Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE INVLOED VAN DE STATENVERTALING OP DE NEDERLANDSE TAAL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE INVLOED VAN DE STATENVERTALING OP DE NEDERLANDSE TAAL

20 minuten leestijd

Inleiding

In 1952 verscheen van de hand van de bekende schrijver Marnix Gijsen de roman, getiteld: De vleespotten van Egypte (een uitdrukking die in Ex. 16:3 te vinden is). Voorwaar, een merkwaardige titel, een pikante "blikvanger", zoals men dat wel noemt! Vanzelfsprekend is het niet onze bedoeling op de inhoud van genoemd boek hier nader in te gaan. Dat ligt buiten het kader van deze lezing.

Wel acht ik genoemde titel geschikt om het onderwerp van mijn lezing bij u in te leiden. Het zou me nl. niet verwonderen , wanneer u een regelrecht verband legt tussen de titel van Gijsens boek en de titel van mijn verhaal. Als u dat inmiddels hebt gedaan, moet ik u wel teleurstellen. Tevens zitten we dan midden in de problematiek van mijn onderwerp. Van een regelrechte invloed van de Statenvertaüng bij de uitdrukking "de vleespotten van Egypte" is in dit geval nl. geen sprake. En dat om de volgende redenen: Marnix Gijsen is een geboren Antwerpenaar, opgevoed in een streng rooms-katholiek gezin. Me dunkt: dit zijn al twee factoren die niet regelrecht in de richting van de Statenvertaling wijzen. Maar er is meer. Reeds in 1477, dus precies 160 jaar voor de verschijning van de Statenvertaling, kwam in Noord-Nederland de zg. Delftsche Bijbel uit (het Oude Testament, zonder de Psalmen). In genoemde Bijbel lezen we de tekst uit Exod.l6:3 aldus: "Doe wij saten boven den potten van den vleysch". Een zeer plastische verwoording van het bewuste tekstgedeelte, maar we herkennen er toch gemakkelijk de vleespotten van Egypte in. Dus reeds 160 jaar voor de Statenvertaling had deze zegswijze meer of minder bekendheid. Deze wetenschap waarschuwt ons, voorzichtig te zijn met het trekken van conclusies. Een stringente afbakening van de reikwijdte der beïnvloeding van onze taal door strikt genomen de Statenvertaling is niet te maken. Twee aspecten van dit probleem spelen door elkaar:

a. de invloed van de Bijbel in het algemeen.
b. de invloed van de Statenvertaling in het bijzonder.

Reeds in de vroege Middeleeuwen heeft de bevolking van deze gewesten kennis kunnen nemen van de inhoud van de Bijbel door prediking, catechese, mondelinge overlevering, vertaalde Bijbelgedeelten, verhalen over bijbelse personen, o.a. de Levens van Jezus, enz. (1) Voor een deel is die inhoud geestelijk eigendom van het volk geworden en behoorde dus tot zijn taaiuitrusting. Het ligt voor de hand dat namen van bekende bijbelse figuren al vroeg deel uitmaakten van de dietse woordenschat: Adam, Noach, Mozes, Job, David, Petrus, Paulus, enz. We denken hierbij ook aan de vele bijbelse doopnamen van zowel mannen als vrouwen, welke namen nog tot vandaag onder ons voortleven, ofschoon de moderne tijd ook hier in aanzienlijke mate slachtoffers maakt. Velen verkiezen boven een reeds jaren, ja misschien wel eeuwen in een bepaalde familie voorkomende bijbelse naam de naam van een of andere filmster of sportidool!

De bovengenoemde invloed van de Bijbel in de taal der Middeleeuwen heeft zich niet alleen tot persoonsnamen beperkt. Ook begrippen die met bedoelde personen verbonden waren, konden zich gemakkelijk een plaats in de woordenschat veroveren: Jobs geduld, Noachs ark, Salomo's wijsheid, een ongelovige Thomas, enz. Voor ons blijft dus de vraag: Hoe en in welke mate heeft de Satenvertaling van 1637 haar stempel gezet op onze taal?

Allereerst iets over het begrip "onze taal". Wat bedoelen we daarmee? Bezien we daartoe de taalsituatie in de Nederlanden omstreeks 1625.

