Wat is principieel?
In onze kringen kun je nogal eens de uitspraak horen: „daar ben ik principieel op tegen". Je kunt principieel tegen inenten zijn, tegen het rijden op zondag, tegen abortus, tegen televisie, tegen roken en noem maar op. Principes hebben te maken met iemands overtuiging. Je bent ergens principieel op tegen als je ervan overtuigd bent dat iets verkeerd is.
Voor ons zal het woord principieel vooral samenhangen met onze godsdienstige overtuiging. Dus met de normen en geboden van Gods Woord. We zijn tegen abortus, omdat God het doden van menselijk leven verbiedt.
Toch denkt niet iedereen die zich op de Bijbel baseert principieel hetzelfde. Zo is het voor een Jehovah-getuige principieel verboden een bloedtransfusie toe te laten passen, terwijl wij daar geen moeite mee zullen hebben. En ook binnen onze eigen kring komen duidelijke verschillen voor.
Denk alleen maar aan de hierboven genoemde voorbeelden.
Een meer recent voorbeeld is de wet op de medezeggenschap voor het onderwijs. Het ene reformatorische schoolbestuur verklaarde op principiële gronden deze wet af te wijzen, het andere deed dit niet. De vraag doet zich zo natuurlijk voor hoe dat nu kan. Wat is nu wel en wat is nu niet principieel?
Afgeleide principes
De belangrijkste reden voor deze verschillen van opvatting is hierin gelegen dat de Bijbel geen boek met regels is voor allerlei specifieke gevallen. En zeker niet voor die zaken die in de bijbelse tijd onbekend waren.
Neem het voorbeeld van inenten. Dat kwam in die tijd niet voor. Rechtstreekse regels over inenten kom je dan ook niet tegen. Zij die principieel tegen inenten zijn, vinden dat dit in strijd is met het bijbelse principe van Gods voorzienigheid. Uit het bijbelse gegeven van de goddelijke voorzienigheid wordt afgeleid dat inenten principieel ongeoorloofd is. Zij die vinden dat inenten wel geoorloofd is, verwerpen echter niet de bijbelse leer van Gods voorzienigheid. Zij menen alleen dat het een niet in strijd hoeft te zijn met het ander.
Tijdgebondenheid en tradities
Een tweede oorzaak voor de verschillen van opvatting over de vraag wat principieel wel of niet is toegelaten, ligt in het feit dat ieder een kind is van de eigen tijd.
Ongemerkt word je beïnvloed door je omgeving en de tradities en opvattingen die daar een rol spelen. Generaliserend kan gezegd worden dat ouderen meer de neiging hebben aan het oude vast te houden, omdat het oud (en dus vertrouwd) is en dat jongeren meer de neiging hebben het oude als verouderd en het nieuwe als het goede te zien. Voor beide houdingen moetje oppassen. Steeds kom je — en vooral in onze eeuw met z'n enorme maatschappelijke veranderingen — voor de vraag te staan: wat is principe en wat is traditie? (Waarmee natuurlijk niet gezegd is dat traditie geen waarde heeft).
Ik denk bijvoorbeeld aan wat wijlen ds. Vergunst vertelde in een interview in ons blad. Oorspronkelijk reed hij beslist niet op zondag, maar later had hij daar geen principiële moeite meer mee. Met name niet door zijn verblijf in Amerika. Daar waren de afstanden zo groot, dat het niet anders leek te kunnen.
Bekend is ook de houding van de Schotten tegenover inenting. Uiteraard bedoel ik de Free Presbyterian Church waarmee wij ons zeer verwant gevoelen. Daar kwamen en komen bezwaren tegen inenten vrijwel niet voor. Men heeft dat nooit als een principieel probleem gezien.
Schibbolet
Juist omdat principes met onze innerlijke overtuiging samenhangen, leiden verschillen van mening over principiële zaken gemakkelijk tot twist en verwijdering. De (kerkgeschiedenis is er vol van. Ik denk bijvoorbeeld aan het al dan niet gebruiken van een orgel in de eredienst, het zingen van gezangen, het ingebruiknemen van een nieuwe psalmberijming of bijbelvertaling, het invoeren van een nieuw ambtsgewaad enz. Bij tal van twisten kwam onheilig vuur naar boven. Bijzaken werden verheven tot hoofdzaken. Ze werden soms tot een schibbolet. 't Ergste is misschien wel dat soms iemands genadestaat in twijfel getrokken werd en wordt. En om nu maar weer aktueel te worden, bijvoorbeeld in kwesties als inenten, het kort(er) dragen van het haar door meisjes en vrouwen of het stemmen van vrouwen bij politieke verkiezingen.
