Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Psalm 118 Poort en Hoeksteen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalm 118 Poort en Hoeksteen

Oud-testamentische Psalmen door Nieuw-testamentische ogen

8 minuten leestijd

Oud-testamentische Psalmen door Nieuw-testamentische ogen

Psalm 118 was de lievelingspsalm van Maarten Luther. Van deze lofzang heeft hij ooit gezegd: "Dit is mijn Psalm, mijn uitverkoren Psalm. Ik heb ze allen lief, ik heb de ganse Schrift lief, die mijn vertroosting is en mijn leven. Maar deze Psalm ligt mij het naast aan het hart, en ik heb een bijzonder recht om hem de mijne te noemen. Hij heeft mij gered uit menig dreigend gevaar, uit hetwelk geen keizer of koning, geen wijze of heilige mij had kunnen redden. Hij is mijn vriend, die mij dierbaarder is dan alle eer en macht op aarde... Gave God, dat alle mensen er aanspraak op maakten om deze Psalm hun eigendom te noemen!"

Laatste Hallel

In de psalmbundel is Psalm 118 de laatste van de rij van de Hallel-psalmen. Deze Psalmen werden gezongen op het Paasfeest bij het feest-en gedachtenismaal. Men begon dan te zingen bij Psalm 113 met het "Halleluja! Looft gij knechten des Heeren! Looft den Naam des Heeren!" - en men eindigde met het slotwoord van Psalm 118: "Looft de Heere want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid". Bijzonder is dat ook de Heere Jezus deze lofzang gezongen heeft in de opperzaal, waar voor de eerste keer het brood gebroken en de drinkbeker gegeven werd met de opdracht: "Doet dat tot Mijn gedachtenis".

Met de woorden van Psalm 118 heeft de Man van Smarten uitgeleide gedaan, toen Hij uit het licht van de opperzaal uitging naar de donkerheid van Gethsemané en het lijden van Golgotha (Mattheüs 26:30). Verder lopen er ook duidelijke lijnen naar het Nieuwe Testament vanuit het bekende 22e vers: De steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden" (zie Mattheüs 21:42, Handelingen 4:11, 12 en Efeze 2:20).

Plaats in Israëls heilsgeschiedenis

Deze Psalm stamt uit de dagen na Israëls ballingschap en mag gezien worden als een tempellied, gezongen bij de inwijding van de tweede tempel, de zogenaamde tempel van Zerubbabel. Van de plechtige inwijding van deze tempel kun je lezen in Ezra 6: "En de kinderen Israëls, de priesters en de levieten, en de overige kinderen der gevangenis deden de inwijding van dit huis Gods met vreugde. En zij offerden ter inwijding van dit huis Gods, honderd runderen, twee honderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten zondoffer voor gans Israël, naar het getal der stammen Israëls".

Men veronderstelt dat de heerlijke 118e Psalm gezongen is, toen een feestelijke stoet met grote vreugde opging om de nieuwe tempel voor de eerste maal in te gaan en op deze nieuwe plaats van aanbidding voor de Heere te verschijnen. Het eerste gedeelte, dat begint met: "Looft de Heere want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid", is dan wellicht gezongen als de feestelijke schare opging naar het nieuwe Godshuis.

Wat hebben ze gejubeld van de verlossing uit de benauwdheid! Uit de benauwdheid heb ik de Heere aangeroepen, de Heere heeft mij verhoord, mij stellende in de ruimte (vers 5). De Heere was onder degenen die Israël geholpen hebben (vers 7) en in Zijn Naam werden verhouwen (verslagen) de vijanden die hen omringden (vers 10). Als bijen zwermden de vijanden rondom Israël; ze waren als een doornenvuur, fel en hoog opvlammend, maar dan ook snel uitgaand en dovend (vers 12).

De herinnering aan de verlossing van de vijanden doet het volk zeggen: "De Heere is mijn sterkte en psalm want Hij is mij tot heil geweest" (vers 14), "de rechterhand des Heeren doet krachtige daden" (vers 15), "de Heere heeft mij wel hard gekastijd maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven" (vers 18).

Dan komt deze liturgische Psalm, waarin als het ware een orde van dienst gegeven wordt voor de ingebruikname van de tempel, op een plechtig punt. We zien het volk voor de deuren van de nieuwe tempel staan. Vol heilige schroom staat de menigte voor het heiligdom. Staande voor de gewijde poort zegt het volk: "Doet mij de poorten der gerechtigheid open, ik zal daardoor ingaan, ik zal de Heere loven" (vers 19). Als deze woorden hebben geklonken, werpen de priesters en de levieten de hoofdingang van de tempel open. Daarbij zingt het priesterkoor: "Dit is de poort des Heeren, door dewelke de rechtvaardigen zullen ingaan" (vers 20). Op dat antwoord gaat men in blijdschap door de poort van de tempel en zingt: "Ik zal U loven, omdat Gij mij verhoord hebt en mij tot heil geweest zijt" (vers 21).

