Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen heilige, wel een oprecht gelovige

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen heilige, wel een oprecht gelovige

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eén van de biografen van Willem van Oranje begint zijn boek met de opmerking dat geen persoonlijkheid uit de geschiedenis „zo sterk in het teken van de tegenspraak staat" als juist de Vader des Vaderlands. Die verschillende — soms totaal tegenstrijdige — beoordeling vind je al bij de tijdgenoten van de Prins, maar je komt hem ook nu nog tegen. Enerzijds is daar een tv-serie geweest over de Prins met een duidelijk eenzijdig beeld, anderzijds werd er op vrijdag 8 juni aan de burgemeester van Delft een boek aangeboden van dr. R. H. Bremmer, getiteld: Reformatie en rebellie. Willem van Oranje, de calvinisten en het recht van opstand; tien onstuimige jaren:1572-1581". Terecht merkte de burgemeester op dat dit boek anders was dan de meeste andere verschenen herdenkingsuitgaven. Met de auteur van dit boek, de Gereformeerd Vrijgemaakte predikant R. H. Bremmer, hadden we een vraaggesprek. Sinds 1958 is hij predikant in Enschede, een sterk gesekulariseerde fabrieksstad in Twente, waar desondanks vier gereformeerd-vrij gemaakte kerken staan. Nu doctor Bremmer, werd geboren op 27 maart 1917 in De Bilt. Na het gymnasium ging hij theologie studeren aan de gereformeerde hogeschool in Kampen. In 1943, dus nog net vóór de Vrijmaking, werd hij predikant in Helpman bij Groningen. Daar ging hij met de Vrijmaking mee. In 1946 nam hij het beroep naar Zwolle aan en in 1958 naar Enschede. Hoewel hij al met emeritaat zou mogen, voelt hij daar nog niet zo veelvoor. Begrijpelijk gezien z'n vitaliteit. Bovendien is hetniet verplicht in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Hoewel predikant, heeft dr. Bremmer het nodige gepubliceerd op historisch gebied. „Het kan vreemd lopen in je leven", vertelde hij. „Ik ben daarmee pas begonnen toen ik ongeveer 40 jaar was. Onze gereformeerde onderwijzersvereniging vroeg me vooreen historische inleiding. Sinds die tijd heb ik er aardigheid in. Dat leidde tot mijn boek „ Van Opstand tot Koninkrijk", een bundel historische opstellen, in 1969. En in de 70er en 80er jaren waren er de nodige herdenkingen, waarvoor men mij om een bijdrage vroeg." (In 1974 werd de synode van Dordrecht van 1574 herdacht; vervolgens de herdenkingen van de Nationale synode van

Dominee, hoe zou u voor de generatie van vandaag de betekenis en grootheid van Willem van Oranje willen beschrijven?

Ik zou dan dit willen zeggen: hij is inspirerend door zijn zelfopofferende strijd voor vrijheid en recht en met name voor de vrijheid van de gereformeerde religie. Volgens mij kun je die in zijn leven niet van elkaar losmaken. De een stelt de Tachtigjarige Oorlog voor als een strijd om de vrijheid, de ander als een strijd om de godsdienst. Het is echter niet of - of, maar en - en, zeker ook bij de Prins. De Gereformeerden waren een onderdrukte minderheid en daar is hij voor opgekomen. Historisch gezien is deze strijd — en vooral ook de rol van Willem van Oranje daarin — van enorme betekenis geweest voor de verdere geschiedenis van ons land.

En inspirerend is hij, omdat hij, met de rug tegen de muur vaak, zoveel jaren volhield. Volhield voor zijn idealen van vrijheid, inbegrepen de godsdienstvrijheid, en voor verdraagzaamheid. Vanmorgen las ik een verslag van een door Prof. Van Deursen gehouden lezing. Hij zei ook, dat het kenmerkende van de houding van de Prins was zijn volharden, zijn volhouden. Hij had zijn hart aan de zaak van de Nederlanden verpand. Dat was zijn grootheid.

In hoeverre wijkt de moderne visie op Willem van Oranje af van uw visie?

De moderne visie in het algemeen wijkt in zoverre van mijn visie af, dat men de Prins teveel uitbeeldt als de algemene vrijheidsheld en te weinig de godsdienstvrijheid voor de Gereformeerden daarin betrekt. Soms wordt hij zelfs een soort rebel tegenover Filips II. Het algemene beeld is veel te vlak: te weinig ziet men de Prins als een oprecht gelovige.

