Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIJ DIE BLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIJ DIE BLEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Mensen maken geschiedenis", lees je wel eens. Dat is zo, maar het is ook waar dat de ene mens meer geschiedenis maakt dan de andere. Zij die sukses boeken, grote daden verrichten of een grote rol spelen in bepaalde ontwikkelingen blijven in de herinnering en krijgen een plaatsje in de geschiedenisboeken. Zij die een onopvallende rol spelen, worden vergeten.

„Mensen maken geschiedenis". Maar we weten ook dat achter dit alles het Gods vinger is die in werkelijkheid de historie schrijft. In elk handboek over de periode van de Afscheiding kom je namen tegen van de „vaders van de Afscheiding", n.1, H. de Cock, H. P. Scholte, A. Brummelkamp, S. van Velzen, G. F. Gezelle-Meerburg en A. C. van Kaalte. Vooral de eerste twee zouden we geschiedenismakende figuren kunnen noemen. Van de veel grotere groep orthodoxe predikanten die in de Hervormde Kerk bleven, kom je haast geen namen tegen. Slechts een enkele wordt genoemd, met name zij die protesteerden en streden tegen het verval in de kerk. Wie kent nog de namen van de predikanten Moorrees, Le Roy, Engels, Detmar, Knap, Callenbach, Du Cloux, Abresch om er een paar — en dan nog van de bekendste — te noemen?

Hun positie was niet gemakkelijk. Binnen de Hervormde Kerk werden ze weliswaar geduld, maar moesten veel verdragen. Bovendien leek hun strijd hopeloos. Daarnaast kwam dan nog de kritiek — soms zelfs verdachtmaking — uit afgescheiden kringen. De Cock noemde hen eens. de „Achitofels onzer dagen" en vergeleek hen met „halfgebakken Efraïmskoeken". Anderen probeerden hen over te halen alsnog de Hervormde Kerk te verlaten. Zo ontving ds. Callenbach zelfs een beroep van de afgescheiden gemeente van Leiden. Ook De Coek kende Callenbach persoonlijk. Toen de Ulrummer predikant in 1834 naar Den Haag reisde' om bij koning Willem I in beroep te gaan tegen de kerkelijke vonnissen, logeerde hij enkele dagen bij Callenbach in Nijkerk. Toen De Cock aan Callenbach vroeg waarom deze zich niet bij hem aansloot, terwijl zij toch eens-Geestes waren, moet de laatste ge-, zegd hebben: „Ja, De Cock, wij zijn eens-Geestes. Maar als je moeder hoereert, blijft zij toch je moeder! Daarom kan ik niet meedoen en haar verlaten."

Motieven tot blijven

De bekende Réveil-man Da Costa. schreef eens: „Ofschoon ook het lichaam onzer Nederlands che Gereformeerde Kerk in openbare leer, bestuur en tucht van hare oorspronkelijke belijdenis en bestemming ongetwijfeld is afgeweken, zoo stelt deze afwijking, op zichzelve beschouwd, nog geenszins het ken-

merk daar dier valsche kerk, waarvan men in art. 28 NGB moet uitgaan." Hier raken we de kern van het verschil tussen hen die bleven en zij die gingen. De vaders van de Afscheiding zagen de kerk van hun dagen immers wèl als de valse kerk. In de Akte van Afscheiding staat dat duidelijk: „Uit dit alles tezamen genomen, is het nu meer dan duidelijk geworden, dat de Nederl. I-Ierv. Kerk niet de ware, maar de valsche kerk is, volgens Gods Woord, en art. 29 van onze Belijdenis: weshalve ondergeteekenden met deze verklaren: dat zij overeenkomstig het ambt aller geloovigen, art. 28, zich afscheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Nederlandsche Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des I-Ieeren".

