Burgerlijke ongehoorzaamheid
In zekere zin heeft iedere tijd zijn eigen taalgebruik. Zo hoor je oudere mensen na een kerkdienst waarin een oude schrijver gelezen werd op grond van de woordkeus en dergelijke wel eens vaststellen uit welke periode die preek was. Onze tijd kent het verschijnsel van taalvernieuwing in nog veel sterker mate dan vroegere tijden. De vele veranderingen in deze tijd zijn daar de oorzaak van. Een van de begrippen die sinds de jaren zestig van deze eeuw ontstaan zijn, is de term „burgerlijke ongehoorzaamheid”.
Definitie
De term „burgerlijke ongehoorzaamheid" is een letterlijke vertaling van het engelse begrip „civil disobidience". Die uitdrukking ontstond in de Verenigde Staten ten tijde van de oorlog in Vietnam. Men bedoelde er mee dat velen openlijk geweldloos en massaal tegen die oorlog demonstreerden. Ook gebruikte men dat begrip in verband met protesten tegen rassendiskriminatie.
Wanneer er een nieuw begrip in onze taal ontstaat, krijgt het langzamerhand een bepaalde inhoud. Dat is ook met „burgerlijke ongehoorzaamheid" het geval. Het is niet voldoende om te spreken over „ongehoorzaamheid van burgers", want telkens als we een of andere wet overtreden, doen we dat als nederlands staatsburger. En dat is nog geen burgerlijke ongehoorzaamheid. Een definitie die veel gebruikt wordt is de volgende: „Men is burgerlijk ongehoorzaam als men onder aanvaarding van het gezag der overheid in algemene zin, tegen een bepaalde wet of een bepaald beleid ageert". Vaak worden aan deze definitie de elementen „massaal", „geweldloos" en „met de bedoeling de publieke opinie te mobiliseren" nog toegevoegd. Voorbeelden van de hier bedoelde burgerlijke ongehoorzaamheid zijn massale protestdemonstraties waarbij diverse wetten met voeten getreden worden, massale kraakakties, massale overtreding van de wettelijke maximum snelheid, blokkades van wegen, enzovoorts.
Gewetensbezwaren ook?
Regelmatig wordt de vraag opgeworpen of daden die iemand doet of nalaat uit gewetensbezwaar en die tevens in strijd zijn met de wet ook onder burgerlijke ongehoorzaamheid vallen.
Iemand die met een beroep op zijn geweten vrijstelling van sociale verzekeringen, van militaire dienst of van welke andere verplichting dan ook wil hebben, is niet burgerlijk ongehoorzaam in de zin van dit artikel. In de eerste plaats bedoelt hij of zij niet tegen een bepaald beleid te ageren of een bepaalde wet te wijzigen, maar zo iemand wil alleen voor zichzelf een uitzonderingspositie claimen. En vervolgens is de wijze van optreden in deze gevallen niet revolutionair. In de regel zal men netjes een verzoek tot vrijstelling indienen en heeft men in het geheel geen behoefte aan massaal optreden. Het aksent ligt veel meer op de kwaliteit van het gewetensbezwaar dan op de kwantiteit van degenen die dat bezwaar delen. Kortom, de gewetensbezwaarde ziet zijn bezwaar in de eerste plaats als een persoonlijke kwestie.
En dat is ook zo. Want hoewel ons geweten een gave van God is, is het anderzijds ook opvoedbaar. De een heeft immers een ruimer geweten dan de ander.
Een aktueel probleem
Ondertussen is burgerlijke ongehoorzaamheid, het al of niet toelaatbare daarvan, wel een aktueel probleem geworden. Toen indertijd de verplichte geneesmiddelenrijksdaalder voor ziekenfonds-verzekerden werd ingevoerd, verklaarde uitgerekend een Tweede-Kamerlid (een drager van een overheidsambt dus!) dat hij als voorzitter van een ziekenfonds zou weigeren de
bedoelde ƒ 2, 50 te vragen. Zijn partij, de PvdA. besloot toen een onderzoek te gaan instellen naar de bruikbaarheid van methoden van burgerlijke ongehoorzaamheid. Gevaren voor het funktioneren van de parlementaire demokratie zijn in dit verband lang niet denkbeeldig. Het zou wel eens kunnen blijken dat deze regeringsvorm minder veilig is bij de Partij van de Arbeid dan bij de kleine christelijke partijen.
Dat in tegenstelling tot de opmerkingen van PvdA-fraktievoorzitter Den Uyl, nog niet zo erg lang geleden.
