Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LOOFHUTTENFEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LOOFHUTTENFEEST

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Lev. 23 lezen we over de inzetting van het loofhuttenfeest. Het is één van de drie grote feesten uit het Joodse kerkelijk jaar. Alle mannen in Israël waren dan verplicht voor Gods aangezicht te verschijnen; eerst waar de tabernakel was en later in de plaats die de Heere verkiezen zou. Het loofhuttenfeest (dat door heel het volk gevierd moest worden) begon op de 15e dag van de 7e maand, de maand Ethanim, later Tisjri genoemd, en eindigde op de 23e dag van die maand. Het was niet het enige feest in die maand. Op de eerste dag werd het nieuwe jaar gevierd en op de 10e dag (5 dagen voor het loofhuttenfeest) werd de Grote Verzoendag gehouden.

Israël kende voor de ballingschap tweeërlei jaarberekening. Het ekonomisch of burgerlijk jaar begon op de le van de 7e maand en het kerkelijk jaar in de maand Abib of Nisan in verband met het Pascha.

De betekenis van het loofhuttenfeest

Het loofhuttenfeest heeft twee betekenissen: (a) herdenking van het feit dat de Heere de kinderen Israëls in loofhutten had doen wonen toen Hij hen uit Egypte had uitgevoerd;

(b) als oogstfeest, met name van olijven en druiven. Vandaar dat het ook wel „feest der inzameling" werd genoemd of kortweg „feest". Nog een andere naam is het feest der tabernakelen. In het eerste geval mochten zij de bewarende hand Gods zien en in het tweede geval de verzorgende hand Gods. Dit feest diende een vrolijk karakter te dragen: Gij zult vrolijk zijn op uw feest" (Deut. 16 : 14). De eerste en laatste dag van het feest werden gehouden als een sabbat, dagen van heilige rust en heilige samenroeping.

De viering van het loofhuttenfeest

Van de offeranden die in deze acht dagen geofferd moesten worden vinden we een uitvoerige beschrijving in Num. 19. Er werden bijzonder grote offers gebracht, vuuroffers, brandoffers, spijsoffers, drankoffers en slachtoffers. Behalve de verplichte offers bracht het volk veel vrijwillige offers. Gedurende de eerste zeven dagen van het feest moest het volk, behalve de vrouwen en de kinderen, in loofhutten gaan wonen. Op de eerste dag nam men takken van schoon geboomte (sierplanten) palmtakken en meien van loofbomen, met beekwilgen (zie Lev. 23 : 40). Van deze takken bouwde men geheel naar eigen inzicht een hut waarin men dan zeven dagen verbleef.

Het loofhuttenfeest in het O.T.

Over de viering van het loofhuttenfeest wordt in het O.T. op verschillende plaatsen gesproken. Zo viel de inwijding van de tempel van Salomo samen met het loofhuttenfeest. In Neh. 8 lezen we dat Ezra de priester in de wet van Mozes vond dat het loofhuttenfeest gevierd moest worden in de 7e maand.

Hij beveelt dan degenen die terug gekeerd waren uit Babel, uit te gaan op het gebergte en takken te halen van bomen om loofhutten te maken naar de Schrift. Alzo ging het volk uit en haalde ze en maakte loofhutten op het dak van hun huis, in de tuin, op de straat en in de voorhoven van de tempel. Er heerste zo een grote blijdschap op dit feest, dat het nog nooit zo was gevierd van de dagen van Jozua af. Ook hieruit blijkt dat het een bijzonder vrolijk en opgewekt feest was.

De Heere gebiedt in Ezech. 45 : 25 het loofhuttenfeest met de verplichte offers te vieren als het volk weer terug is in hun land.

Na de ballingschap

In Zach. 14 staat dat de Egyptenaren geen regen zullen hebben als zij niet optrekken om het loofhuttenfeest te vieren. In de tijd na de ballingschap werden aan het loofhuttenfeest allerlei ceremoniën en feestelijke plechtigheden toegevoegd. Men liep later met takken van vrucht-en sierbomen in de hand. Flavius Josefus de bekende Joodse geschiedschrijver, spreekt van takken van palmen en citroen-bomen waarmee men rondliep.

Ook is toen de gewoonte ontstaan om van dezelfde takken waarvan men de hut bouwde, een feestruiker, de lulab, te maken. De lulab bestond meestal uit palmtakken omvlochten met wilgen en mirtetakken. Men hield deze lulab in de linkerhand waarmee men zwaaide; in de rechterhand droeg men de etróg, een citroenachtige vrucht.

