Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verantwoord omgaan met Gods schepping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verantwoord omgaan met Gods schepping

21 minuten leestijd

Laat ik beginnen met het uitspreken van mijn grote waardering voor het initiatief dat de Hogeschool 'De Driestar' heeft genomen door deze studiedag te organiseren. Een grote bijeenkomst in dit prachtige kerkgebouw, de Sint Jan en daarna de vele, gevarieerde workshops in het eigen gebouw.

Dit initiatief verdient daarom zoveel waardering, omdat het kerkelijke achterland van de studenten over het algemeen, om verschillende redenen, moeite zal hebben met de door de Raad van Kerken ontwikkelde gedachte van een Conciliair Proces. Op de bijeenkomst gehouden in Utrecht op 16 september 1989 is vanuit de (rechterflank van de) Gereformeerde Gezindte nogal kritiek geweest, mede verwoord door deelnemers aan die dag als Prof. Schuurman en Ir. Van der Graaf.

Nu ik als eerste in een grote reeks van sprekers het woord mag voeren, is het gevaar anderen het gras voor de voeten weg te maaien en van enige overlapping niet denkbeeldig.

Graag wil ik trachten aan dat gevaar te ontkomen door een algemene, aan de Bijbel ontleende en tegelijk enigszins praktisch ingevulde beschouwing over het thema te geven. Ik zoek naar een evenwicht, waarbij ik het essentiële bespreek en toch voldoende voor de andere sprekers overlaat aan details en onderscheiden aspecten. Mocht ik punten onbesproken laten die u toch van mij verwacht, dan moeten die verderop op deze dag maar aan de orde worden gesteld.

1. Enige 'aandachtspunten'
De directie heeft het mij gemakkelijk gemaakt door in een uitvoerige beschrijvingsbrief enige 'aandachtspunten' aan mij voor te leggen. Het zijn er niet minder dan zeventien. Ik vat ze samen in een aantal items. Dan weet u hoe ik tracht in te gaan op wat van mij wordt verwacht. Het is opmerkelijk dat, terwijl het thema positief is geformuleerd, een deel van deze aandachtspunten negatief is geformuleerd. Dat doet ons onwillekeurig denken aan de tekst van de Tien Geboden, waarvan er slechts twee positief en acht negatief luiden. Het wijst erop dat we dit onderwerp behandelen in een gebroken en door de* zonde vervuilde (figuurhjk en letterlijk) wereld. Die vervuiling kunnen noch mogen we negeren, als we ons thema toch positief trachten te behandelen. Ik noem nu samenvattend de volgende punten:

- Is het ontbreken van 'bewaren' in de opdracht na de zondeval (Gen. 3:23 vergeleken met 2:15, waar dit werkwoord wel wordt genoemd) van betekenis voor ons bezigzijn met de schepping?
- Is de milieucrisis een vloek van God over de mens en zijn wereld, omdat mensen de geboden van God negeren? Zal de toorn van God niet steeds toenemen, zodat het voor de mens alleen maar erger wordt? Zal God de milieuverdervers niet verderven? En - zo proef ik in deze vraag tussen de regels door - heeft het dan wel zin ons in te zetten voor een schoon milieu en te strijden tegen milieuvervuiling? Hiermee hangen de volgende vragen samen:
- Is er nog wel hoop voor de eerste schepping? Kun je nog wel optimistisch zijn? Moet je eigenlijk niet vrezen en verwachten dat het alleen maar erger wordt? - Moeten christenen tekenen oprichten die heenwijzen naar de nieuwe aarde en moet de gemeente in deze wereld een voorbeeldfunctie vervullen?
- Hiermee komen we aan het laatste vragencomplex toe. Hoe dienen we vanuit de verwachting van Jezus' wederkomst de milieucrisis te bestrijden en de schepping te gebruiken? Heel concreet gezegd: moeten we luizen op de rozen nog doodspuiten, als we weten dat morgen de wereld, inclusief de luizen en de rozen, zou vergaan?

2. Een geweldige spanning
Door deze vragen wordt er een geweldige spanning in het onderwerp gebracht. We praten er vandaag niet irreëel over, buiten de werkelijkheid om, anticiperend, alsof alles als nieuw was. Neen, we praten er over midden in de realiteit van zowel het evangelie als van een vervuilde schepping. Dan is er deze spanning: God is bezig met Zijn oordelen over de ongehoorzaamheid van mensen aan Zijn gebod. Die oordelen komen ook uit in wat met de schepping gebeurt.

