Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De leraar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De leraar

De bergrede

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheüs 5:1-3

Jezus klom op een berg. Hij zette zich neder en opende Zijn mond. Op deze wijze bereidde Jezus Zich voor op de prediking van Gods boodschap. Luther ziet daarin drie dingen, die een goede prediker moet doen. Een goede prediker moet plaats nemen, zijn mond openen en weten wanneer hij moet stoppen.

Roeping tot het ambt

Plaats nemen is zichzelf als leraar presenteren. Toen Jezus plechtig op de berg ging zitten, presenteerde Hij Zichzelf aan Zijn discipelen en de menigte als een van God gezonden Leraar. Hij wist Zich tot dit ambt geroepen.

Ieder, die in de naam van God zijn mond opent, moet van God geroepen zijn. Een mens mag niet op de autoriteit van de kerk alleen het predikambt aan zich trekken. Het ambt heeft ook een innerlijke zijde, namelijk de roeping van God.

De bijbelse oorsprong van het ambt is van God! En wel van God de Heilige Geest. Hij deelt geestelijke gaven mee aan de persoon, die Hij tot het ambt roept. Daarin vinden de ambten hun oorsprong.

„Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade van God. Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden van God; indien iemand dient, die diene als uit kracht, die God verleent; opdat God in allen geprezen worde, door Jezus

Christus" (1 Petrus 4:10, 11). De kerk moet dus tot vervulling van de ambten naar mensen zoeken, die van de Heilige Geest daartoe genade en gaven hebben ontvangen. God verkiest eerst, door genade en gaven aan een bepaald persoon te schenken. De kerk merkt daarna op wat de Heilige Geest gedaan heeft en stelt de betreffende persoon in het ambt. Dit is de bijbelse orde. De persoonlijke genade en de gaven van de Geest zijn de merktekenen van de verkiezing tot het ambt. Er mag en moet naar deze zaken onderzoek gedaan worden. Maar tegelijk moet de kerk oog hebben voor wat God doet en schenkt. Daarom leerden onze vaderen, dat de kerk naar jonge mannen moet omzien waarin wij Gods genade en gaven opmerken. Veel enthousiasme, onheilig vuur, geweldige teksten en zwaarwichtige verhalen geven hier niet de doorslag, maar wat God de Heilige Geest gedaan heeft. Het wordt pas echt donker in een kerk wanneer men deze gaven van de Geest niet meer onderscheidt van alles wat uit de mens is.

De mond van God

Jezus opende Zijn mond. Hij sprak niet in het verborgene, maar openlijk en publiekelijk. Hij had een boodschap te brengen. Jezus trad op als de mond van God.

De dienaar van God moet zijn mond open doen, zodat anderen moeten luisteren. Hij moet iets te zeggen hebben. Arme dominees, die niets meer te zeggen hebben.

De prediker moet ook niet onverstaanbaar murmelen en geen blad voor de mond nemen, maar vrijmoedig Gods boodschap brengen. Hij moet onbevreesd zonder aanzien des persoons spreken. Hij moet Gods waarheid spreken. Dat is de enige reden waarom hij op de preekstoel staat.

Zo klom Jezus op de berg en als de nieuwe Mozes kondigde Hij de wet van het Koninkrijk Gods af. Deze parallel met Mozes op de berg Sinaïis opvallend.

Mozes ontving de Wet op de berg Sinaï en Jezus legde deze Wet en zijn betekenis uit aan Zijn discipelen op de berg der zaligsprekingen. Want ofschoon de Heere Jezus groter is dan Mozes en ofschoon Zijn boodschap meer Evangelie dan Wet bevatte, toch zocht Hij een direkte aansluiting met de oudtestamentische bedeling.

Hij koos twaalf discipelen als kern van het nieuwe Israël als een duidelijke overeenstemming met de twaalf patriarchen van Israël. Hij trad op als Leraar en Gezondene om Zijn eigen uitleg van de Wet met gezag neer te leggen. En later nodigt Hij Zijn discipelen uit om Zijn juk op zich te nemen en zich aan Zijn leer te onderwerpen zoals zij tot hiertoe zich onderworpen hadden aan het juk van de Thorah (Mattheüs 11:29, 30).

Matthew Henry wijst ook op de overeenkomst tussen Mozes en Christus en zegt: „Eens sprak God van een berg onder donder en bliksem. Het volk werd geboden afstand te houden. Nu, op deze berg, is het suizen van een zachte stilte en we worden genodigd om dichterbij te komen. Een gezegende verandering!"