I. Taalsituatie omstreeks 1625

Van een taaleenheid was toen nog geen sprake. In de diverse gewesten sprak men de daar thuishorende dialecten of streektalen. Steden als Amsterdam, Den Haag, Utrecht e.a. vormden daarop nauwelijks een uitzondering.

Naarmate ons land echter economisch en cultureel tot bloei kwam, naarmate het ook politiek mondig werd en het nationaliteitsbesef groeide (denk in dit verband aan de Tachtigjarige Oorlog en de Gouden Eeuw), in die mate nam ook de behoefte toe aan en kwam het gebruik in zwang van een bovengewestelijke taal, een cultuurtaal of hoe je ze verder noemen wil. Tegenwoordig tracht men dit begrip te vangen in de term A.B.N. De Statenvertaling is door de aard van het daarin gebruikte Nederlands mede een middel geweest tot de verwezenlijking van de hierboven omschreven algemene taal. Prof.J. te Winkel schreef honderd jaar geleden: "Tot de algemene verbreiding van het Nederlandsch heeft ongetwijfeld veel bijgedragen de Bijbelvertaling, die bekend is onder den naam Statenbijbel..." (2)

II. Richtlijnen

Voor de vertalers van de Statenbijbel werden door de Dordtse Synode en de door haar ingestelde vertaalcommissie bepaalde regels opgesteld waaraan zij zich te houden hadden.
1. De belangrijkste was die van een zo letterlijk mogelijke vertahng. Ook wanneer zo'n vertaling hebraïsmen en graecismen in onze taal zou brengen, moest men dit bezwaar verkiezen boven een minder nauwkeurige weergave van de grondtaal.
2. Geen der dialecten mocht een dominerende rol spelen. De algemene taal moest in dat opzicht zoveel mogelijk neutraal blijven.
3. Verder moest men rekening houden met de gangbare spreektaal vanwege de verstaanbaarheid van Gods Woord voor het gewone volk.
4. Om laatstgenoemde reden zouden bastaardwoorden worden geweerd.

III. Gevolgen van bovengenoemde gedragslijn voor de taal in de Statenbijbel

De toepassing en uitwerking van deze regels heeft geleid tot het ontstaan van een bijbeltaal die enerzijds ontdaan was van veel franje in spelling en verbuiging, maar anderzijds door een al te letterlijke vertaling vreemde, oneigen, dus onnederlandse zinsconstructies aan onze taal heeft toegevoegd: de zg. hebraïsmen en graecismen. Vaak herkennen we ze in ons Nederlands niet eens meer als zodanig. Ze zijn voor ons gewoon geworden; hoogstens vinden we ze misschien wat deftig of ouderwets klinken. Anderzijds is het ook waar, dat door het bewaren van Hebreeuwse en Griekse constructies en idiomatische uitdrukkingen in bepaalde gevallen de levendige en gloedvolle zeggingskracht van het origineel bewaard bleef. Voorbeeld uit Jes. 35:1, 2, 5-8.

1. "De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos.
2. Zij zal bloeien, en zich verheugen, ja met verheuging, en juichen. De heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Carmel en Saron; zij zullen zien de heerlijkheid des Heeren, het sieraad onzes Gods.
5. Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden.
6. Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbersten, en beken in de wildernis.
7. En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn.
8. En aldaar zal een verhevene baan, en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden. De onreine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor deze zijn; die dezen weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen.

Dr. B. Wielenga zegt van deze verzen uit Jes.35: "Onze Statenvertaling is hier, in de weergave van coloriet en ritme bewonderenswaardig." (3) Hoe hebben de vertalers zich van hun taak gekweten?

Als antwoord hierop geef ik u enkele karakteristieke trekken van de door hen gebruikte taal:

1. Het veelvuldig gebruik van tegenwoordige en voltooide deelwoord-constructies, bv. een stem des roependen in de woestijn (Jes.40:3), en Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water (Matth.3:16). Honderden malen vinden we de constructies: komende tot hen; vragende hun; hij antwoordende, zeide; hij antwoordde, zeggende.

