke faktor in de roeping tot het ambt. Op de laatste moet ook acht gegeven worden. In de kerken, die in de Afscheiding zich losgemaakt hebben van goddeloze kerkstrukturen, is steeds een onderzoek ingesteld naar de „beweegredenen" tot het ambt. Zelfs in de Gereformeerde Kerken is dat gebruikelijk geweest. Helaas is dat nu niet meer het geval. Maar de gevolgen zijn dan ook duidelijk zichtbaar. Dat moet ons telkens maar weer duidelijk voor ogen staan.

Wanneer de toelating tot de opleiding haar beslag krijgt, acht het Curatorium dat in hetgeen waar kennis van verkregen werd, geen gronden zijn om de toelating te verhinderen. Het betekent heus niet, dat zou uitgesproken worden: Die en die zijn bekeerd en van God geroepen. Dat zou een aanmatiging zijn, die ons nooit betaamt.

Degenen, die de Heere roept, brengt Hij ook tot het ambt. We moeten niet denken, dat iemand dat verhinderen kan. De Heere staat er immers boven. Die wetenschap beheerse hen, die onderzoeken, opdat zij dat onder de inroeping van Zijn leiding doen; dat bezette ook hen, die onderzocht worden, opdat zij zich naar de leiding des Heeren schikken.

Gebed

Er is voor ons een bijzondere opdracht ook voor onze jongeren. Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst zende. Dat wordt teveel veronachtzaamd. En dan mogen we vra-

gen of de Heere zenden wil mannen, die openbaar worden van God gezonden te zijn. We mogen in dat gebed ook vragen om de voorzichtigheid en trouw, die in deze zaken betaamt. Dan dragen we allen op, die er bij betrokken zijn. En zou de Heere op het gebed onze noden niet kunnen vervullen? Ongetwijfeld. De Heere verwekke het zelf in ons leven. Want ook bidden, het ware bidden, is een werk van de Heilige Geest. En bij alle zorgen, ook in de zaken van Gods Kerk, willen we op de grote waarde van het gebed wijzen. Ook in dezen gelde:

Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed; ai, laat mij niet van druk verkwijnen, leen mij een toegenegen oor, o, Jacobs God, geef mij gehoor.

Die de Heere roept, geeft Hij een sterke, krachtige en aanhoudende begeerte om de Heere in het ambt te mogen dienen. De Schrift zegt: die tot een opzienersambt lust heeft, begeert een voortreffelijk werk. Maar deze begeerte moet ernstig voor Gods aangezicht beproefd worden. Er kunnen zoveel bijoogmerken een rol spelen. Onze Gereformeerde vaderen dringen op deze ernstige beproeving van het hart aan. Ze sporen ook de Kerk aan om te beproeven. De oude christelijke kerk deed dit ook zeer zorgvuldig. Paulus waarschuwt Titus om toe te zien want ook op Kreta waren er „die men moet de mond stoppen, die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort " Daar is behalve van het ambt van ouderling ook sprake van het leraarsambt.

Het ware een voorrecht, wanneer er onder ons jonge mannen gevonden werden, die de duidelijke „tekenen van godzaligheid" vertonen en die de Heere in de gemeenten gebruiken wilde.

Begeer van de Heere, als u met deze zaken bezig bent, dat Hij het ook voor anderen openbare, opdat u zo naar „de orde van de kerk" in rechte wegen geleid zou worden. Dat schenke ons de Heere. Wat zou het een zaak van blijdschap zijn. De Heere storte daartoe zijn Geest, ook over onze jeugd uit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1978

Daniel | 24 Pagina's

DE ROEPING TOT PREDIKANT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1978

Daniel | 24 Pagina's