Christelijke literatuur heeft een boodschap gesprek tussen drie neerlandici
De neerlandicus dr. W. J. C. Buitendijk zei op 15 mei 1948 tijdens de pinksterconferentie van christelijke letterkundigen op Woudschoten, dat er een groot tekort aan christelijke kunstenaars is, zo evident dat zelfs de middelbare scholier het opmerkt: , , De niet-christelijke kunst heerst oppermachtig ook over de brede scharen van heel-en half-ontwikkelden, hetgeen weer leidt tot hernieuwde afval". De situatie is er sinds 1948 niet beter op geworden. Een man als Rijnsdorp (schrijver van het prachtige Koningskinderen) hechtte zelfs aan het eind van zijn leven (pessimistisch geworden) weinig of geen waarde meer aan enige vorm van christelijke kunst in een ontkerstende samenleving.
Eeuwenlang zijn niet weinig Nederlandse letterkundige voortbrengselen doordrenkt geweest met bijbelse noties. Pas aan het eind van de vorige eeuw, toen de Tachtigers met hun l'art pour l'artprodukten op de voorgrond traden, verloor het christelijk denken, ook in het schrijven, duidelijk terrein. Tussen de twee wereldoorlogen zagen we toch weer een opleving, mede door een bundeling van krachten in het tijdschrift Opwaartsche Wegen, maar na de Tweede Wereldoorlog leek het aandeel van de christelijke letterkundigen in ons literaire wereldje voorgoed verleden tijd.
Moeten we ons maar bij die trieste situatie neerleggen? Of zijn er nog mogelijkheden voor het voortbestaan van christelijke literatuur? Wat doen we daarmee op de middelbare school in verband met het samenstellen van de befaamde literatuurlijsten? Over deze en andere vragen betreffende christelijke literatuur hadden drie neerlandici (C. Bregman, J. Schipper en H. Werkman) een gesprek met elkaar op een stormachtige vakantiemiddag in augustus. Alle drie zijn ze werkzaam als leraar Nederlands in het middelbaar onderwijs. Bovendien publiceren ze regelmatig, o.a. recensies van literaire werken in diverse dagbladen en tijdschriften. Het werd ten huize van Werkman een lang en interessant gesprek. Schipper fungeerde als vragenopwerper. Hij zorgde ook voor de weergave van noodzakelijkerwijs slechts enkele gespreksflarden in dit Daniëlnummer. Over de aangesneden onderwerpen moet je op school met je leraar Nederlands nog maar eens verder praten. Veel succes!
De groep rond het protestants-christelijke tijdschrift Opwaartsche Wegen is ten onder gegaan aan beschouwingen over de wezenskenmerken van christelijke literatuur en over de vraag of christelijke literatuur eigenlijk wel bestond. Ondanks dat wil ik dit gesprek toch beginnen met de vraag wat we onder christelijke literatuur moeten verstaan.
W. Christelijke literatuur zal op de een of andere wijze belangrijke aspekten van het christelijk geloof bevatten. Eigenlijk spreek ik liever over: literatuur van christenen. Een christen schrijft immers ook wel over zaken die niet direkt met zijn geloof te maken hebben. Anderzijds zal in het totale oeuvre van een christen-auteur de kern van
het christelijk geloof aanwezig moeten zijn. Ik denk hierbij vooral aan poëzie. In een dikke roman zal toch veel sneller de identiteit van de schrijver blijken.
B. We moeten er wel voor zorgen dat we de definitie niet al te ruim nemen. Christelijke kunst als kunst van christenen komt op mij toch een beetje als een verlegenheidsdefinitie over. Het is uiterst moeilijk gebleken het wezenlijk christelijke in kunst, in literatuur, in een definitie weer te geven. Maar dit moet toch vaststaan: christelijke kunst zal op haar wijze moeten getuigen van Christus. We kunnen dus alleen van christelijke kunst spreken, wanneer de inhoud werkelijk christelijk is.