2. Idiomatische uitdrukkingen die letterlijk vertaald zijn, bv. tussen hem en tussen Jacob i.p.v. tussen hen en Jacob. In iemands ogen i.p.v. voor iemand. Voor iemands aangezicht i.p.v. voor iemand. Opm. Vaak zijn deze vertalingen met een onnederlands karakter voor ons heel gewoon geworden en beschouwen we ze niet meer als vreemd.

3. Het gebruik van een accusativus cum infinitive, d.w.z. een vierde naamval met een infinitief. bv. de Koning maakte het goud in Jeruzalem te zijn als stenen (2 Kron.l:15). Niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn (1 Kor. 12:3). Jezabel, die zichzelve zegt een profetes te zijn (Openb.2:20).

4. De genitivus pluralis superlativus om een hoge graad aan te duiden, bv. een knecht der knechten (Gen 9:25), een heiligheid der heiligheden (Lev. 2:3), ijdelheid der ijdelheden (Pred.l:2).

5. Genitiefobjecten, d.w.z. woorden met een tweede naamval, bv. o wee nu onzer dat wij gezondigd hebben (Klaagl.5:16), ik zal gedenken des verbonds (Lev. 26:45), dies zijn wij verblijd (Psalm 126:3)

6. Een veel voorkomende zinswending, uit het Hebreeuws overgenomen, is die van een abstract zelfstandig naaraw., waar wij gewend zijn een omschrijving te geven met behulp van een bijv.naamw. bv. de berg Uwer heiligheid (Ps.43:3) i.p.v. Uw heilige berg. die dag zij duisternis (Job 3:4) i.p.v. die dag moge duister zijn, wegen der duisternis (Spr.2:l) i.p.v. duistere wegen.

7. Bastaardwoorden zijn zoveel mogelijk geweerd. We mogen dat als een zeer gelukkige ontwikkehng beschouwen, aangezien het aantal bastaardwoorden, vooral in de geschreven taal, in de zestiende en zeventiende eeuw schrikbarend was. In dit opzicht heeft de Statenvertaling tegen dit voortwoekerend kwaad een dam opgeworpen. Slechts wanneer er geen goed Nederlands equivalent voorhanden was, greep men naar het leenwoord: fabel, figuur, pestilentie. Ook is men van genoemde regel afgeweken in enkele gevallen dat het vreemde woord reeds een poos ingeburgerd was en nauwelijks meer als zodanig herkend werd, bv. rantsoen (losgeld), barbaars (vreemd), rebelleren (opstaan).

Op alle bovengenoemde punten heeft de Statenvertaling haar sporen in onze taal nagelaten. Wehswaar zullen verscheidene constructies, hierboven genoemd, niet dagelijks gebruikt worden in de omgangstaal. In de geschreven taal echter zien we dat nog wel in een bepaalde stijl: officiële ambtelijke taal en zakelijke briefstijl.

Opm. Voorzichtigheid is hier geboden! Vooral bij het gebruik van deelwoordconstructies kan er gemakkelijk iets mis gaan. Bv.:Bij het station aangekomen, was de trein al vertrokken, (sic.)

IV. Woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen aan de (Staten)bijbel ontleend

Een ander punt dat van veel ingrijpender aard is, zijn de honderden bijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen die meer of minder frequent in de dagelijkse omgangstaal worden gebruikt.

We dienen bij de bespreking van deze groep wel te bedenken wat ik in het begin als een moeilijk te achterhalen feit noemde, nl. de vraag: Wat was er aan bijbelse woorden etc. voor 1637 in onze taal aanwezig, en wat is er daarna, onder invloed van de Statenvertaling, bijgekomen? Deze vraag is nooit voor honderd procent exact te beantwoorden. Als we dus hieronder een aantal voorbeelden noemen, zijn die lang niet altijd woordelijk aan de Statenvertaling ontleend.