Bent u het eens met de door moderne historici vrij algemeen aanvaarde opvatting dat de Prins zijn verzet tegen Filips begonnen is uit politieke overwegingen en eigenbelang? „Het valt niet te ontkennen", zegt bijvoorbeeld Prof K. W. Swart, „dat in het begin van zijn politieke loopbaan Oranje vooral door persoonlijke eerzucht werd gedreven".

Van Deursen zegt: natuurlijk was hij ambitieus. Hij was eerste edele van het land, met Egmont en Hoorne. Hij genoot het vertrouwen van Karei V. Maar bij Filips raakt hij in de

vraaggesprek met dr. R. H. Bremmer over Willem van Oranje

oppositie. Hij was het niet eens met diens beleid. Ik zie in zijn vroegste oppositie al doorklinken het opkomen voor de onderdrukte onderdanen. Het meest doorslaggevend vind ik zijn houding in 1567. Op dat beslissende moment heeft hij ons land verlaten. Hij had toen aan z'n eigen belang kunnen denken en zich onderwerpen door opnieuw een eed van trouw af te leggen. Hij heeft dat niet gedaan. En dat betekende het einde van zijn erepositie in de Nederlanden en het verlies van vele goederen.

Juist in gereformeerde kring is er steeds een erg positief beeld van Willem van Oranje geweest. Hoe komt dat?

Dat komt, omdat men zich verwant wist met de Prins. Er is een band ontstaan door de religie. We moeten van Oranje geen heilige maken, maar hij is zondermeer overgegaan tot de gereformeerde religie. Daar was men verblijd over. Ik denk aan de brief van dominee Wilhelmi uit Dordrecht aan de gemeente in Londen. Dat was in 1573 en betrof het feit dat de Prins voor het eerst aan het avondmaal had deelgenomen. Ds. Wilhelmi noemde dit „genade die Godt ons bewesen heeft" en noemde de Prins „onse godtsalige stadhouder". In zijn verdediging van het recht van opstand sloot Oranje zich ook geheel aan bij de calvinistische gedachten hierover. Vooral Caspar de Coligny en de Hugenoten hebben hem wat dit betreft beïnvloed. Het zijn de Hugenoten geweest die de gedachten van Calvijn, al te vinden in de eerste uitgave van de Institutie, op dit punt van het verzetsrecht hebben uitgewerkt. Van Schelven zegt dan ook ergens dat het calvinisme van Oranje vooral Hugenoots was. Zijn naaste medewerker, de bekende Marnix van St.-Aldegonde, was een overtuigd calvinist die in het kerkelijke leven van die dagen een belangrijke rol heeft gespeeld. De gereformeerde predikanten in de 17e en 18e eeuw zagen Willem van Oranje dan ook als een instrument in Gods hand, als een „tweede Mozes" die ons volk uit „het diensthuis van Spanje" leidde. Groen van Prinsterer heeft geschreven: „Het huis van Oranje-Nassau is van God tot ene taak geroepen, met een roeping van geen ander stamhuis vergelijkbaar; de taak om aan het hoofd van de Republiek ten behoeve ook van geheel de Christenheid te waken en te strijden voor Evangelie, vrijheid en regt".

Deroomskatholieke schrijver Nuyens stelt in zijn in 1879 verschenen Geschiedenis der Nederlandse Beroerten: „In zijne zeden was hij niet onberispelijk Hij leidde een vrolijk en verkwistend leven: de godsdienst was toen voor hem niets anders dan een zaak van welvoeglijkheid en van gewoonte. Hij werd beheerst door eerzucht en egoïsme.....

Willem van Oranje koesterde een bovenmatig hoog gevoel van de voortreffelijkheid van zijn geslacht..... Hij kon niemand naast zich, ternauwernood de koning boven zich gedogen Tegenover zijn vijanden deinsde Oranje voor geen middel terug: verdachtmaking, hoon, laster. Dit ondervonden Granvelle en Filips. Naar gelang dit hem het voordeligst was, wist hij een zaak heden op deze, morgen op gene wijze voor te stellen Men heeft hem geschilderd als een vrijheidsheld, als de man die goed en bloed veil had voor een onderdrukt volk, als iemand die slechts eerst in verzet kwam tegen zijn soeverein, toen deze recht en wet met voeten trad en een geheel volk met schorpioenen geselde. Niets is fantastischer voorgesteld dat dit".

Deze visie staat toch wel lijnrecht tegenover de gebruikelijke visie in gereformeerde kring. Net is al aangestipt het verschil in visie op de vraag wat nu de voorrang had in de Tachtigjarige Oorlog: de religie of de vrijheid. Bekend is ook de marxistische visie dat de hoofdoorzaak van de opstand gelegen zou zijn-in de armoede en honger in die tijd. Mijn vraag is: hoe kan dat nu eigenlijk, al die visies? De feiten zijn toch duidelijk?