Denk erom, ik stel niet dat deze zaken onbelangrijk zijn. De vraag is echter of er geen wezenlijker zaken zijn. De zinsspreuk van de bekende (? ) H. Witsius luidde:
In Necessariis Unitas, In Non Necessariis Libertas, In Omnibus Prudentia et Charitas. Eenheid in het noodzakelijke, Vrijheid in het niet-noodzakelijke In alles voorzichtigheid en liefde.
Deze spreuk verdient het ingelijst te worden!
Bepaalde kwesties moeten daarom niet te gauw tot principiële zaken gemaakt worden. Eén van onze predikanten kreeg eens de vraag of het afstaan van organen voor transplantatie-doeleinden principieel wel geoorloofd was. Hij zei toen: pas alsjeblieft ervoor op om deze kwestie al te snel tot een principieel ongeoorloofde zaak te verklaren. Als je dat doet, kun je namelijk niet meer terug.
Wie heeft er gelijk?
Jongeren willen graag duidelijkheid. Mag iets nou wel of mag het nou niet. Dat is aan de ene kant een goede zaak. Er zit echter ook een gevaar aan: je vervalt gemakkelijk in zwart-wit tekeningen. En daar moet je voor oppassen. Laat ik dit aan twee voorbeelden toelichten. Als iemand mij vraagt of ik principieel tegen televisie ben, dan zal ik die vraag ontkennend beantwoorden. Tegen het gebruik van televisie op zich heb ik geen bezwaar. Er kan een zeer nuttig gebruik van deze uitvinding gemaakt worden voor wetenschappelijk gebruik bijvoorbeeld in ziekenhuizen. Televisie is daarom niet principieel verkeerd, 't Is geen uitvinding van de duivel. Wel maakt deze er indringend gebruik van. En daarom hebben wij grote bezwaren tegen televisie.
Het tweede voorbeeld is de bekende (of beruchte) lange broek voor meisjes. Ik kan me situaties voorstellen waarin het zediger of veiliger is er wel een aan te hebben, bijvoorbeeld bij bepaalde werkzaamheden op de boerderij. Iets anders is of je er bijna altijd in moet lopen.
Principieel bijbels is dat God de mens mannelijk en vrouwelijk geschapen heeft.
Er is een duidelijk onderscheid en wij moeten er niet aan mee doen dit verschil te willen verdoezelen. Dan kom je terecht bij het huidige gelijkheidsstreven tussen man en vrouw. Ik denk dat het erg belangrijk is je af te vragen waarom je bepaalde dingen erg graag wilt. Om bij die lange broek te blijven: is het vaak niet zo dat men die draagt omdat „iedereen" dat doet? Dan komt de principiële vraag van wereldgelijkvormigheid om de hoek kijken.
Oordeel niet
Maak je ook alsjeblieft niet te gemakkelijk af van in jouw ogen verouderde opvattingen. Plak er niet te gauw het etiket ouderwets op. Heb je er met de persoon in kwestie wel eens over gesproken? Misschien was je er dan achtergekomen dat het niets te maken had met ouderwets zijn, maar veel meer met tere godsvreze,
'k Weet wel: er is ook wat dit betreft veel vormen-godsdienst. Maar aan de andere kant: niet alle vormen en tradities zijn per definitie verwerpelijk; ze kunnen een grote waarde hebben.
Van ouderen mag gevraagd worden dat ze taktvol en wijs op bepaalde opvattingen van jongeren reageren. Van jongeren evenzeer dat ze een zekere bescheidenheid bezitten — je hebt de wijsheid nu eenmaal niet in pacht — en uiteindelijk ook gehoorzaamheid, zeker tegenover je ouders.
Ik wil nog een keer ds. Vergunst aanhalen, 't Ging over de gevoelig liggende zaak van het inenten. Hij schreef toen dat ieder in zijn gemoed tenvolle verzekerd moest zijn
of hij dat nu wel of niet meende te kunnen doen. Dat was geen dooddoener, maar eerlijke bescheidenheid. Zelf bezat hij de vrijmoedigheid niet, maar hij wilde een ander niet veroordelen. Er zijn oprechte kinderen van God, die inenten in strijd achten met Gods voorzienigheid en het niet kunnen begrijpen dat andere kinderen van God geen bezwaren tegen inenten hebben. Helaas heeft deze kwestie mensen uit elkaar gedreven die eigenlijk bij elkaar horen.