Anderzijds mogen we ook bij deze groep de invloed van genoemde vertaling niet onderschatten of helemaal wegcijferen. Door het feit dat na 1637 de Statenbijbel weldra in de meeste protestantse kerken gebruikt werd, heeft hij in elk geval de relatie die er tussen deze taaluitingen en de Bijbel bestond, gehandhaafd. Het feit ook dat bedoelde zegswijzen betrekking hebben op alle levensterreinen: gezin, levensonderhoud, ambachten, ziekte, dood, vreugde, droefheid, liefde, haat, geduld, goed en kwaad, religieuze beleving, vormt het bewijs van de diepgaande invloed van de (Staten)bijbel op het volksleven. Ik geef thans een aantal voorbeelden van facetten van het maatschappelijk leven, maar eveneens van het gevoels- en geestesleven waarvoor onze taal duidelijk herkenbare bijbelse elementen gebruikt.

Ik houd de volgorde aan waarin ik ze hierboven reeds noemde.

Gezin:
Kinderen zijn een erfdeel des Heeren, Ps.127:3.
Kinderen in de boosheid, 1 Kor. 14:20.
Een bedrijvige Martha, Luc. 10:39-40.

Levensonderhoud:
Een arbeider is zijn loon waardig, Luc.10:7.
De luiaard zal gescheurde klederen dragen, Spr.23:21.
Opm. Zoals wel vaker voorkomt, heeft het taalgebruik deze uitdrukking vervormd. Letterlijk staat er: De sluimering doet verscheurde klederen dragen.

Beroepen:
Een dode vlieg doet de zalf des apothers stinken, Pred.10:1.
Wat de mens zaait, zal hij ook maaien, Gal.6:7.
Het verloren schaap, Luc. 15:6.

Ziekte:
Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn, Matth.9:12.
Het zal voorteten als de kanker, 2 Tim.2:17.
Is er geen balsem in Gilead? Jer. 8:21.

Dood:
Wij allen vallen af als een blad, Jer.64:6.
De geest geven, Luc.23:26.
Alle vlees is als gras, Jes.40:6.

Vreugde:
Het gemeste kalf slachten, Luc.l5:23.
Blij als een engel, Luc.15:10.
Zijn weg met blijdschap reizen. Hand.8:38.

Droefheid:
Zijn hart uitstorten, Ps. 62:9.
De harpen aan de wilgen hangen, Ps. 137:2.
In zak en as zitten, Esth.4:l.

Liefde:
Iemands hart stelen, 2 Sam. 15:6.
Met hart en ziel, Matth.22:37.
Iemands oogappel zijn, Ps. 17:8.

Haat:
De barmhartigheden der goddelozen zijn wreed, Spr.12:10.
Aan de heidenen overgeleverd zijn, Matth. 20:19.
Een Judas.

Geduld:
Bezit uw ziel in lijdzaamheid, Luc. 21:19.
Geen kwaad met kwaad vergelden, Rom. 12:17.
Als een lam ter slachting geleid worden, Jes. 53:7.

Goed en kwaad:
Zijn geweten is met een brandijzer toegeschroeid, 1 Tim.4:l-2.
Hij is van Chams geslacht. Gen.9:22.
De brede weg, Matth.7:13-14.

Geloofszaken:
Beproeft alle dingen, behoudt het goede, 1 Thess.5:21.
De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak, Matth.26:41.
De god dezer eeuw, 2 Kor.4:4.

Vaak komt afwijkend gebruik voor: de teksten uit de Bijbel worden of vervormd of ze hebben een totaal andere inhoud gekregen.

Voorbeelden: U kent allen de bekende uitspraak van Christus tegenover Zijn discipelen in Gethsemane toen ze sliepen: "De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak." Deze uitdrukking wordt meestal in triviale zin gebruikt, zo van: men wil zich iets lekkers ontzeggen, maar uit gebrek aan wilskracht bezwijkt men voor de verleiding. De oorspronkelijke betekenis heeft een veel verhevener zin en ziet op de geestelijke strijd van de gelovige (Matth.26:41). Ere wie ere toei(omt; letterlijk staat er: Ere wien gij de ere schuldig zijt (Rom.13:7). Zie ook hierboven de opmerking bij Levensonderhoud. Een goede buur is beter dan een verre vriend; letterlijk staat er: Beter is een gebeur jie nabij is, dan een broeder die verre is (Spr.27:10). Die wind zaait, zal storm oogsten; letterlijk staat er: Want zij hebben wind gezaaid, en zullen wervelwind maaien (Hosea 8:7).