Een eerlijk historikus kan zich inderdaad niet losmaken van de feiten, maar alle feiten komen nooit boven water, 't Moeilijkste is vooral iemands motieven weer te geven. Je moet dan afgaan op de getuigenissen van iemand zelf en die van anderen. En je weet nooit helemaal zeker of die getuigenissen juist zijn geweest. Dan moet je dus de feiten interpreteren en daarbij speelt altijd de eigen opvatting van de historikus een rol.

Bovendien wordt zo'n historisch persoon vanuit de eigen levensbeschouwing beoordeeld. En dat een roomskatholiek Oranje dan anders beoordeelt dan een gereformeerde tja, dat is duidelijk. Dat komt natuurlijk vooral, omdat de religie in het geding is.

Daar komt nog bij, dat het leven van de Prins erg gekompliceerd is geweest. Hij is beslist niet steeds dezelfde geweest. Daar kun je niet onderuit.

Even een vraagje ertussendoor: hoe ziet u in dit verband een vak als geschiedenis op de christelijke school?

Je moet de jongens — en de meisjes uiteraard ook — zeker in aanraking brengen met al die verschillende visies. Je kunt namelijk van iedereen leren. De volle waarheid is door een historikus nooit te vatten. Ook marxisten brengen zaken naar voren die waardevol zijn. Bovendien moet je de leerlingen leren kritisch te zijn. Laat ze daarom gerust verschillende visies vergelijken. Uiteraard is het niet zo dat al die historici evenveel gelijk hebben en dat dus de waarheid in het bekende midden ligt. Een man als Nuyens gaat beslist veel te ver. De historikus Geyl noemde geschiedenis een „diskussie zonder eind". En daar zit wat in.

Opgekomen mag en moet worden voor een interpretatie en beoordeling vanuit de eigen levensbeschouwing. We moeten natuurlijk niet de waarheid geweld aan doen. Uitvoerige bronnenstudie zal daarom steeds noodzakelijk zijn.

En wat het christelijke karakter van een school betreft: dat zal voor een niet onaanzienlijk deel afhangen van het geschiedenisonderwijs. Geschiedenis is een van de meest levensbeschouwelijke vakken op een christelijke school.

Is in gereformeerde kring het positieve beeld van Willem van Oranje ook wel eens overdreven?

Ja, dat is het zeker, vooral in de populaire literatuur. Daar worden alleen de zonnige en verheven kanten van de Prins genoemd en wordt hij te veel geïdealiseerd. Zelfs Groen van Prinsterer ontkomt daar niet altijd aan, hoewel hij veel gematigder is. Dat de Prins ook ambitieus was, komt bij hem niet zo uit de verf. In de eerste uitgave van zijn „Handboek" zegt Groen dat het geloof bij de Prins het hoofdbeginsel was. In latere drukken voegde hij daarbij: bij toeneming. Soms tref je aan dat de Prins wel voorgesteld wordt als de grote kampvechter voor de ware religie, maar wordt er verzwegen dat hij godsdienstvrijheid voor de roomskatholieken voorstond. Gezwegen wordt er natuurlijk ook over het feit dat de Prins tenminste één bastaardzoon had.

Fouten mogen wel genoemd worden. Dat doet de Bijbel ook. Het moet echter niet gebeuren om zo iemand te besmeuren. We belijden dat alle mensen zondaars zijn. Ook de Prins was niets menselijks vreemd.

Even een persoonlijke vraag: het kwam in het verleden — en ook nu nog wel — voor, dat predikanten in het openbaar, vanaf de kansel, openlijke kritiek hadden op het vorstenhuis vanwege een bepaald levensgedrag. Zou u dat ook doen?

Nee, tenminste niet te gauw. Ik vind dat de huidige koningin haar ambt voortreffelijk uitoefent Ze is ook beslist op haar christelijke afkomst aanspreekbaar. Als je je dan ook geroepen voelt van een bepaald levensgedrag afstand te nemen, dan denk ik dat je dat in een persoonlijke brief zou moeten doen en niet vanaf de kansel of in een bepaald blad. Dat ligt niet in de lijn van Matth. 18.

Hoe kijkt u aan tegen de godsdienstige overtuiging van de Prins? De marxistische historikus J. Romein stelt dat de overgang van de Prins naar het calvinisme voortkwam uit „politiek instinct" en niet uit religieuze overtuiging, want die zou hem „vreemd" zijn. En ook de genoemde Prof Swart zegt dat „er nauwelijks enige aanwijzing (bestaat) voor de door vele van Oranjes biografen gehuldigde opvatting dat hij in deze tijd (zo rond 1573) een gelovig protestant werd". U hebt er al iets van gezegd, maar gezien de hardnekkigheid van deze opvatting kunt u er misschien nog iets nog iets meer van zeggen.