Het vijfde gebod
Voor bijbelgetrouwe christenen dient de Wet des Heeren van fundamenteel belang te zijn bij de beoordeling van het mogen of niet mogen van allerlei zaken. Als het gezag in geding is, komen we terecht bij het vijfde gebod van die wet. Iemand kan tegenwerpen dat in dat gebod alleen van de ouderlijke macht gesproken wordt en niet van het gezag in het algemeen. Om deze tegenwerping te weerleggen, moeten we in acht nemen dat de Heere Zijn wet gaf in een samenleving waarin stamvaders en familieoudsten een belangrijke besturende funktie hadden. Politiek bestuur en familieorde lagen grotendeels ineen. Duidelijk blijkt dat in de geschiedenis van Boaz en Ruth. De familie-oudsten blijken daar het overheidsambt uit te oefenen in de poort van Bethlehem. Daar, in de poort, werd bepaald wie Ruths losser zou zijn.
Ook werden in Israël ouders en andere gezagsdragers vaak duidelijk op één lijn gesteld. Beide moeten geëerd en gevreesd worden (zie b.v. 1 Sam. 12 : 18), belediging van beide werd op één lijn gesteld (vgl. Deut. 27 : 16 en Ex. 22 : 28). Uit deze dingen blijkt duidelijk dat het vijfde gebod niet alleen het eren van onze ouders van ons eist, maar ook het eren van allen die over ons gesteld zijn, zoals Zondag 29 van de Heidelbergse Catechismus het ons leert.
De nieuwtestamentische opdracht de overheid te gehoorzamen (zie vooral Rom. 13 : 1 t/m 7 en 1 Petr. 2 : 13 t/m 17) ligt dan ook geheel in de lijn van het vijfde gebod. Bij de beoordeling van het verschijnsel „burgerlijke ongehoorzaamheid'' kunnen we daar onmogelijk omheen.
Het recht van verzet
Verdedigers van het recht op burgerlijke ongehoorzaamheid beroepen zich nogal eens op het feit dat dit recht regelrecht voort zou vloeien uit het recht van verzet dat de (calvinistische) Reformatie eens kenmerkte. Zonder die „revolutie"-theorie is zelfs ons nationale volksbestaan niet goed denkbaar. Het hierboven aangeduide verband mogen we echter niet al te snel leggen.
De hervormer Calvijn zag het probleem dat van een christen een dubbele gehoorzaamheid gevraagd wordt, namelijk die jegens de staat en die jegens God.
Sleutelteksten hierbij zijn Matth. 22 : 21 (Geef dan de keizer dat des keizers is, en Gode dat Gods is) en Hand. 5 : 29 (Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen).
Aanvankelijk dacht Calvijn alleen aan passief, aan lijdelijk verzet. In de laatste druk van zijn „Institutie" (1559) voegt hij passages toe waarin hij een aktief verzei tegen de overheid niet in alle gevallen uitsluit. Hij noemt met name de volksmagistraten die het recht hebben het volk „naar Gods ordinantie" te beschermen. In boek IV, hoofdstuk XXII paragraaf 23 kunnen we dat lezen. Twee dingen moeten we hierbij echter niet uit het oog verliezen.
Het recht van aktief verzet wordt alleen toegekend aan de volksmagistraten, dat zijn die mensen die samen met de vorst moesten regeren en wettelijk gerechtigd waren de volksvrijheden te handhaven. Dat is punt één! En vervolgens wordt gewezen op de theokratische basis van dit geoorloofde verzet met de woorden „naar Gods ordinantie”.
Weliswaar gingen later volgelingen van Calvijn soms verder. Zo is van John Knox, de hervormer van Schotland, bekend dat hij zelfs aan het gewone volk het recht van verzet toekende. Echter: de theokratische basis moest ten allen tijde blijven. Doel van verzet mocht slechts zijn de bevordering van de eer van God en nooit iets anders. Het ging bij deze calvinisten nooit om revolutionaire veranderingen in de samenleving, maar altijd om het herstel van de geschonden rechten om zo tot de oude (theokratische) rechtverhoudingen terug te keren. Iemand heeft in dit verband eens gezegd: „Calvijn verwachtte het niet van de macht, maar van het recht". Daar ligt nu het fundamentele verschil met de moderne burgerlijke ongehoorzaamheid.
In een demokratische rechtsstaat
Naast het bovengenoemde is er nog iets dat aanvaarding van het verschijnsel „burgerlijke ongehoorzaamheid" met een beroep op de reformatoren wel erg moeilijk maakt. Wij leven nu in een demokratische
rechtsstaat, terwijl alle uitspraken van Calvijn en zijn volgelingen in de tijd de Reformatie over het recht van verzet betrekking hadden op onmenselijke diktaturen die geen mensenlevens ontzagen. Dat verschil mag beslist niet verwaarloosd worden. In een demokratie heeft iedereen immers op een wettige wijze inspraak op de gang van zaken door verkiezingen, hoorzittingen en tal van andere wettige middelen. Dat deze soms niet toereikend lijken te zijn, vindt zijn oorzaak in de vergaande ontkerstening van de samenleving. Daardoor herbergt ons land zóveel verschillende meningen dat onze gezamenlijke levensbeschouwelijke basis als Nederlanders wel heel erg smal dreigt te worden. En, of men het wil erkennen of niet, een dergelijke basis, wel eens het kollektieve volksgeweten genoemd, is onmisbaar voor een op gezonde wijze funktioneren van de demokratie.