V. Aard, mate en gezag wat betreft de beïnvloeding van onze taal door de (Staten)bijbel

Om ons enigszins een voorstelling te kunnen vormen van de aard en de mate der beïnvloeding van onze taal door de bijbeltaal, is het misschien nuttig u te wijzen op wat Salverda de Grave zegt in zijn standaardwerk: De Franse woorden in het Nederlands. Hij zegt daarin o.a.: "Mijn uitgangspunt is geweest dat, hoe persoonlijker het begrip is dat door het vreemde (i.e. geleende, K.) woord wordt uitgedrukt, des te krachtiger het bewijs is dat het levert van Franse invloed ten onzent." In bepaald opzicht is deze opmerking ook van toepassing voor wat betreft de invloed van de Bijbel op onze taal. Bij dit persoonlijk gebruik zijn uiteraard de woorden die het gevoels- en geestesleven bepalen, het belangrijkst volgens Salverda de Grave. Uit de hierboven gegeven voorbeelden mag een en ander blijken. Wat het gezag betreft, wil ik me gaarne aansluiten bij wat de bekende taalgeleerde J. Verdam ongeveer honderd jaar geleden schreef:

"De invloed van de Bijbel is gedurende drie eeuwen door den kansel bij een groot gedeelte van het Nederlandsche volk levendig gehouden en gebleven; deze heeft er veel toe bijgedragen om bij de ongeletterden eigenaardigheden in spraakgebruik, woordenkeus en beeldspraak ingang te doen vinden, welke hun anders niet of althans niet in die mate zouden zijn eigen geworden. En al neemt ook het kerkelijke leven af, en al is ons volk niet meer uitsluitend een calvinistisch volk te noemen, de stempel van het bijbelsche spraakgebruik is eenmaal op onze taal gedrukt, en de indrukselen daarvan zijn onuitwisbaar."(4)

Verdam noemt hier alleen de "kansel". Vergeet echter niet dat minstens zo belangrijk zijn geweest:

a. Het dagelijks lezen van de Statenbijbel in de meeste gezinnen. Hierbij gingen het horen en zien hand in hand. Het groot aantal analfabeten kon dus langs auditieve weg kennis van de Bijbel nemen. Ook gebruikte men de Statenvertaling op school en catechisatie; op de schepen was eveneens een exemplaar aanwezig, waaruit regelmatig werd gelezen.

b. Het feit dat de kanseltaal waarop Verdam doelt, in de 17e en 18e eeuw gelardeerd was met bijbelteksten (uiteraard uit de Statenvertaling), veel meer dan dit heden ten dage het geval is.

c. De gedrukte preken (een aanzienlijke hoeveelheid met talloze herdrukken, wat bewijst dat ze gretig gelezen werden) vertoonden hetzelfde beeld en ze oefenden te meer invloed uit doordat de daarin aangehaalde teksten duidelijk gemarkeerd werden: gedrukt in romeinse in tegenstelling tot de gebruikelijke gotische letters van de preek zelf. Daardoor "sprongen" de bijbelse uitdrukkingen en zegswijzen letterlijk "in 't oog".

d. Vele stichtelijke liedboeken uit die tijd bevatten gezangen die eveneens vol bijbelse elementen zaten. Ook hier hetzelfde verschijnsel als in de prekeboeken: hele zinnen of gedeelten ervan uit de Statenvertaling werden in de gedichten verwerkt; de vindplaatsen werden in de marge vermeld (5). Aangezien deze Uederen gezongen werden in de huiseUjke kring, maar ook wel tijdens de arbeid, oefenden ze eveneens invloed uit op de geestelijke bagage en dus op het taalgebruik van het gewone volk. Deze liedboekjes beleefden vele herdrukken.