W. Akkoord, maar niet alles behoeft expliciet christelijk te zijn. In mijn dichtbundel Duizend bunder nieuwe klei staan slechts vijf expliciet christelijke gedichten.
B. Dat geef ik graag toe, maar die vijf gedichten staan wel in een bepaalde context waarin ze passen. De context is dus erg belangrijk. In ieder geval zal christelijke kunst mijns inziens meer moeten zijn dan „kunst van christenen".
De boodschap van zonde en van genade zal derhalve niet altijd even duidelijk te lezen zijn in elk gedicht of elk verhaal van christen-auteurs?
W: Inderdaad. In Inspecteur Raynoldi en zijn arrestante, de detective van Nijenhuis, komen slechts enkele zinnetjes voor, die expliciet christelijk genoemd kunnen worden. In dit verband wil ik nog even wijzen op de laatste definitieve van christelijke literatuur, gegeven door E. Hofman, in Literatuur met de Bijbel. Deze is overigens toegespitt op poëzie: „Bijbelse poëzie is die poëzie waarin de persoonlijke situatie van de dichter versmelt met toepasbare elementen uit de Heilige Schrift, zö dat deze hem blijvend inzicht verschaffen en in de konkrete verwoording van het gedicht een strukturele plaats krijgen". De omschrijving is in deze zin zwak dat ze spreekt over een „blijvend inzicht". Dat heeft meer met de persoon zelf dan met de poëzie te maken. Toch is deze definitie wel weer verrijkend. Ze gaat in ieder geval heel wat verder dan „kunst van christenen". We zullen, nogmaals, naar een totaal oeuvre moeten kijken, willen we iemand een christen-schrijver noemen.
Al met al kunnen we het er over eens zijn dat je eerder kunt spreken van christenschrijvers dan van christelijke literatuur. Zo langzamerhand zijn we toe aan enkele goede voorbeelden van christelijke literatuur.
B: Voor mij is dat bijvoorbeeld Het Paradijs van Jan Overduin waarin de bijbelse noties van zonde, bekering, schuldvergeving heel duidelijk naar voren komen. Ook De Gantelboer van Straatsma is een goed voorbeeld. Hierin gaat het om het buigen van een verharde man voor God en zijn medemens. En zo zijn er natuurlijk meer te noemen. We kunnen denken aan In Zijn arm de lammeren van Cornelius Lambregtse. Ook dat blijft een goed voorbeeld van christelijke verhaalkunst. Rijnsdorp heeft eens gezegd: „Een goede christelijke roman gaat rakelings langs een preek heen". Dat is een treffende opmerking: een verhaal mag geen preek zijn, maar moet wel een duidelijke boodschap bevatten, waarin Gods Woord eerbiedig wordt nagesproken.
W: Overigens kan één en ander ook wel eens té expliciet zijn, geforceerd christelijk. Voor mij is De Tornado nog steeds een schitterend voorbeeld. Nijenhuis zet de motieven van schuld en boete in een eigentijds kader en dat maakt het geheel zeer boeiend. Van recenter datum is Eliberis of het ene spoor van Sybe Bakker.
Zelf zou ik nog willen wijzen op Koningskinderen van Rijnsdorp: geen geforceerd aandoende bekeringsgeschiedenis, maar een werkelijk op literair niveau staande christelijke roman met een goede struktuur en een boeiende karakterbeschrijving. Koningskinderen is echter lang geleden geschreven. Als er nu nog steeds sprake is van christelijke literatuur, dan moeten we ook namen kunnen noemen van hedendaagse schrijvers.
W: Veel zijn het er niet, maar ze zijn er wel. Sybe Bakker is al genoemd. Maar een Nel Benschop bijvoorbeeld is slechts te waarderen als schrijfster van pastorale poëzie, van getuigenispoëzie, maar niet van literatuur.