Zij die bleven erkenden terdege het grote verval in de kerk. Zolang de zuivere waarheid er echter nog gepredikt mocht worden, was er geen plicht om zich af te scheiden. Zo schreef de goedgereformeerde en bevindelijke ds. Moorrees uit Wijk (N.-Br.) — die bekendheid kreeg door enkele adressen aan de Synode — „Wij mogen in de kerk onze stem voor de oude beproefde waarheid nog luide verheffen met mond en pen zonder gevaar, zoo ver ik weet, om deswegens vervolgd te worden. Dit is een bewijs, dat de kerk nog niet onverbeterlijk verbasterd is, dat de hoop op herstel nog niet verloren is". Pas wanneer de zuivere leer niet meer verkondigd mocht worden, was de tijd aangebroken om de kerk te verlaten, meende hij. „En indien het zoo ver komt, dan zal Gods voorzienigheid duidelijke en onberispelijke wegen aanwijzen".

De beschuldiging van de Afgescheidenen dat wie zich niet afscheidde „een vijand Gods" was, wierp hij ver van zich. „Waar staat dit", werpt hij tegen, „dat een diepgevallen kerk niet kan worden opgericht? Zou de hand des Heeren verkort zijn? " Bovendien: „hetgeen ik hoor en zie van de afgescheidenen in deze omstreken is niet geschikt om mij te overtuigen dat de Geest Gods met u gegaan is".

Wel wil hij alle Afgescheidenen graag de broederhand reiken: „Gaarne reik ik, ofschoon op dit punt (nl. al of niet afscheiden) verschillend van gedachten, aan allen de hand van broederschap toe, die met mij in het oude en beproefde geloof verenigd zijn, en breek van mijne zijde de band. der liefde niet."

Groen van Prinsterer

Ook de bekende Groen van Prinsterer heeft zijn standpunt duidelijk kenbaar gemaakt. Dat hij sympathiek stond tegenover de Afgescheidenen is algemeen bekend. Openlijk keerde hij zich tegen koning Willem I toen deze de Afgescheidenen vervolgde met boetes, gevangenname en inkwartiering van soldaten. Groen gaf de Afgescheidenen zelfs gelijk wat betreft hun opvatting dat zij teruggekeerd waren tot de oude vaderlandse kerk. Letterlijk schreef Groen: „Het Genootschap (= Herv. Kerk) heeft zich, dunkt mij, facto (= feitelijk) afgescheiden van de Gereformeerde Kerk; zij daarentegen die men Afgescheidenen noemt, hebben... zich buiten het Genootschap begeven om te kunnen blijven in de Kerk". En om aan te geven dat er sinds de afscheiding zowel binnen als buiten de Herv. Kerk zich ware belijders van de gereformeerde leer bevonden, introduceerde Groen toen de term „Gereformeerde Gezindheid".

Groen zelf bleef in de Hervormde Kerk, al schijnt hij één keer, n.1. in 1837, op het punt gestaan te hebben zich bij de Afgescheidenen aan te sluiten. Hij verwierp afscheiding niet geheel: die in Zwitserland bijvoorbeeld keurde hij goed. Daar werd de zuivere leer echter niet meer in de kerk geduld. Afschei-

ding uit eigen beweging zag hij echter als een onjuiste opoffering van eigen rechten en een prijsgeven van wat God eenmaal gegeven had. „Om een verkeerd vonnis van een kerkbestuur gaat men niet de kerk uit", schreef hij eens. Het enige verschil tussen hem en de Afgescheidenen was, aldus Groen, dat hij het verval in de Herv. Kerk niet als onherroepelijk zag en d: e Afgescheidenen wel. Zij hadden zich te gemakkelijk aan de strijd onttrokken. Zelf nam hij aan de strijd voor herstel van de Herv. Kerk dan ook ijverig deel, o.a. door zich in het Adres van „de zeven Haagse Heren" tot de Synode te wenden en aan te dringen op handhaving, van de Belijdenisgeschriften.