VI. Gebruik en misbruik van bijbelse taal

Thans wil ik nog even uw aandacht vragen voor iets wat ons als Christenen nauw aan het hart dient te liggen: de ethische kant van bijbels taalgebruik. Eerbied voor Gods Woord vraagt vanzelfsprekend om een eerbiedige behandeling. Waar liggen de grenzen van wat geoorloofd is? Die zullen bij de verschillende taalgebruikers zeer uiteenlopen. Voor wie de Bijbel het Woord van God is, zal een lichtzinnig gebruik ervan aanstoot geven.

Een aantal woorden zijn ons zo vertrouwd en zo algemeen in gebruik, dat we er nauwelijks weet van hebben dat we met bijbelse woorden te maken hebben. Voorbeeld: zondebok, muggezifter, het zwakke vat, het gouden kalf, een kind des doods, vette en magere jaren. Jobstijding, aronskelk, judaspenning, enz. Een ander geval is het, wanneer we in bepaalde situaties uit de grap een bijbelse tekst hanteren. Een voorbeeld (niet ter navolging!): Wanneer we, als iemand op de deur klopt, opendoen met de woorden: "Klopt en u zal opengedaan worden". Een dergelijke raillerende manier van spreken in bijbelse termen acht ik verwerpelijk!

VII. Invloed secularisatie op liet bijbels taalgebruik

Uit de slotzin van het citaat van Verdam (zie boven) blijkt dat deze eminente taalgeleerde zo'n j kleine honderd jaar geleden nogal optimistisch bleef wat betreft de invloed van de Bijbel op ' onze taal, ondanks de toenemende ontkerkelijking. Vandaag de dag hebben de verschijnselen van secularisatie benauwende vormen aangenomen. Met name het bijbellezen is in onze tijd zelfs in kerkelijk nog meelevende gezinnen door de maatschappelijke ontwikkehngen zeer in 't gedrang gekomen. Van regelmatig driemaal per j dag, zoals het eeuwenlang in vele gezinnen was, is het nu veelal teruggevallen op hoogstens eenmaal per dag met het volledige gezin. Daardoor gaat de band met de achter de beelden en woorden liggende betekenis uit de Bijbel onherroepelijk teloor.

Daarbij komt dat de Statenvertaling, ook bij hen die nog wel in de Bijbel lezen, voor een groot deel in onbruik is geraakt. Daardoor spreken uitdrukkingen die letterlijk aan de Statenvertaling zijn ontleend, de mensen niet meer aan. Voorbeeld:!. St.Vert.:iemand met schorpioenen kastijden N. Vert.:met gesels tuchtigen (2 Kron.10:11). I 2. St.Vert.:zet de oude palen niet terug N. Vert.:verleg de oude grenzen niet (Spr.22:28). 3. St.Vert.:op rotsen ploegen N. Vert.:met runderen de zee ploegen (Amos 6:12).

Maar een veel ernstiger verschijnsel is de ontwikkelingstendens in onze huidige taal. Het geestesleven weerspiegelt zich, zoals we zagen, in de taal. Gedurende de tijd dat onze samenleving in zeden en gewoonten nog sterk gebonden was aan bijbelse normen en aan de sociale censuur die daarvan uitging, was ook onze taal doortrokken van het verderfwerend taalzout "waarmee onze Statenvertalers onze taal gezouten hebben". (6) Helaas zijn en worden genoemde normen stelselmatig afgeschaft: abortus, euthanasie, seksueel gedrag, gezag en gehoorzaamheid, orde en tucht, enz.

Wie nauwkeurig acht geeft op het huidige taalgebruik, hoort in woordkeus en zinsbouw de I geest van deze tijd. Wat de uiterlijke vorm betreft, noem ik enkele kenmerken waarmee, naar I ik hoop, u uw winst kunt doen als toekomstige taaiopvoeders van onze jeugd. Er wordt te vlug gesproken, onduidelijk gearticuleerd, hortend en stotend met onnodige herhalingen; woorden worden overgeslagen, zinnen niet afgemaakt, enz.

