HET ONTSTAAN VAN DE AMBTEN
De Heere is een God van orde. Deze orde kan worden opgemerkt in de schepping. Daarin heeft Hij de wetten gelegd: waarnaar Hij wat geschapen is, leidt en regeert. Niets kan zonder regering. Dit geldt zowel een volk als het gezin, maar ook de gemeente. Daarbij hezien we de gemeente als de zichtbare openbaring van het lichaam van Christuis.
Ook in de, belijdenis wordt uitgedrukt dat de kerk geregeerd moet worden op een geestelijke wijze zioals de Heere dat Zelf in Zijn Woord geleerd heeft. In art. 30 en 31 van de Nederl. Geloofsbelijdenis belijdt de kerk dat ze geregeerd moet wordien en ook op v< ? 'elke wijze, nl. door d: e ambten die de Heere Zijn gemeente gaf. De ambten zijn dus allerminst van onidergeschikt belang of gemakkelijk te wijzigen. Ze behoren tot de structuur van de gemeente en zijn ten nauwste met haar leven en belijden verbonden. Ze zijn door de Heere Zelf ingesteld. Christus vergadert, regeert en bewaart er Zijn gemeente door. Hij doet dit wel door Woord en Geest, maar door de ambten komt dit Woord tot heerschappij over de gemeente en behoudt haar gezag. Want de ambtsdragers zijn slechts vertolkers en handhavers van het Goddelijk Woord. In de ambten is er onderscheid zoals ons Gods Woord ook nadrukkelijk aanwijst. Ze vertonen een spreiding waarin de bijzondere zorg van de Heere voor Zijn gemeente tot uitdrukking komt. We mogen er ook een weerspiegeling in zien van het drievoudig ambt van Christus. Zo vinden we het profetisch'ambt van Christus het meest terug in de dienaar des Woords, het koninklijk ambt in de ouderling en het priesterlijke in de diaken. Maar zoals in Christus Zelf deze ambten wel te omdersoheiden, maar niet te scheiden zijn, zo geldt dat ook voor de ambten in de gemeente. Ook de ouderling bijv. dient met priestei-lijke bewogenheid zijn werk te verrichten, dat, vooral op het huisbezoek, mede een profetisch karakter draagt, enz.
De ambtsdragers
Christus is het Hoofd van Zijn gemeente. Hij zou Zijn werk in de gemeenten ook direkt vanuit de hemel kunnen doen. Maar Hij gebruikt daarvoor mensen die Hij daartoe op een middellijke wijze roept en die Hij bekwaamheden schenEt-Dat neemt echter niet weg dat Christtis het Hoofd van Zijn gemeente blijft en dat Hij alles daarin te zeggen heeft over allen. Deze macht heeft Hij aan niemand overgedragen. Daarom zijn de
ambtsdragers Zijn dienaren. Wie in Zijn gemeente heersen wil is onbruikbaar in Zijn Koninkrijk. Maar wie aller dienaar mag zijn, zal daarin groot zijn.
Calvijn noemt in zijn Institutie drie redenen op waarom z.i. de Heere Zich van mensen bedient (IV, 3, 1):
1) Het is een bewijs van Zijn goedgunstigheid jegens ons, wanneer Hij uit de mensen enigen neemt, om voor Hem in de wereld het gezantschap waar te nemen, om uitleggers te zijn van Zijn verborgen wil, kortom om Zijn Persoon te vertegenwoordigen;
2) Het is een zeer goede en nuttige oefening tot nederigheid, wanneer Hij er ons aan gewent om Zijn Woord te gehoorzamen, ook al wordt dit gepredikt door mensen, die aan ons gelijk zijn en soms in waardigheid onze minderen. God verbergt op deze wijze de schat van Zijn hemelse wijsheid in zwakke aarden vaten, opdat Hij het bewijs mocht ontvangen hoe hoog wij die achten. Wij hebben ons gaarne te laten onderwijzen door „een of ander mensje uit het stof opgerezen", dat evenwel in de Naam Gods spreekt en Zijn dienaar is;
3) Zo wordt de • onderlinge band der liefde gevoed, want nu kan niemand genoeg hebben aan zichzelf, wij hebben de hulp van anderen nodig.