Voor mij staat het vast dat de Prins een overtuigd en oprecht christen was. En ook gereformeerd, al was hij geen theologieprofessor. Ik heb de brief van ds. Wilhelmi uit 1573 al genoemd. In datzelfde jaar schrijft hij ook de beroemde woorden dat hij een verbond had gemaakt met de „Potentaat der potentaten". En zo is er meer te noemen, al is het waar, dat de Prins zich niet zo gemakkelijk in het hart laat kijken.

Naar mijn overtuiging hebben de jaren van ballingschap op de Dillenburg louterend gewerkt Opmerkelijk is bijvoorbeeld een brief uit 1572 waarin de Prins aan de keurvorst van de Palts vraagt hem Datheen als pastor te zenden. Kennelijk bevond hij zich dus in geestelijke nood. Later heeft hij met diezelfde Datheen een konflikt gehad.

De korrespondentie daarover is bewaard gebleven, zowel die met Datheen zelf, als die met de synode van Middelburg. En in een van die brieven zegt hij: „Als ik Datheen zou haten, dan zou ik mij niet kunnen „presenteren" aan de tafel des Heeren". Hij wist dus goed wat het avondmaal inhield. Je schrijft zoiets niet als je een cynikus bent. Als in 1574 in de slag bij Mook z'n beide broers gesneuveld zijn, schrijft hij dat hij zich schikt naar Gods wil en voorzienigheid. En tegen het einde van zijn leven als Parma in Vlaanderen steeds meer verovert, schrijft hij aan z'n broer Jan over het „zeer groot verdriet, dat ik hierover heb, nog maar gezwegen van ons verlies van honderd en meer gereformeerde kerken". En wie denkt ook niet aan zijn laatste woorden. De gereformeerde historikus Prof. Van Schelven stelt terecht dat men de Prins wel tot „een driemaal overgehaalde huichelaar" maakt als men durft beweren dat hij dat allemaal niet gemeend zou hebben en uit politiek instinkt gezegd zou hebben. Zelfs de beslist niet gereformeerde historikus Roosbroeck schrijft „Maar het bewustzijn, dat Gods wil en Gods raadsbesluit hem als instrument uitverkoren hadden, gaf Oranje de bereidheid en de kracht het hoogste offer te brengen, ook dat van zijn leven zelf'.

Met name vanwege zijn verdraagzaamheid op godsdienstig terrein — de Prins wilde immers vrijheid van godsdienst ook voor de roomskatholieken — vinden sommigen de Prins (toch) geen echte calvinist. Hoe kijkt u daar tegen aan?

Dat vind ik een pluspunt. Hij heeft in een tijd waarin vrijwel iedereen vond dat in een staat maar één godsdienst kon zijn, gestreden voor vrijheid van godsdienst. Sommigen willen dat wel uitsluitend verklaren vanuit politieke motieven, maar daar ben ik het niet mee eens. Als roomskatholiek pleitte hij al voor godsdienstvrijheid voor de calvinisten. Hij was een principieel voorstander van godsdienstvrijheid, al keek hij als politikus wel naar het haalbare. Zo diende hij in 1578 het bekende voorstel voor een godsdienstvrede in: overal waar tenminste 100 gezinnen dat begeerden, zou er godsdienstvrijheid zijn voor gereformeerden en roomskatholieken. Het is er niet van gekomen. Hoewel in de Unie van Utrecht elk gewest zelf mocht beslissen over de godsdienst, werd na het verraad van Rennenberg de vrije uitoefening van de roomskatholieke godsdienst verboden. De Prins heeft zich hier noodgedwongen bij neergelegd, maar nog in zijn Apologie schrijft hij dat hij het liever anders gewild had.

In dit nummer van ons blad komt ook een artikel over het konflikt tussen Oranje en Datheen. Simpel gezegd komt deze tegenstelling neer op het al dan niet toepassen van art. 36 van de NGB in het politieke leven. De NGB was in de tijd van dit konflikt al aanvaard. Hoe keken andere calvinisten uit die tijd tegen dat probleem aan? Ik denk bijvoorbeeld aan Marnix, de medewerker van de Prins.