De laatste bundel van Guillaume van der Graft (Winter en later) vind ik erg goed. Verder moeten we noemen Ida Gerhardt, Inge Lievaart, Jaap Zijlstra, Lenze Bouwers, Koos Geerds. Ook Henk van der Ent, hoewel deze in zijn novelle Wie niet zien kan horizontale tendenzen etaleert. B: Vergeet Hans Werkman niet.
W: Nou ja.... in ieder geval vind ik zelf De Appelweg wel duidelijk als christelijk te signaleren. Verder zijn Westerinks romans De poort naar het leven en Eng is de poort
goede voorbeelden van een helder belijden. B: We moeten toch wel met spijt konstateren dat vertegenwoordigers van onze eigen kring in deze opsomming bijna geheel gemist worden. Slechts een enkele kan genoemd worden, als het gaat om werkelijk literair niveau.
In vroeger dagen (laten we zeggen in de tijd van Bilderdijk en Da Costa) werd het werk van christen-schrijvers nóg voor vol aangezien. Tegenwoordig in feite niet-meer. Heef dat nu te maken met een achteruitgang in de kwaliteit van het werk of zijn er ook andere oorzaken aan te wijzen?
W: Bilderdijk was een zeer groot romanticus en in zijn tijd werd hij als zodanig voor vol aangezien. Maar als Bilderdijk nu zou leven, zou T. van Deel (literatuurcriticus van het dagblad Trouw) hem negeren of wegschrijven.
B: Met andere woorden: het heeft zeker te maken met de voortgaande secularisatie. Tot Bilderdijk toe konden we spreken van Nederland als een christelijke natie. De gehele literatuur was ook. min of meer christelijk georiënteerd. Dat was na 1880 niet meer mogelijk. Toen kregen we dan ook naast een socialistische en een humanistische literatuur een smal christelijk stroompje, dat gemakkelijk over het hoofd werd en wordt gezien.
Is het te betreuren dat de christelijke literatuur genegeerd wordt door de grote pers?
W: Ach, T. van Deel weet echt niet waar hij het over heeft. Hij heeft ook geen christelijk uitgangspunt. En dat is natuurlijk te betreuren.
Maar is het ook zo betreurenswaardig als bijvoorbeeld Vrij Nederland de christelijke literatuur negeert? Er is toch ook nog zoiets als het vreemdelingschap op deze aarde?
B: Daar wil ik graag op aansluiten. Enerzijds is het zo dat een christen-kunstenaar een woord voor de wereld heeft. Hij behoeft zich voor zijn boodschap niet te schamen. Christelijke literatuur is op de één of andere wijze toch ook getuigenisliteratuur. Als zodanig is het betreurenswaardig, wanneer je niet gehoord wordt. Maar anderzijds: je ervaart daarin tegelijk iets van het vreemdelingschap.
De christen-kunstenaar heeft, als hij het Woord van God naspreekt, een boodschap, die door velen niet of niet meer begrepen wordt. En dan komt de verzoeking om water bij de wijn te doen en de boodschap aan te passen aan wat „men" wil. Ook in de zogenaamde „christelijke literatuur" zie je de tendens tot horizontalisering steeds groter worden.
W: We hebben hier te maken met een enerzijds-anderzijds en dat kun je geen dualisme noemen. Het gaat hand aan hand.
Overigens is het wel aardig dat er een paar boeken van christen-schrijvers uitgegeven zullen worden bij niet-christelijke uitgevers, bijvoorbeeld Koos Geerds krijgt een bundel bij de Arbeiderspers. Zelf werk ik momenteel mee aan een uit te geven encyclopedie voor de moderne literatuur bij Manteau voor wat de christelijke literatuur betreft. Ik ben daar erg blij mee: zo kunnen de namen van christelijke auteurs ook wat meer bekendheid krijgen.
Oveirgens zou er snel een goede uitgever moeten komen die zich uitsluitend richt op christelijke literatuur. We zouden daar veel baat bij hebben.