Het is een bijzondere genade als de Heere iemand tot een ambt in Zijn gemeente roept. Deze roeping gaat niet buiten kerkeraad en gemeente' om, maar ten diepste rust zij in de wil en verkiezing van God. Hij maakt ook het hart van de gekozene bereidwillig om Hem in het ambt te dienen. Dit te belijden maakt het gebed om de leiding en de wijsheid' van de Heilige Geest niet overbodig. Integendeel, op aarde en ook in Zijn gemeente gaat alles gebrekkig en zondig toe. Dat kan in deze bedeling niet anders. Maar het behaagt de Heere door dit alles heen Zijn gemeente te bouwen. En Hij heeft het gebed gegeven als middel tot het verkrijgen van Zijn genade en Geest. Ieder die zichzelf kent door het werk van Gods Geest in zijn leven, beseft zijn ongeschiktheid maar ook zijn onwaardigheid. Hoe hebben ook Moz.es> Jesaja en Jeremia hun bezwaren geuit. Maar de Heere nam. ze weg door Zijn toezeggingen. En steunend op Gods beloften en Zijn trouw hebben ze de hun opgedragen taak volvoerd.
De gegevens uit de Heilige Schrift
De Heilige Schrift is de enige norm. voor de belijdenis, de prediking en het handelen van de gemeente. Daartoe behoort dus ook haar ambtelijke structuur. Reeds in het Oude Testament zien we de door de Heere verordende ambten.
Het priesterambt is in Israël aanwezig vanaf het moment dat het een zelfstandige natie wordt. Het is een gave van Israëls God waarin Zijn liefdevolle zorg over Zijn volk tot uitdrukking, komt. De priesters verrichten htm dienst in het heiligdom, waar de offers der verzoening en de dankoffers worden gebracht. Zij treden voor Gods Aangezicht met de noden en behoeften van het volk. De priester is „middelaar" tussen God en het volk. Door zijn .dienst krijgt het volk deel aan het heil des Heeren. „Alzo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen en Ik zal hen zegenen", luidt de Goddelijk opdracht en belofte in Numeri 6. Waarbij, zoals altijd, Gods beloften ontvangen worden in de weg. van geloofsgehoorzaamheid en bekering.
Dit geldt ook van de zeigen die van het koninklijk ambt' zou kunnen afdalen, het tweede ambt aan Israël gegeven. De koning is Israël alleen tot zegen als hij het koningschap van God over Zijn volk onverkort laat gelden en de wet van God gestalte geeft in het volksleven. De gevaren, aan het koningschap verbonden, worden door Samuël het volk ter waarschuwing voorgehouden en de ervaring heeft ze; bevestigd.
Het derde ambt is dat van de profeten, die, verlicht, door de Heilige Geest, het kwaad van hun tijd aanwijzen. Ze roepen op tot wederkeer tot God en verkondigen de overheid en het volk dat de Heere alleen God is en dat Hij en geen ander recht heeft op Zijn volk. Ze verkondigen dan ook Zijn gerichten als ze zich niet tot God bekeren.
Tenslotte treffen we aan het eind van het Oude-en het begin van het Nieuwe Testament de oudsten aan. Ze waren aanvankelijk vertegenwoordigers van het volk, , arbeidden dus overwegend op het staatkundig terrein. Later kregen ze als leden van het Sanhedrin meer zeggenschap over het godsdienstig leven van Israël. De bestuurders van de synagogen (in Israëls ballingschap ontstaan) heetten eveneens oudsten. De Schiftgeleerden droegen geen geordend ambt, maar oefenden wel veel invloed, uit
op het volk. Hun taak bestond uit het onderzoek van de Heilige Schrift en het plegen van rechtspraak op basis hiervan en het onderwijs eruit.