Er is dus ten aanzien van veel zaken een zeker verschil van mening mogelijk. Ik bedoel dit natuurlijk niet als een soort vrijbrief. Als het goed is, is er aan dat „ten volle verzekerd zijn" wel wat vooraf gegaan. Hoe nodig is de bede: Geef mij verstand met goddelijk licht bestraald.
Ik wil nogmaals wijzen op een uitspraak van Witsius. Hij schreef: „O hoeveel beter en vromer zou het zijn om alle moeite en zorg te besteden aan het verminderen, bijleggen, en zo mogelijk wegnemen van de geschillen! — Laat aan de geleerden ook enige vrijheid worden toegestaan in de verklaring van Schriftplaatsen, in het kiezen van argumenten voor de waarheid die gemeenschappelijk beleden wordt, in het gebruiken van uitdrukkingen en termen, in het beslissen van kwesties die wij problematisch plegen te noemen — bij de verduistering van het menselijk verstand is het immers niet te verwachten, dat allen in alles gelijk spreken en denken. Maar dan moet het een vrijheid zijn, die binnen de perken van zelfbeheersing, voorzichtigheid en liefde blijft."
Zo zijn onze manieren
Hierboven heb ik gewezen op de noodzaak van verdraagzaamheid en respekt voor eikaars (principiële) opvattingen. Tot op zekere hoogte moet er ruimte zijn voor verschillende meningen. Ik dacht dat ik wat dit betreft duidelijk geweest ben. Twee aspekten moeten echter nog genoemd worden.
Wij leven in een erg individualistische tijd. Ieder maakt zo'n beetje zelf uit wat hij goed of verkeerd vindt. Wat een ander denkt of doet, moet hij weten. Daar bemoeien we ons niet mee. Zelf willen we immers ook de vrijheid om eigen beslissingen te nemen en eigen wegen te gaan. Iets laten omdat een ander dat verkeerd vindt, nee, dat doe je niet.
Met deze houding ben ik het niet eens.
Daar ontbreekt de onderlinge liefde in, waar Witsius het over had. En waar de liefde ontbreekt, wordt ook de onderlinge gemeenschap gemist. Er moet niet uitsluitend gesproken kunnen worden van mijn manieren (opvattingen enz.), maar ook van onze manieren. Ik voer dus een pleidooi voor een zekere eigen en herkenbare levensstijl. Ik denk bijvoorbeeld aan onze zomerkampen. Het is niet gemakkelijk te bewijzen dat het voor meisjes principieel verboden is te roken, terwijl jongens het wel zouden mogen, ('t Is voor beiden even slecht). Toch is dit regel op onze kampen. Soms laatje dingen om anderen geen aanstoot te geven.
Ook kan ik wijzen op de regels die op de meeste reformatorische scholen gelden ten aanzien van kleding, haardracht e.d. Zo hebben onze scholen naar buiten toe een herkenbaar gezicht. Ik vind dat een goede zaak. Ook in ons uiterlijk mag best tot uiting komen dat we anders zijn dan anderen, ('t Is echter te hopen dat het daar niet bij blijft )
'k Wil ook nog even terugkomen op die „afgeleide" principes. Juist omdat de Bijbel geen Boek met „regeltjes" is, zal steeds de vraag naar voren komen: at is de betekenis van deze tekst voor vandaag. Een tijdje terug hield prof. Van Bruggen (Ger. Vrijg.) een lezing bij ons op school, 't Ging over de plaats van man en vrouw in bijbels licht. Hij zei datje niet zo maar uit Deut. 22 : 5 af kunt leiden dat meisjes geen lange broek mogen dragen. Dat is een bepaalde exegese (uitleg). Je kunt echter ook niet zonder meer zeggen dat deze tekst over deze kwestie niets te zeggen heeft, stelde hij. Dat is óók een bepaalde exegese.
We mogen dus niet te gauw de uitleg die ons het beste uitkomt als de meeste juiste beschouwen. De ander zou ook wel eens gelijk kunnen hebben.
'k Moet dit artikel afronden. Samenvattend zou ik willen zeggen: er is een zekere vrijheid van opvatting, maar dat moet dan wel een vrijheid zijn „binnen de perken van zelfbeheersing, voorzichtigheid-en liefde". Bovendien: bedenk dat we van ons gehele persoonlijke gedrag verantwoording schuldig zijn aan onze Schepper.
G. P. P. Hogendoorn
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1983
Daniel | 32 Pagina's