Beoordeling

Elke beoordeling vraagt om een houding van kritische bezinning. Behorend tot één der kerken van de Afscheiding past het ons om eerst de hand in eigen boezem te steken. Hij komt er dan helaas — en dat is maar goed ook vanwege het gevaar van zelfverheffing — niet brandschoon uit. Hierboven zagen we, dat het hoofdpunt was, dat men in afgescheiden kring stelde dat het plicht was .de Kerk te verlaten, omdat de Herv. Kerk de valse kerk was. De „blijvers" waren het daar niet mee eens.

'k Geloof dat we met dat etiket „valse kerk" voorzichtig moeten zijn. De zuivere leer werd officieel niet geweerd, zelfs niet tegengesproken. De Synode had zich domweg „onbevoegd" verklaard bepaalde leeruitspraken te doen. In zijn „Kort Historisch Overzicht" stelde ds. Kersten dan ook: „Trots haar diep verval stelde zij (= Herv. Kerk) niet, gelijk eens de Roomse Kerk deed, tegenover de rechtzinnige een valse Belijdenis op, al ontnam zij aan de oude Belijdenisgeschriften de kracht, die deze in de Kerk toekwam". Zijn konklusie was dan ook dat de betiteling van valse kerk „te ver ging".

In de afscheiding van ds. De Cock ging het niet om een konflikt wat betreft de zuivere leer, maar om een botsing met de kerkelijke besturen vanwege het dopen van kinderen uit andere gemeenten, de gezangenkwestie en onzorgvuldig taalgebruik tegenover kollega's. Oorspronkelijk zag De Cock het ook niet als zijn plicht om de Kerk te verlaten. De gebeurtenissen hebben hem er echter toe gebracht.

De doopkwestie

De doopkwestie, bij De Cock het begin van de moeilijkheden, heeft vaak een grote rol gespeeld in de Afscheiding. Zij kwam voort uit de onjuiste opvatting dat men zijn kinderen niet kon laten dopen bij een predikant met wiens leer men het niet eens was. Dopen bij zo'n onrechtzinnig predikant noemde men toen wel „den Moloch offeren".

Terecht heeft de bekende ds. Molenaar De Cock proberen te overtuigen dat zo'n doop niet ongeldig was. Reeds Calvijn had duidelijk gesteld dat de kracht en de waarde van het sakrament niet mocht worden afgemeten naar de waardigheid van de dienaar. Overigens verbood de kerkorde het dopen van kinderen uit andere gemeenten toen nog niet!

De invloed van ds. Sclioite

Onmiskenbaar is de invloed van ds. H. P. Scholte van Doeveren op de „vaders der Afscheiding". Bekend is zijn reis naar De Cock toen de Synode het vonnis van de lagere besturen had bekrachtigd, weliswaar met een bedenktijd van een half jaar. Daarvoor reeds had hij meerdere malen met De Cock gekorrespondeerd, gevraagd of hij op zijn kerkeraad kon rekenen en hem advies gegeven wat te doen bij afscheiding.

Minder bekend is dat ook de andere afgescheiden predikanten nauwe relaties

hadden met Scholte. Aan de universiteit van Leiden hadden de andere vier predikanten samen met de iets oudere Scholte gestudeerd. Zij werden wel aangeduid als „de klub van Scholte". En Scholtes kerkideaal was dat van de „vrije kerk", een gedachte die ongetwijfeld verband hield met zijn kontakten met het zwitsers Réveil.

Kouklusie

Persoonlijk kunnen we de Afscheiding dan ook niet zien als vergelijkbaar met de Reformatie van de 16e eeuw. Te veel menselijks speelde er in 1834 mee en ook later, zoals de geschiedenis laat zien.