Zou er ook niet enige schuld liggen bij de bestaande christelijke uitgevers voor het feit dat er zo weinig goede christelijke literatuur te verkrijgen is? Ik bedoel: geven zij om commerciële redenen niet veel gemakkelijker een tamelijk zoetsappige serie (vanzelfsprekend met happy end) uit dan een werk dat meer kwaliteit bezit, maar minder gretig gelezen wordt?
W: Zonder meer. Maar ja.... de centjes, hè! Toch geeft Kok ook literatuur uit waar hij niets mee verdient of waarop hij zelfs verliest. En in het voorjaar gaat Kok een literaire serie starten, de Faradeserie.
In hoeverre kan het tijdschrift Woordwerk (waarvan Hans Werkman redaktie-sekretaris is) bijdragen tot het bevorderen van de christelijke literatuur?
B: Er is nu in ieder geval een uitingsmogelijkheid gekomen. Ik ben er blij mee, ondanks het feit dat ik sommige bijdragen beslist niet kan waarderen.
W: We hebben nu ook een verzamelpunt. En so-wie-so heeft het historische betekenis: een literair blad blijft bewaard. Verder is het een proefpolder: het jonge talent en de mensen die nog neit aan een bundel toe zijn, krijgen een kans.
Graag zouden we er nog wat abonnees bij willen hebben. Overigens zijn we blij dat er wat mensen van het Schrijverscontact (een meer algemeen christelijke, literaire vereniging), zoals Willem G. van de Hulst, Jaap Zijlstra en Nel Veerman gaan meewerken aan Woord-werk.
B: Is dat geen teken van een zekere grensverlegging?
W: Neen; wij beoordelen als redaktie niet de personen, maar de bijdragen die zij leveren.
In 1964 ging Ontmoeting, het laatste christelijk literaire tijdschrift, ter ziele. Is er een verklaring voor te geven, waarom een tijdschrift als Woordwerk zo'n 20 jaar uitbleef?
W: Ik denk dat er gewoonweg geen mensen waren om zoiets op poten te zetten. En als een tijdschrift verdwijnt, duurt het in de regel wel een tijdje voor er iets nieuws komt. Maar de tijd was er nu kennelijk rijp voor.
B: In 1979 schreef ik wat dat betreft een appellerend stukje in Lectori Salutem (een contactblaadje dat als het ware aan Woordwerk voorafging) met de vraag: „Waar blijft de trompetstoot? "
En terecht. Je kunt nu eenmaal niet blijven praten. Nog even iets over de praktijk op school. Moeten wij niet enige soepelheid betrachten ten aanzien van de kwaliteit van christelijke literatuur in verband met het samenstellen van de literatuurlijsten?
B: Wij werken met een advieslijst, waarop heel wat christelijk georiënteerde literatuur staat. Je let dan toch wat meer op de boodschap en niet alleen op de vormgeving, al moet er wel sprake zijn van een zekere kwaliteit als geheel.
W: Dat geldt ook voor mij, waarbij ik herhaal datje natuurlijk inhoud en vorm nooit kunt loskoppelen. In het algemeen mogen we dus geen concessies doen aan de kwaliteit.
Nog een slotopmerking?
B: Het schrijven van christelijke literatuur mag gezien worden als een teken van hoop, gelet op de wanhoop in de niet-christelijke literatuur. En daarom zou ik graag langs deze weg ook jonge mensen uit onze eigen kring willen opwekken om hun literaire talenten niet te begraven, maar.... je moet wel een boodschap hebben!
Rijnsdorp is dus veel te pessimistisch geweest aan het eind van zijn leven, toen hij helemaal geen waarde meer toekende aan christelijke kunst in een ontkerstende samenleving?
B: Inderdaad. De christelijke literatuur bestaat en heeft nog steeds waarde. Wat dat betreft hebben we als christendocenten wel een zeer belangrijke taak om erfgoed door te geven, bijvoorbeeld uit de tijd van Reformatie en Nadere Reformatie, maar ook om te stimuleren tot christelijke kunstuitingen in onze eigen tijd. W: Daar sluit ik me van harte bij aan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1985
Daniel | 32 Pagina's