Misschien zeg je: „Ik zou wel willen dat ik Jezus gehoord had". Hier in Mattheüs 5 horen we Hem! De mannen van de Reformatie zagen in het bezitten van de Bijbel Gods bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid (NGB art. 3). Wat een voorrecht, dat wij nu Jezus kunnen horen spreken als stond Hij ook heden in ons midden. Laten we daarom te ernstiger en begeriger naar Hem luisteren.

Een korte verdeling

De bergrede kunnen we in de volgende onderwerpen verdelen.

1. Het karakter van de christen; Mattheüs 5:3-12

De zaligsprekingen beklemtonen acht merktekenen van het christelijk karakter en gedrag. Zij staan alle acht in verband met de relatie tot God en de naaste. Tegelijk wordt gesproken van de goddelijke zegen, die de personen op wie deze merktekenen van toepassing zijn, zullen ontvangen.

2. De invloed van de christen; Mattheüs 5:13-16

De twee metaforen van het zout en het licht wijzen op de invloed, die van een waar christen uitgaat in zijn omgeving.

3. De gerechtigheid van de christen: Mattheüs 5:17-48

Jezus spreekt hier over de houding van de christen ten opzichte van de Wet van God. De Wet is niet afgeschaft voor de christen. Tegelijk maakt jezus het duidelijk, dat we een betere gerechtigheid nodig hebben dan welke verkregen wordt door de uiterlijke onderhouding van de Wet. Van deze meerdere gerechtigheid van de christen boven de gerechtigheid van de farizeeër en de schriftgeleerde geeft Jezus dan zes illustraties.

4. De vroomheid van de christen; Mattheüs 6:1-18

In hun vroomheid en dienen van God verschilt de godsdienst van de christenen zowel van de geveinsde godsdienst van de farizeeërs alsook van de afgodische vroomheid van de heidenen. Hun vroomheid wordt gezien door de hemelse Vader, Die in het verborgen ziet.

5. De ambitie van de christen; Mattheüs 6:19-34

De christen verschilt van de nietchristen in zijn aardse ambities. Gods genade verandert de verhouding tot het material isme en het bezit. Het is onmogelijk God en het geld te aanbidden. De ware christen kent een zorgende Vader in de hemel.

6. De relaties van de christen; Mattheüs 7:1-20

Natuurlijk zijn de burgers van het Koninkrijk der hemelen in dit leven tegelijk burgers van deze aarde. Naast de gewone menselijke relaties hebben zij nieuwe broeders en zusters ontvangen. Maar ook hun houding ten opzichte van de oude relaties is door de hartvernieuwende genade anders geworden.

7. De toewijding van de christen; Mattheüs 7:21-27

De gehele bergrede handelt over een dienst van God in geest en waarheid. Het is niet genoeg Jezus vroom Heere te noemen. De hoofdzaak is, dat we menen wat we zeggen en doen wat we uit Jezus' mond horen.

Niet het subjektieve heil

Allereerst treft ons in de zaligsprekingen de aanhef: „Zalig zijn...". De Heere Jezus gebruikt het woord makarios. Dit is iemand, die in de hoogst denkbare staat van geluk verkeert.

Dit wil niet zeggen, dat de mensen die Jezus zalig spreekt, zich zo gelukkig gevoelen. Het gaat om wie er waarlijk gelukkig zijn. Niet het subjektieve geluksgevoel is bedoeld, maar de staat waarin iemand is. Jezus spreekt niet over mensen, die zich gelukkig gevoelen, maar hoe God over hen denkt. En op grond van wat God over hen denkt en hoe God hen beschouwt, zijn ze zalig. Het is zelfs te denken, dat Jezus het zalig zijn gebruikt voor mensen, die zelf allerminst bevroeden en vermoeden dat zij gezegenden en bevoorrechten zijn.

jezus moet hen vertellen dat zij zalig zijn. Zo hebben de zaligsprekingen iets paradoxaals. Er kan waarachtig, geestelijk geluk zijn bij mensen, die in eigen oog en ook in het oog van anderen ellendig en beklagenswaardig zijn. We behoeven slechts te denken aan: „Zalig zijn zij, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil".

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1995

Daniel | 40 Pagina's

De leraar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1995

Daniel | 40 Pagina's