Immers, wanneer dit volksgeweten minimaal is, worden de meest elementaire zaken bij meerderheid van stemmen beslist.
De helft plus één moet dan uitmaken wat goed of kwaad is. Zo heeft de meerderheid reeds beslist dat het ongeboren leven niet in alle gevallen beschermwaardig is. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst meer waarden die vroeger als onaantastbaar beschouwd werden, nu wel aangetast zullen worden. Niet alleen met christelijke, maar ook met andere waarden zal dat in toenemende mate het geval zijn. Hoe meer pluriform onze samenleving wordt, hoe meer mensen zich in de wetgeving niet zullen kunnen vinden, hoe meer onlustgevoelens er zullen ontstaan. En deze onlustgevoelens zijn een vruchtbare bodem voor burgerlijke ongehoorzaamheid. Deze burgerlijke ongehoorzaamheid wekt op haar beurt weer onlustgevoelens op bij de gezagsgetrouwen. Op een gegeven moment kunnen deze bijvoorbeeld als hun eigendommen niet ontzien worden en het overheidsoptreden te kort schiet, het recht in eigen hand gaan nemen. De verwarring wordt dan al maar groter. Op deze wijze kan de demokratische rechtsstaat zelfs ten onder gaan.
Andere argumenten
Naast de theologische en de demokratische argumenten zijn er nog meer bedenkingen aan te voeren tegen de moderne burgerlijke ongehoorzaamheid.
Zo berust deze vorm van optreden vaak grotendeels op emoties terwijl de konsekwenties van een eventueel resultaat van deze ongehoorzaamheid niet geheel kunnen worden overzien. Lang niet iedereen die op een gegeven moment wegen blokkeert om de plaatsing van moderne kernwapens te voorkomen, is zich bewust van de gevolgen zowel in ekonomisch (door de blokkade) als in militair opzicht (door het niet plaatsen van de wapens).
Vervolgens heeft burgerlijke ongehoorzaamheid lang niet altijd het algemeen belang op het oog. Dat is bijvoorbeeld bij sommige stakingen die gepaard gaan met wegenblokkades het geval. Toen stakende ambtenaren eens vele wegen blokkeerden, kon niemand het algemeen belang daarvan aanduiden.
Hoe meer we over het probleem van burgerlijke ongehoorzaamheid nadenken, hoe meer bezwaren er rijzen. Alleen als men gegrepen is door het geloof in de
permanente revolutie, door het geloof dat achter alle revoluties en ongehoorzaamheidsakties het licht van de heilstaat wenkt, kan men oprecht en royaal blij zijn met het verschijnsel „burgerlijke ongehoorzaamheid”.
Nóóit geoorloofd?
Tenslotte dringt de vraag zich aan ons op of burgerlijke ongehoorzaamheid voor een bijbelgetrouw christen dan nooit, in geen enkele situatie geoorloofd is. Met andere woorden: zou er ooit een tijd kunnen aanbreken waarin deze vorm van ongehoorzaamheid zelfs geboden is.
Om die vraag te beantwoorden, dienen we in de allereerste plaats te luisteren naar de Schrift. Wanneer we letten op 1 Kor. 6 en 1 Petr. 3 bemerken we dat burgerlijke ongehoorzaamheid nooit mag dienen om ons eigen recht te handhaven. We lezen immers: „Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? " en: „Want het is beter dat gij wel doende lijdt dan kwaad doende." Petrus voegt er bovendien aan toe dat het ten onrechte lijden de wil des Heeren kan zijn.
Met de Bijbel in de hand blijft slechts dit ene over: we moeten God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. De voortschrijdende ontkerstening kan zover gaan dat dit probleem inderdaan aktueel wordt. In het kader van de toekomstige anti-diskriminatiewet bijvoorbeeld, zouden er wettelijke eisen gesteld kunnen worden waartegen een christen of een christelijke organisatie slechts nee kan zeggen. Dit „nee" mag dan uitsluitend gaan om de eer van God en niet om de groei van onze organisaties. Ook in dit opzicht zullen onze motieven zuiver moeten zijn.
Wel dient met nadruk gesteld te worden dat de gehoorzaamheid aan de Heere in dit verband de enige uitzondering dient te zijn.
Een christen immers, dat wil zeggen iemand die de zalving van Christus deelachtig is, weet van zijn zonde en daarom ook van de noodzaak van overheidsgezag om de ongebondenheid der mensen te bedwingen. Hij kan daarom niet mee doen aan de uitholling van het overheidsgezag, op welke wijze dan ook. Slechts de genoemde uitzondering heeft schriftuurlijke geldingskracht, maar dan moet het ook duidelijk diè gehoorzaamheid betreffen. En moet dat niet ons aller levensideaal zijn?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1985
Daniel | 32 Pagina's