In de herdenkingsbundel over de Nationale Synode van Dordrecht van 1578 heb ik aan deze kwestie uitvoerig aandacht besteed. Het is zondermeer duidelijk dat deze synode zich vierkant achter de politiek van de Prins stelde, vanuit het besef dat het niet anders kon. Aan de ene kant stuurde deze synode een deputatie naar de kerkeraad van Schoonhoven om deze op het hart te binden geen aktie tegen de Pacificatie van Gent te ondernemen die vrijheid van godsdienst voor de gereformeerden in Schoonhoven verbood! Aan de andere kant stuurde de synode een verzoekschrift naar landvoogd Matthias en naar de Raad van State om het voorstel voor een godsdienstvrede van de Prins te ondersteunen. Letterlijk schreef de Synode — hier en daar werden al roomskatholieke kerken met geweld door de calvinisten in bezit genomen — dat de gereformeerden de roomsen verzekeren moesten „datse ganschelijk niet en begeren de voorseide Religie (dat is de roomskatholieke) met geweld uit te royen, noch haer goed te nemen". Voor een synode van de Gereformeerde Kerk toch wel een vérgaande verzekering!

Marnix en ook de beide calvinistische hofpredikanten van de Prins, Taffin en Villiers, stonden volledig achter de Prins. Op verzoek van Jan van Nassau, stadhouder van Gelderland, gaven deze drie medewerkers van de Prins hem in 1579 advies hoe te handelen in Gelderland, waar de verhouding tussen gereformeerden en roomskatholieken erg gespannen was. Zij adviseerden Graaf Jan een godsdienstvrede tot stand te brengen en verwezen hem naar het standpunt van de synode van Dordrecht.

Ik denk ook aan Beza, de opvolger van Calvijn. In een brief aan de landgraaf van Hessen nam hij het voor de Prins op en niet voor Datheen. Misschien zegt u: hoe kan dat,

artikel 36 is toch duidelijk genoeg? Dit is mijn antwoord: artikel 36 is geloofsbelijdenis en geen politiek geschrift. Artikel 36 belijdt wat een overheid moet zijn, maar de praktijk is vaak anders. Ik belijd artikel 36 ook onverkort. Voor mij is theokratie en tolerantie geen dilemma. Wie voor de theokratie is, hoeft nog geen andere godsdiensten te verbieden, al zou ik wel wat gevoelsmatige bezwaren hebben tegen de bouw van een moskee. Trouwens, in de Republiek is er nooit een theokratie geweest: de gereformeerde kerk was alleen een bevoorrechte kerk. En wat toen niet kon, kan nu helemaal niet meer. Ook de SGP kan artikel 36 niet in praktijk brengen.

Even een ondeugende vraag. U staat wat artikel 36 betreft duidelijk op het standpunt van het GPV (het GPV is voor godsdienstvrijheid, de SGP zegt dat niet). Volgens een kop in het RD zou ds. Blenk onlangs op de Oranjeherdenking van Protestants Nederland gezegd hebben, dat de Prins bij het CDA hoort en Datheen bij de SGP. Welke huidige politieke partij staat volgens u het dichtst bij de opvattingen van de Prins wat betreft de toepassing van art. 36?

Laat ik allereerst zeggen dat zo'n vraag eigenlijk niet kan. Je kunt niet iemand uit het verleden zomaar plaatsen in deze tijd. Willem van Oranje zou zich bij veel SPG-ers wellicht best thuisvoelen en bij veel GPV-ers ook denk ik.

En wat die kop in het RD betreft: die is duidelijk te suggestief, want dat heeft ds. Blenk niet gezegd. Hij heeft slechts de vraag opgeworpen of men de Prins niet meer als de man van het AR-CH-spoor mocht zien, terwijl Datheen dan meer op de lijn van de SGP zou zitten.

Dominee, nog een laatste vraag. In de gereformeerde geschiedschrijving wordt het Oranjehuis als van God gegeven gezien. U vindt dat we dat ook vandaag nog zo moeten en mogen zien?

Ja, ik vind datje dat gerust kunt zeggen. We belijden Gods voorzienigheid en dan mag je zeker zeggen dat de Heere ons dit vorstenhuis als een zegen heeft geschonken. Als kerk kun je daarom in het openbaar gebed God danken voor dit koningshuis en tegelijk voorbede voor hen doen, zowel in ambtelijkeals in persoonlijk zin. Nogmaals, ik ben dankbaar voor wat God ons in het Oranjehuis geschonken heeft en nog schenkt. De Oranjes zijn steeds aanspreekbaar geweest op het christelijk geloof. Sprak koningin Beatrix niet bij haar inhuldiging: , , Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer"!

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1984

Daniel | 32 Pagina's

Geen heilige, wel een oprecht gelovige

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1984

Daniel | 32 Pagina's