Het hoogtepunt van het feest was in de nacht tussen de eerste en de tweede dag. Dan werd in het voorhof der vrouwen van de tempel een dubbele galerij gebouwd voor de toeschouwers. In het voorhof werden hoge vierarmige kandelaren gezet en aangestoken, waarna de fakkeldans werd uitgevoerd door de voornaamste inwoners van Jeruzalem en de rabbi's. Deze fakkeldans werd begeleid met muziek en psalmgezang, door een koor van levieten die op de trappen van het binnenste voorhof stonden. Een driemaal herhaald trompetgeschal maakte bij het hanegekraai een einde aan de feestvreugde.

Verder was er elke dag een feestelijke optocht om het brandofferaltaar onder hosannageroep, met de lulab en de etróg in de hand. Op de zevende dag liep men zevenmaal om het brandofferaltaar. De tempel was tijdens het feest prachtig verlicht. Ook een belangrijke uitbreiding van de plechtigheden was het plengoffer van water uit een gouden kruik. Op iedere dag van het feest haalde de priester in een gouden kruik water uit de Siloahbron, en goot dat met wijn van het drankoffer uit onder het uitspreken van de woorden uit Jes. 12 : 3 „Gij zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils". Dit wijst waarschijnlijk heen naar het water dat God in de woestijn uit de rots deed stromen.

De achtste dag, welke de grootste dag was, die even plechtig werd gevierd als de eerste dag, sloot deze feestcyclus af. De feestgangers keerden dan terug naar hun huizen na zeven dagen in loofhutten te hebben gewoond.

Van de Heere Jezus lezen we in Joh. 7 dat Hij ook opging naar het feest, niet openlijk maar als in het verborgen. In het licht van het voorgaande verstaan we des te beter dat Christus met Zijn rede aansluit bij de gewoonte op dit feest uit een gouden kruik water te plengen, als Hij op de laatste dag van het feest uitroept: „Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.

Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien" (Joh. 7 : 37-38). En wanneer de Heiland in Joh. 8 : 12 op Zichzelf wijst als het Licht der wereld, doelt Hij wellicht op de gewoonte het feest, vooral in de eerste nacht bij fakkellicht te vieren.

Ook nu is het loofhuttenfeest in Israël, vooral voor de orthodoxe Joden, nog een van de drie vreugdefeesten. Behalve het wonen in loofhutten en de voorgenoemde rituelen, zijn de plechtigheden nog verder uitgebreid met formulieren en gebeden. In de synagoge wordt de lulab ter ere van God plechtig rond gedragen.

Er is een negende dag aan het loofhuttenfeest toegevoegd, de dag van het „feest van de vreugde der wet", dan wordt het einde en tevens het begin gevierd van de voorlezing van de wet van Mozes. Met grote blijdschap wordt dan weer begonnen in het begin van de Pentateuch, die in een jaar tijds geheel werd gelezen.

Het loofhuttenfeest wordt nu nog gevierd maar de moderne Joden vieren het echter in dezelfde stijl zoals in sommige delen van ons land het karnaval gevierd wordt.

Wij en het loofhuttenfeest

Hoewel wij het loofhuttenfeest niet vieren, ligt er toch wel voor ons een geestelijke strekking in. Op veel plaatsen in Gods Woord wordt ons lichaam vergeleken met een tabernakel, hut of tempel, wat ziet op de vergankelijkheid van ons lichaam. Van Abraham staat geschreven dat hij in tabernakelen heeft gewoond in een vreemd land met Izak en Jakob, want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.

Job spreekt over het lichaam als van een lemen hut.

En Paulus zegt in 2 Cor. 5:1: Want wij weten dat zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben".

Het Evangelie leert ons „in tabernakelen te wonen" los te zijn van de wereld, de pinnen niet te vast in te slaan. Indien gij dan met Christus zijt opgewekt, zo zoekt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn.

Van nature zitten we erg vast aan al hetgeen van deze wereld is, dan geldt voor ons wat de dichter zegt in Ps. 49 : 12: Hun binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht". We moeten de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw godzalig leven wandelen. Dat kunnen we echter alleen wanneer we door Gods genade los gemaakt zijn van deze wereld der zonde; los van alles wat niet van God is.

Gods volk is evenals het volk Israël was, op reis naar Kanaan, vaak langs moeilijke en onbegaanbare wegen. Hier op aarde zijn zij niet „thuis", hier blijven het gasten en vreemdelingen. Zo reizen al Gods kinderen in hun „hut" door deze woestijn van de wereld die zij straks met blijdschap mogen verlaten om eeuwig een vast gebouw van God te ontvangen in de hemelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1978

Daniel | 24 Pagina's

LOOFHUTTENFEEST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1978

Daniel | 24 Pagina's