De Hervormde Kerk was nog geen valse kerk of, zoals De Cock eens stelde, een „openbaarwording van het Rijk des Antichrists" en een „synagoge des Satans". Vereenzelvigde men niet te veel het, inderdaad onjuiste, kerkbestuur met de kerk zelf? Had men wel voldoende oog voor het feit dat niet dit bestuur in de eerste plaats, maar de kerk zelf schuld had aan het grote verval? De (terecht) fel bestreden gezangenbundel was immers door de kerk zelf ingevoerd en tegen invoering van het Algemeen Reglement had men in de verschillende classes slechts zwak of helemaal niet geprotesteerd! (alleen de classis Amsterdam was een uitzondering). Is er wel „ten bloede toe gestreden"? Die vraag van Groen van Prinsterer mag zeker gesteld worden.

Het is opmerkelijk .dat „zij die bleven" vaak oudere predikanten waren, terwijl „zij die gingen" jonge predikanten waren. In Afgescheiden kring schreef men daarover: „Van deze oudere predikanten kón de Heere zich niet bedienen om door middel van hen Zijn Gemeente uit het geestelijk Babel te verlossen, daar zij tegen het hun door de Heere gegeven licht, Israël hadden doen afhoereren van de Heere, daar zij niet tegen de leugen en afval welke zij zagen getuigden...". Hier kunnen we het natuurlijk niet mee eens zijn. Men zou deze jongere predikanten clan ook het verwijt kunnen maken van te hebben gehandeld uit jeugdige hoogmoed en overmoed.

En dat zou ook te ver gaan.

Voor het Synodaal Bestuur is het „sneeuwbaleffekt" van de Afscheiding een grote verrassing — in de zin van teleurstelling — geweest. Daaruit bleek echter wel dat er onder het gewone kerkvolk grote nood heerste. Er was honger naar de zuivere prediking van Gods Woord. In deze zin is de Afscheiding wèl als een reformatie te zien. De kandelaar van het Woord kon weer vrijer schijnen. Ook heeft de Afscheiding tot een bezinning binnen de Hervormde Kerk zelf geleid. De strijd voor herstel kreeg er een krachtige impuls door en heeft er mede toe geleid dat de uittocht uit de Hervormde Kerk beperkt bleef. De Afscheiding blijft voor mij iets houden van een te betreuren gebeuren. Met nadruk op beide woorden!

Te betreuren, omdat de eenheid van het lichaam van Christus verloren is gegaan. Maar ook een gebeuren: De Cock — en later ook anderen, zoals ds. Ledeboer — is niet vrijwillig de kerk uitgegaan. Er was van de kant van de Synode duidelijk sprake van een bewuste poging hem eruit te zetten.

De huidige verdeeldheid van de kerk blijft een betreurenswaardige zaak.

„Wie zou niet wenen", schreef ds. Vergunst eens. Hij achtte de gescheidenheid zelfs „zonde voor God" te zijn. Moeten we daarom terugkeren tot de Hervormde Kerk? Wat tijdens de Afscheiding ontbrak is er nu immers wel, n.1. een Bond ter verdediging en verspreiding van de Gereformeerde Beginselen.

Met verschillende van hen voelen wij ons zelfs verwant. Hun geschriften staan in onze boekenkast. Toch wijzen we deze stap af. Overgaan naar de Gereformeerde Bond kan immers niet: men wordt lid van de Hervormde Kerk! Mijn plaats (en de jouwe) is daar, waar God mij heeft doen geboren worden.

Laten we dankbaar zijn voor wat Hij ons in de Gereformeerde Gemeenten — met al zijn gebreken — nog geven wil. Zelfverheffing past ons, gezien de geschiedenis van en na de Afscheiding, echter niet. Zelfrechtvaardiging ook niet. Met tal van argumenten wordt zowel het blijven in, als het scheiden van de Hervormde Kerk verdedigd, 'k Geloof dat in die weg er zeker geen sprake zal zijn van herstel van de breuk.

Eerder past ons de verootmoediging vanwege de wederzijdse schuld.

Wil ons, nog o veral verspreid, genadig weer bijeen vergaad'ren; Zo word' Uw naam en roem verbreid.

(Ps. 106 : 25b)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1980

Daniel | 28 Pagina's

ZIJ DIE BLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1980

Daniel | 28 Pagina's