In het Nieuwe Testament rijst de ambtelijke structuur van de gemeente uit de evangeliën, het boek Handelingen en de brieven voor ons op. Christus Zelf, ho> ewel niet als Ambtsdrager erkend-, is de Gezalfde van de Vader. In Hem komen de priesterlijke, koninklijke en profetische lijn samen. Vanuit Hem gaan ze in de Nieuwtestamentische kerk weer uiteen in de ambten, hoewel ze in Hem verenigd blijven. Hij roept twaalf discipelen om Zich heen, die getuigen van Zijn opstanding. De plaats van Judas wordt ingenomen door Matthias, waarbij later de apostel Paulus gevoegd wordt door een bijzondere roeping tot het dienstwerk onder de heidenen. Zijn werk is van onschatbare betekenis voor Christus' kerk geweest, Hoewel hij „van zichzelf niets was".
In de Jeruzalemse gemeente wordt, aanvankelijk alleen het apostelambt gevonden. Al spoedig komen daar „de zeven" bij, wier werk vooral een diakonaal karakter draagt.
Waar als vrucht van de prediking en door het werk van de Heilige Geest gemeenten ontstaan, worden ook de ambten ingesteld.. De brieven zijn vaak mede gericht aan „de opzieners en diakenen". Naast de opzieners (episkopoi) worden de ouderlingen of oudsten (presbuterod) genoemd. Onder beide namen hebben we deizelfde ambtsdragers te verstaan.
Hierbij is waarschijnlijk „presbyter" de naam van het ambt en „episcopus" de titel waardoor uitgedrukt wordt, wat een presbyter te doen heeft. Eveneens wordt ons daar genoemd de presbyter die regeert, leiding geeft én arbeidt in prediking en onderricht (1 Tim. 5 : 17). Maar de leiding is in de gemeente nooit een éénhoofdige leiding. Het éne apostelambt, dat eenmalig en onherhaalbaar is, zet zich voort in meerdere ambten. Het is dan ook een verwording van het ambt, als zoals in de Roomse kerk de ene episcopus, de bisschop, leiding heeft over meerdere gemeenten en de presbyter een priester wordt, die offers brengt. Deze duidelijke afwijking van de oorspronkelijke situatie vindt haar grond in Gods Woord niet en is slechts tot grote schade van de gemeente. Ze heeft medegewerkt tot het anti-christelijk 'karakter van deze kerk.
Tegen de opvattingen van allerlei charismatische bewegingen houden wij staande, dat het kerkelijk ambt' niet pas ontstaan is toen de Geestesstroom verminderd zou zijn. Alleen het ambt van apostel is hier al mee in strijd. De kerk heeft nooit leiding kunnen ontberen. Duidelijk wordt dit zichtbaar in de tijd van de Reformatie. Waar het Woord kracht heeft door de Heilige Geest zien we ook het. herstel, vooral bij Calvijn, van de ambten zoals de Heere die aan Zijn gemeente gegeven heeft. Hij herstelt het ambt van predikant, ouderling en diaken en plaatst die naast elkaar. Het presbyteria al-synodaal karakter van de kerken bijv. in Frankrijk, Nederland en Schotland is hun tot zegen geweest.
De drie ambten
De ambten staan naast elkaar. Het; is een gereformeerde grondregel, dat het ene ambt niet over het andere heersen zal, noch de ene ambtsdrager over de andere, noch de ene gemeente over de andere. In de drie ambten zoals ook onze gemeenten ze kennen, komt de bemoeienis des Heeren met Zijn kerk, zowel in het oude als in het' Nieuwe Testament duidelijk tot uiting. In beide zien we de bekendmaking van Zijn wil door de verkondiging van het Woord, het leiden van het volk en de gemeente in de herderlijke zorg — opdat bij en naar Zijn Woord wordt geleefd — en de priesterlijke dienst der barmhartigheid. In het drietal ambten is geen hoger en lager, hoewel die onderscheiding wel vaak gemaakt wordt. Doch ten onrechte. De gereformeerde ambtsgedachte stelt de ambten naast elkaar, terwijl de leiding der gemeenten berust bij de vergaderde ambten. Elk die op welke post in de kerk ook staat, bedenke voortdurend Christus woord: „Ik ben in het midden van u als Eén, Die dient".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 februari 1980
Daniel | 28 Pagina's