Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS VERBOND MET NOACH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS VERBOND MET NOACH

6 minuten leestijd

„Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden." (Gen. 8 : 22).

Nog steeds leven wij onder de voorrechten van Gods verbond met Noach. God houdt Zijn schepping tot op de dag van vandaag nog in stand. Onze opdracht in de schepping is, dat onze hand doet, hetgeen ze vindt om te doen. Om de aarde te bouwen en te planten, maar ook om te organiseren en de schepping te regeren. En dat alles dan in afhankelijkheid van Hem, Die alles regeert.

Gods oordeel is over de aardbodem gegaan. Zoveel duizenden zijn niet meer na de vreselijke zondvloed. Noach en de zijnen zijn gered. Hij bouwde de Heere een altaar en bracht de Heere offers der dankbaarheid. Dat was Noachs eerste zorg, nu op een eenzame verwoeste wereld. Noach erkende: ook ik heb de dood verdiend. Maar nu gered door genade, betoonde hij ook zijn dankbaarheid. „En Noach bouwde de Heere een altaar; en hij nam van al het reine vee en van al het rein gevogelte en offerde brandofferen op dat altaar".

Zie de liefelijkheid ook van dit offer, want dan lezen we verder: „En de Heere rook die liefelijke reuk en de Heere zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan riet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb". Zoals een liefelijke reuk de mens zeer aangenaam is, zo heeft God, een welgevallen aan het geloof en de dankbaarheid van Noach.

God heeft de eerste wereld gemaakt en gerust op de zevende dag. Door de zonde is alles onder de vloek en toorn Gods gebracht door de afgevallen mens. Welk een wonder van Gods onverdiende goedheid nu. God heeft een nieuw begin gemaakt, rust gevonden en Zich verkwikt in het offer. Na Zijn toorn te doen rusten op de wereld der zondaren, doet Hij hier op het klein overblijfsel Zijn liefde rusten. Zo dacht God met Goddelijke liefde aan Noach, op grond van zijn offerande. Noach is Gode aangenaam in de welriekende reuk van het Godeverheerlijkende offer van Christus! Naar Zijn welgevallen openbaarde de Heere aan Noach Zijn Raad: Ik zal de wereld niet meer door water laten verdelgen. Op welke grond? Niet zozeer op Noachs offer, maar veelmeer op de dierbare offerande van Christus, dat er door afgeschaduwd en vertegenwoordigd werd.

Noach mocht wel denken: waarom zal ik deze wereld herstellen, als zij toch om haar boosheid op dezelfde manier verwoest zal worden? Neen, zegt de Heere, dat zal nooit meer geschieden. Wat is de reden van dit besluit? „Want het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan". Dat wil wat zeggen! Van zulk een ontaard geslacht is niet anders te verwachten, bovendien zou hij geheel en al verdelgd worden, want indien er met hem gehandeld werd' naar hetgeen hij verdient, dan zou de ene zondvloed op de andere moeten volgen, totdat allen omgekomen zijn. Dit diep vernederend antwoord wijst op Gods land'mcedigheid èn op de boosheid des mensen, maar doet ook de goedheid Gods des te meer uitkomen. Redenen tot barmhartigheid neemt God alleen aan Hemzelf, nooit aan iets'dat in ons is.

Voortaan zullen.....

Zolang de aarde bestaat en de mens bestaat, zal de loop der natuur nooit ophouden, zo mag Noach verder uit de mond des Iieeren vernemen. Dat is het voorrecht van het Noachietisch Verbond. „Voortaan al d.e dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden". Met te spreken van „al de dagen der aarde" geeft de Heere te kennen, dat deze aarde niet altijd' zal duren, dat de gedaante van deze wereld voorbij gaat. Deze aarde zal vergaan, wanneer eenmaal de tijd overgaat in de eeuwigheid. Maar zolang deze aarde nog bestaat, zal Gods voorzienigheid zorgvuldig de geregelde opvolging der tijden en seizoenen in stand houden en elk zijn plaats doen behouden. Hoe veranderlijk de tijden ook zijn, toch zijn zij ook onveranderlijk krachtens Gods Verbond van dag en nacht.

Dat de Heere het natuurlijk leven nog in stand houdt is enkel Zijn goedheid. Omdat God Zijn Woord nakomt wil Hij ook erkend zijn in het leven van iedere dag voor Zijn bewaring en verzorging. Ons dagelijks beroep is dan ook geen noodzakelijk

kwaad, maar het volbrengen van Gods wil. Bij het uitoefenen van ons Goddelijk beroep kunnen we gevouwen handen zeker niet missen. Een goede samenleving staat of valt met het naleven van de bekende regel: bidt en werkt!

Het is immers alles wat we ontvangen enkel onverdiende goedheid Gods. En laten we bedenken, dat Zijn algemene genade d'e vloek van de zonde niet opheft, deze nu nog inbindt. Maar uitstel van het oordeel is geen afstel. Daarom vermaant de Heere: „Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven".

Noach ontving een antwoord uit het hart van God in zijn hart, vanwege de vrije gunst die God eeuwig bewoog. Hij ontving om Christus' wil bijzondere genade. En Hij leert: „Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook". God staakt nooit. Wij hebben bij het: gebod tot arbeid ook nodig het gebed om arbeid.. Opdat wij, die naar Gods beeld geschapen zijn om te werken, niet verteerd worden door de vloek van de werkeloosheid. De arbeid kan een vloek worden als zij ondergaat in slavernij, of als wij slaven worden van het geld en niet de arbeidsweek laten uitkomen in de Sabbat: „dat ik getrouwelijk arbeide, opdat ik de nooddruftigen helpen moge".

De Heere houdt getrouw Zijn Woord, zowel in de natuur als in de genade. Hoe onverbreekbaar is Zijn Verbond der genade, voor elk die Hem vreest: „want dat za.1 Mij zijn als de wateren Noachs toen Ik zwoer, dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen noch u schelden zal".

Noachs eerste werk op de hernieuwde aarde na de zondvloed was God de eer te geven. Zo zullen al Gods kinderen eenmaal God eeuwig groot maken op de nieuwe aarde. Schoner nog dan de arbeid is dan ook de rust, het rusten namelijk al de dagen van ons leven van onze boze werken, wanneer we de Hee - re door Zijn Geest in ons werken laten en alzo door Zijn bijzondere genade de eeuwige Sabbat in dit leven mogen aanvangen. „Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1978

Daniel | 24 Pagina's

GODS VERBOND MET NOACH

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1978

Daniel | 24 Pagina's