Gods werk

Als de optocht zo de voorhof van de tempel is binnen gegaan, ziet het volk op naar het huis des Heeren. Indrukwekkend staat daar het huis

van God. Het voltooide bouwwerk maakt allerlei gedachten los. Hoeveel hoekstenen (hoofden des hoeks) zijn daarbij gebruikt. Hoeveel hoekstenen zijn ook als onbruikbaar en daarom waardeloos aan de kant geworpen. Maar nu is het werk gereed. Het is een Godswerk! Een werk waarin Sion een grote plaats heeft. Sion heeft in dat geheel van het werk van God zelfs de plaats van de hoeksteen. Zo'n hoeksteen moet het gehele bouwwerk dragen en bijeenhouden. De bouwlieden (pas in het Nieuwe Testament horen wij wie er mee bedoeld zijn) hebben vreemd genoeg geen oog voor het belang van de hoeksteen. Voor hen is Sion waardeloos. Maar de Heere heeft desondanks Zijn plan uitgevoerd en het gebouw gereed gemaakt (vers 22). Het volk kan het niet begrijpen: "Het is wonderlijk in onze ogen". Daarom staat het vast: "Dit is van de Heere geschied" (vers 23).

Bij zo'n dag, bij zo'n werk Gods hoort een offer. Dan moet het altaar roken en de hoornen van het altaar druppen van het bloed (vers 27). En terwijl zo de tempel plechtig in gebruik genomen is, klinkt nog een laatste keer de jubel: "Loof de Heere, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid" (vers 29).

Poorten der gerechtigheid en poort des Heeren

Het mag ons niet ontgaan dat in deze Psalm de poorten van de tempel een voorname plaats innemen (vers 19 en 20). De tempel was een heilige, gewijde plaats. Daar wilde de Heere wonen. Daar wilde Hij Zijn volk ontmoeten. Om op die plaats van heilige ontmoeting te komen, moest men door de poort des Heeren ingaan. Zo werd de hoofdpoort genoemd omdat deze tot de gemeenschap met de Heere leidt. Maar deze heilige poorten stonden niet voor iedereen open. Het waren poorten der gerechtigheid. Voor de onboetvaardigen zullen het gesloten poorten blijven. Ook leren wij uit de Psalm dat deze poorten niet zo maar open gingen. Ze moesten geopend worden! Wij forceren de deuren niet. Van onze kant kan en mag alleen gevraagd worden: oe mij de poorten der gerechtigheid open! Is dit onze harte vraag? Zoeken wij dringend om in te gaan door de poorten der gerechtigheid tot de plaats van de verzoening, om te komen bij het altaar, bij het offer, waar de ware gerechtigheid te vinden is. Christus is voor Zijn volk de poort des Heeren, de poort der gerechtigheid. Heeft Hij niet gezegd: Niemand komt tot de Vader dan door Mij" (Johannes 14:6). Alleen in Christus kan een schuldig zondaar in Gods nabijheid komen. Alleen in Zijn offer gaat de poort voor ons open. Alleen genade kan de poort open doen gaan. Het is niet tevergeefs om die genade te zoeken. Want de poort gaat open! Blijft niet gesloten! Het is zo'n heilige en zalige waarheid: Klopt en u zal opengedaan worden" (Lukas 11:9).

Hoofd des hoeks geworden

Als tweede springt het 22e vers eruit. "De steen die de bouwlieden..." Lees Mattheüs 21:42-44 en Handelingen 4:10-12 en het wordt zonder meer duidelijk Wie deze steen is. Het is de beproefde steen, een kostelijke hoeksteen, die wel vast gegrondvest is (Jesaja 28:16). Christus is de steen die de bouwlieden (farizeeërs en schriftgeleerden) verworpen hebben. Hij is de vervulling van alles wat er in en op en aan de tempel is. Maar ze zagen het niet! Ze wilden het niet zien! Lees Romeinen 11:7-10. Maar in de opstanding van Christus heeft God betoond dat deze steen Hem uitverkoren en dierbaar is. God legt Christus tot een hoofd des hoeks. Hij draagt het gehele gebouw van Gods Kerk.

Is Hij ook in ons leven geworden tot een hoofd des hoeks? Is Christus het fundament van ons leven geworden? Is de verworpen, de versmade Christus ons dierbaar geworden? Zie de noodzaak om Christus te hebben tot de hoeksteen van ons leven! Want "wie op deze steen valt (wie Hem veracht), die zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen" (Mattheüs 21:44).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1998

Daniel | 32 Pagina's

Psalm 118 Poort en Hoeksteen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1998

Daniel | 32 Pagina's