Confessio Helvetica Posterior (1)
Belijdenissen over de grenzen
In de serie Belijdenissen over de grenzen wil ik nu stilstaan bij de Helvetische Confessie uit Zwitserland. Er zijn er twee. De eerste (Confessio Helvetica Prior) is van 1536. De tweede (Confessio Helvetica Posterior) dateert van 1562. Deze belijdenis is sinds 1566 algemeen aangenomen in Zwitserland. In ons taalgebied vinden we er bijna niets van terug. Toch wordt deze belijdenis nog door verschillende kerken in het buitenland aanvaard: in Duitsland, Engeland, Frankrijk, Roemenië, Hongarije, Polen en Noorwegen. Een opmerkelijke vermelding wil ik maken voor Debrecen in Hongarije. Daar is deze belijdenis al in 1567 erkend en heeft tot op de dag van vandaag nog een plaats.
Ik wil me in deze artikelenreeks beperken tot de Confessio Helvetica Posterior, maar omdat de Helvetica Prior er aan vooraf ging wil ik eerst hier enkele opmerkingen over maken.
Confessio Helvetica Prior
De gereformeerde steden in Zwitserland hadden ieder hun eigen formulering van de beleden waarheid. Er kwam behoefte om (in het begin althans) in ieder geval met betrekking tot het Heilig Avondmaal tot een gemeenschappelijke belijdenis te komen. Het is de verdienste van Bucer geweest, die hiervoor heel veel moeite gedaan heeft.
Er was al een eerdere belijdenis in Bazel aanvaard. Op grond van die eerste belijdenis werd in 1536 een tweede belijdenis opgesteld, die breder werd aanvaard dan alleen in Bazel. Deze kreeg dan ook de naam: Confessio Helvetica Prior. Deze belijdenis werd opgesteld in het Latijn, maar door Leo Judae voorzien van een 'frisse' Duitse vertaling, om het algemeen gebruik te stimuleren.
Thema's
In 28 artikelen komen we achtereenvolgens de volgende onderdelen tegen: de Heilige Schrift (1-5), de drie-enige God (6), de schepping, val, zonde, Gods eeuwig raadsbesluit tot herstel (7-10), Christus (11-12), geloof (13-14), kerk en eredienst (15-20), sacramenten (21-23), eredienst en ceremoniën, adiafora (middelmatige zaken), ketters, burgerlijke overheid en huwelijk (24-28).
Confessio Helvetica Posterior
Toen Bullinger, de opvolger van Zwingli, ontslag had genomen aan de universiteit te Zürich heeft hij zich teruggetrokken in Bazel. Hij wilde vóór hij stierf zijn zwanenzang zingen in de vorm van een belijdenis. We mogen deze arbeid zien als een rijpe vrucht van een goed gevestigde overtuiging. In 1562 was dit geschrift gereed. Bullinger wilde dat na zijn dood de overheid dit geschrift onder ogen zou krijgen als een getuigenis van zijn geloofstrouw. Frederik III van de Palts (Duitsland) maakte dit geschrift openbaar. Enkele jaren daarna werd deze als Tweede Helvetische Confessio aanvaard door de Zwitserse kerken. In 1566 was de Confessio Helvetica Posterior een feit.
Inhoud
Meestal geeft een belijdenis de zaken van het geloof kort en bondig weer. Bovengenoemde belijdenis is echter een lijvig boekwerk geworden. Maar op een systematische wijze komen de meeste leerstukken aan de orde.
Instructief zijn de Bijbelse vindplaatsen en de weerleggingen van dwaalleer. De toon is pastoraal en toepassend. In de Voorrede sluit deze belijdenis aan bij de algemeen christelijke belijdenisgeschriften.
De volgende thema's komen aan de orde. De Schrift en de uitlegging; God enig en drie-enig; beelden; dienst van God door de Middelaar; voorzienigheid; schepping; val en zonde; vrije wil; predestinatie of uitverkiezing; Jezus Christus; de wet; het Evangelie; bekering; rechtvaardigmaking; geloof, goede werken; loon en verdienste; de heilige kerk en haar enig Hoofd; kerkdienaren; sacramenten; Heilige Doop; Heilig Avondmaal.
Tenslotte nog een aantal praktische zaken met betrekking tot het gemeenteleven in het algemeen: kerkelijke samenkomsten; gebeden; gezangen en gewijde uren; feesten; vasten en spijzen; catechisatie en ziekenbezoek; begrafenis, vagevuur, geestverschijningen, ceremoniën en adiafora; kerkelijke goederen, celibaat en huwelijk en de overheid.
Opvallende dingen
Wat opvalt is een duidelijke stellingname tegen de roomse invloeden, zeker als we kijken naar de hoofdstukken over boete (vooral tegen de biecht), beelden, aanbidding, maar ook als het gaat om de goede werken, het geloof, het hoofd van de kerk, de leer van de kerk, het vagevuur en het hoofdstuk over de begrafenis. Een tweede opvallende zaak is de opsomming in de laatste hoofdstukken over het gemeenteleven. Dit lijkt wel wat op een kerkorde. De orde in het gemeenteleven is een deel van het belijden.
Het is ook duidelijk, dat dit belijdenisgeschrift een brug wil slaan tussen Zwinglianen en Lutheranen. We weten dat Zwingli niet zo van zingen hield. In het hoofdstuk over het gebed komt ook het zingen ter sprake. Vanzelfsprekend wordt het roomse gregoriaanse gezang afgewezen, maar het 'gewone' zingen moet met mate worden toegestaan. Zingt een gemeente nog niet? Dan mag men haar geen verwijten maken! Wel werd er gewezen op de vroegchristelijke kerk, waar zingen een goede gewoonte was. Tot in onze tijd is het te merken dat de gemeenten, die uit het hervormingswerk van Zwingli zijn voortgekomen, zingen maar matig waarderen. In een volgend artikel hoop ik nader in te gaan op de inhoud van de verschillende artikelen. Dan zullen we opnieuw zien dat er lijnen vanuit het verleden naar het heden lopen, waardoor deze geschriften nog steeds actueel zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 april 2001
Daniel | 32 Pagina's