Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HIJ HEEFT GEDACHT AAN ZIJN GENADE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HIJ HEEFT GEDACHT AAN ZIJN GENADE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Psalm 98)

Psalm 98 is de enige Psalm uit het Psalmenboek, die als opschrift draagt de eenvoudige aanduiding: een psalm. Deze psalm is dus géén weespsalm. Een „weespsalm" wordt n.1. gekenmerkt door het ontbreken van élk opschrift. Er zijn vierendertig van zulke weespsalmen zonder opschrift en zonder vermelding van de schrijver. Daarnaast kennen wij de zgn. „anonieme psalmen", die wél een opschrift dragen, maar waarvan wij de schrijver niet weten. Psalm 98 is dus een voorbeeld van een anonieme psalm.

Wat is de achtergrond?

Uiterst moeilijk is het, aan te geven in welke omstandigheden Psalm 98 is ontstaan. Wie de psalm met aandacht doorleest, bemerkt wel, dat de onbekende dichter zingt van een machtige verlossing, die de HEERE in het nabije verleden aan Zijn volk heeft geschonken. Maar welke verlossing is dit? Sommigen denken aan de verlossing uit Egypte, anderen aan de wonderlijke verlossing van Jeruzalem onder koning Hizkia, toen de engel des HEEREN onder het leger van Sanherib in één nacht honderdvijfentachtigduizend Assyriërs sloeg. Maar het meest aannemelijk is toch wel de mening van de bekende Dachsel, die vermoedt, dat de psalm is gedicht na de terugkeer van de twee stammen uit de Babylonische ballingschap, dus niet lang na het jaar 539 vóór Christus. Wie nauwkeurig leest, bemerkt, dat de psalm in twee delen is onder te verdelen: in het eerste deel wekt de dichter zijn volk op om de HEERE groot te maken om hetgeen Hij in het verleden deed (vers 1-3), in het tweede deel roept hij wéér de ganse schepping op tot Gods lof, maar nu met het oog op hetgeen de HEERE in de toekomst gaat doen (vers 4-9).

De God van het verleden

Een nieuw lied. Dat moet het volk zingen. Wat is het een groot voorrecht, als Gods kinderen niet behoeven te leven uit hetgeen geweest is, maar als zij mogen zingen: ij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven (Psalm 40 : 4). Zij kunnen maar niet zingen wanneer zij dat zelf willen; daar gaat eerst een daad Gods aan vooraf. Hij heeft wonderen gedaan! Was het geen wonder, dat de HEERE weer omzag naar Zijn ellendige, arme volk in Babel, dat daar de harpen aan de wilgen had gehangen (Psalm 137 : 2)? O, het is toch zo'n eeuwig wonder, als God naar een mens omziet, of het nu voor het eerst is, of bij vernieuwing. En zo komt bij het lezen van deze verzen als vanzelf de vraag: ouden jullie dat nu ook mogen zeggen, jongens en meisjes: ij heeft wonderen gedaan? Niet: k heb ... ik heb ... maar: ij heeft! Zijn rechterhand en de arm Zijner heiligheid. Zie eens, hoe de dichter aan God alles toeschrijft, wat er gebeurd is. Dat houdt ook alleen stand, als Gód iets gedaan heeft in ons leven. Wanneer wij nu lezen van Gods rechterhand en Gods arm. dan zal er niemand zijn, die zulke uitdrukkingen letterlijk opvat. Wij hebben hier te maken met zgn. anthropomorfismen, mensvormige uitdrukkingen, waarin iets gezegd wordt van het oneindige Goddelijke wezen in bewoordingen, die zijn ontleend aan ons menselijk lichaam. Ieder kent zelf wel voorbeelden uit de Heilige Schrift, waarin gesproken wordt over Gods rechterhand, Zijn ogen, Zijn hart, Zijn ingewand, enz. Hij is gedachtig geweest. Hij heeft gedacht aan Zijn genade, wij zingen het zo vaak in de kerstdagen. Maar besef goed, dat altijd, wanneer de HEERE iets doet in Zijn genade aan Zijn volk, dat Hij dat doet niet om iets in dat volk of in de mens,