Maar ernstiger zorgen dienen we ons te maken wat betreft woordkeus en woordinhoud. Zaken waarover men vroeger niet sprak, waarop een taboe lag, worden nu zonder bhkken of blozen op tafel gelegd met de opmerking: "dat moet kunnen". Deze slagzin geeft de nieuwe leefnorm aan. Wie bepaalt "wat er moet kunnen"? Wel, de autonome mens van vandaag, die op geen enkele wijze zich in zijn vrijheid beknot wil zien. Die onbeperkte vrijheid gebruikt hij ook in zijn taal. Vele jongeren in onze dagen springen op een zeer vrije, eigendunkelijke wijze met de taal om en storen zich niet in het minst aan normen en regels in spelling of zinsbouw. De gereglementeerde officiële taal noemen ze verachtelijk de taal van de "zachte sector". Zij gebruiken die van de "harde" of de "snelle" sector. (7)

Nu voeg ik er direkt aan toe dat vele van de daar gesignaleerde, ons met zorg vervullende ontwikkelingen, na korte tijd weer verdwijnen, zoals we dat in de geschiedenis der taal regelmatig tegenkomen. Maar het is ook waar, dat de taal een levend organisme is, dat voortdurend aan verandering onderhevig is. "De taal is gans het volk" heeft eens iemand gezegd. Ik zou deze uitdrukking aldus willen vertalen: Zoals het volk is, is zijn taal.

Ik besluit met een gedicht van Bilderdijk. In verband daarmee een opmerking over onze literatuur. Ook daarin zijn de sporen van de (Staten)bijbel overvloedig aantoonbaar. In mijn lezing kon dit facet van onze taal niet aan de orde komen, omdat die zich moest toespitsen op het hedendaagse A.B.N.

BERUSTING

Gij die in 't Hoogste schut gezeten,
Vertrouwend in Zijn schaduw rust,
Gij moogt op aard u zalig heten,
In 't hart, uws toeverlaats bewust.
Hij redt u, als ge op duivenwieken
Voor gier en haviksklauwen vliedt.
En 't van doodsangst piepend kieken
Naar vrije schuilplaats om zich ziet.
De vooglaar sprei' zijn valse strikken
En span zijn net, bedekt voor 't oog,
Geen doodschrik zal uw ziel verwrikken.
Uw redding wacht gij van omhoog.
1829 (naar Ps. 91)

W. Bilderdijk (1756- 1831)

NOTEN
1) W. van 't Spijker e.a.. De Synode van Dordrecht in 1618 en 1619, Houten 1987 (hfdst. De Bijbelvertaling door C.C. de Bruin).
2) J. te Winkel, Geschiedenis der Nederlandsche Taal, Culemborg I90I, blz. 27.
3) B. Wielenga, De Bijbel als boek van schoonheid. Kampen 1960, blz. 178.
4) J. Verdam, Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal 4, Zutphen 1923, hfdst. XIV.
5) J. van Lodenstein: Uytspanningen en W. Sluiter: Gezanghen.
6) A.C. de Gooyer, Bijbeltaal en Moedertaal, Den Haag 1952, blz. 37.
7) J. Kuitenbrouwer, Turbo-taal, Amsterdam 1987.

LITERATUUR

A. Ypey, Taalkundige aanmerkingen over verouderde en minder verstaanbare woorden in de Statenvertaling des Bijbels, 1807.
A. de Jager, Taalkundige verhandeling over de taal der oude Nederlandsche Statenvertaling, 1835.
C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Leiden 1937.
Gedenkboek De Statenvertaling 1637-1937, Haarlem 1937, hfdst. De taal van den Statenbijbel door J. Heinsius
C.G.N, de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse Taal in hoofdtrekken geschetst 4, Groningen 1946.
C. van de Ketterij, De weg in woorden. Assen 1972.
E. Laurillard, Bijbel en Volkstaal, Amsterdam 1880.
C.F. Zeeman, Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Benamingen en Volksuitdrukkingen aan den Bijbel ontleend, Dordrecht 1888.
F.A. Stoelt, Nederlandse Spreekwoorden en Gezegden, Zutphen z.j.
K. ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen, Den Haag 1950.
J. van Delden, De tale Kanaa-c2-"ns, Bijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen, Nijkerk 1982.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 januari 1988

Driestar bundels | 115 Pagina's

DE INVLOED VAN DE STATENVERTALING OP DE NEDERLANDSE TAAL

Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 januari 1988

Driestar bundels | 115 Pagina's