maar omdat Hij gedachtig is aan Zijn eeuwig en onwankelbaar verbond. Alle zaligheid vloeit uit dat gedachtig zijn Gods voort. O, soms schijnt het Gods Kerk toe, alsof de HEERE vergéét. Er is ook een psalm, waar wij de dichter horen klagen: Heeft God vergeten genadig te zijn; heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten (Psalm 77)? Wel, Psalm 77 en Psalm 98 wisselen elkaar nu in het leven van Gods kinderen af. Het is beurtelings: Heeft God vergeten? en: Hij is gedachtig geweest! Die het altijd geloven kunnen en altijd zingen kunnen, zijn het niet; maar die nóóit eens geloven en zingen mogen, zijn het ook niet.

De God van de toekomst

In het tweede deel van de psalm wordt niet alleen Gods volk, maar de gehele schepping opgeroepen God groot te maken. Telkens lezen wij hier al een stille heenwijzing naar de tijd van het nieuwe verbond, waarin ook de heidenen en de ganse aarde zullen mogen delen in het heil des HEEREN (vers 2, 3, 4, 7). Psalmzingt de HEERE met de harp: oor de aandachtige lezer is de klimax in de verzen 4-8 duidelijk, psalmzingen — harpspel — dan de krachtiger blaasinstrumenten, trompetten en bazuinen — tenslotte een machtig koor, waarin de gehele schepping God groot maakt: e zee, de rivieren en de gebergten! De dichter mag ver vooruit zien naar de dag, waarop de aarde weer vol van de kennis en de vreze des HEEREN zal zijn. Straks zal ook het schepsel, dat nu nog als met opgestoken hoofde, de openbaring der kinderen Gods verwacht (Romeinen 8 : 19) vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.

Hij komt !

Met een aangrijpend woordt eindigt de psalm: ij komt. Welke komst bedoelt de dichter? De komst van Christus in het vlees, of Zijn wederkomst op de wolken des hemels? Hij ziet die twee komsten in eikaars verlengde liggen, zoals vaker in het Oude Testament, vgl. Maleachi 3 : 1-3. Maar wij mogen toch wel zeggen, dat de zanger bijzonder ziet op de twééde komst van Christus, omdat Hij er met zoveel nadruk de woorden bijvoegt: ij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in alle rechtmatigheid. Het begin en het einde van de psalm doen sterk denken aan psalm 96. Met vreze en toch met heimwee denkt de dichter aan die ontzaglijke dag. Met vreze en heimwee! Jongens en meisjes, wat een dag zal dat zijn. De elementen zullen brandende vergaan. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt. Er zijn mensen op de aarde, die dicht leerden leven bij die dag, dat zij God ontmoeten zullen. Zij leerden voor die dag beven en zij begonnen door de trekkende liefde des Vaders te hongeren en te dorsten naar God en te vragen naar een middel om de welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen. Zij leerden te vragen om een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed van de toorn Gods. Christus werd hun onmisbaar, dierbaar en noodzakelijk. En nu zien zij niet alle dagen die grote dag verlangend tegemoet; o nee, als de zonde de overhand heeft, durven zij niet te denken aan die naderende Godsontmoeting. Maar toch zijn er ook wel dagen in hun leven, dat zij, moe van de zonde en hongerend naar Gods gemeenschap met vreze en heimwee die dag tegemoet mogen zien en zingen:

O Heer! Wanneer komt die dag, Dat ik toch bij U zal wezen, En zien Uw aanschijn geprezen?

Gespreksvragen :

1. Noem en verklaar nóg enige „anthropomorfismen" uit Gods Woord.

2. In welke psalmen wordt gesproken van heidenen die God zullen vrezen?

3. Bespreek enkele schriftplaatsen die spreken over Christus' wederkomst.

4. Is er ook in onze tijd een uitzien naar de wederkomst? Hoe?

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1978

Daniel | 24 Pagina's

HIJ HEEFT GEDACHT AAN ZIJN GENADE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1978

Daniel | 24 Pagina's