Tegelijkertijd weten we van de verlossing door Christus. Hoe moeten we nu onze strijd tegen het milieubederf zien: als een hopeloze poging om aan het gericht van God te ontkomen of als een teken van de verlossing, als een signaal van de nieuwe aarde die komt? Is het oordeel eigenlijk niet zo ingrijpend, dat we er toch niets meer tegen kunnen doen? Getuigt het niet van een onbijbels optimisme te menen dat wij de schepping van de ondergang door milieuvervuiling kunnen redden?

Samenvattend: wat moeten we concreet doen? Er is in de vragen, en misschien ook wel in ons eigen hart, een heen en weer, tussen oordeel en gericht èn het enigermate zichtbaar maken van de verlossing die God ook voor de schepping heeft beloofd, omdat Christus die verlossing heeft verworven. Welke praktische betekenis heeft het verantwoord omgaan met het milieu? Ik wil pleiten voor een weg die uitgaat boven defaitisme (wanhoop, gelatenheid, slapte en zelfs lafheid) èn overspannen eschatologisme (de verwachting dat wij de vernieuwing van de schepping tot stand kunnen brengen). Die weg boven beide uit is de weg van het bijbelse realisme.

3. Afschrikwekkende feiten
De situatie is verschrikkelijk en schrikwekkend. We moeten zelfs zeggen: afschrikwekkend. Tijdens het luisteren naar de radio (overigens zo maar - terloops - zonder vooropgezette bedoeling) noteerde ik de volgende gegevens:

- er zijn 8.000 terreinen vergiftigd op het vasteland van Europa;
- er zijn 80.000 gifbelten op het vasteland van Europa;
- in Nederland wordt 65.000 kg lippenstift per jaar gebruikt, en 65.000 kg nagellak;
- jongeren geven 125 miljoen gulden uit aan cosmetica;
- er wordt in ons land voor 125 miljoen gulden aan brood weggegooid. Wie van de aanwezigen de oorlog heeft meegemaakt, weet hoe men in de oorlogsjaren dankbaar was voor de dunste boterham. Nu geeft men het brood niet eens aan de eendjes, maar deponeert men het in de container.

Ik noem nog een paar gegevens van Janna Stapert, gepubliceerd in het cahier 'Heel de schepping' van het Christelijk Studiecentrum:
- De rijke ontwikkelingslanden (Europa, de Verenigde Staten en Japan) gebruiken 80% van alle energie; % van de mensheid gebruikt de overige 20%;
- Een Amerikaan gebruikt net zoveel energie als 2 Nederlanders of 3 Zwitsers of 160 inwoners van Tanzania of 1100 inwoners van Ruwanda;
- Het verkeer is verantwoordelijk voor 16% van het totale Nederlandse energieverbruik;
- Per inzittende en persoon gebruikt de auto tweemaal zoveel energie als het openbaar vervoer en 'produceert' tienmaal zoveel luchtverontreiniging;
- 42% van de autoritten is korter dan 5 km;
- 56% van de autoritten is korter dan 7,5 km;
- 60% van de vervuilende stoffen komt voor rekening van de personenauto's;
- Het huishoudelijk afval bedroeg per persoon in 1970 - 227 kg in 1975 - 242 kg in 1979 - 300 kg in 1980 - 295 kg in 1985 - 275 kg De glascontainer deed het gemiddelde dalen;
- Het huishoudelijk afval bedraagt 6 miljoen ton per jaar. Dit vraagt om 160 hectare opbergruimte;
- We gebruiken 500 miljoen plastic tasjes.

Cijfers die - om het zacht te zeggen - te denken geven.

4. De opdracht volgens de Bijbel
We gaan nu naar wat de Bijbel zegt over de opdracht die God aan de mens heeft gegeven. We komen die heel duidelijk tegen in Genesis 2:15: 'Zo nam de HEERE God de mens en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen en die te bewaren.' Bouwen is het bewerken van de aarde. Deze opdracht hangt ermee samen dat de mens naar het beeld van God is geschapen. Genesis 1:28. Het bewaren betreft de bescherming tegen eventuele boze machten.

In Genesis 3:23 lezen we dat God de mens - nadat deze in zonde is gevallen - de opdracht geeft om de aardbodem te bouwen, waaruit hij is genomen. Deze formulering is niet letterlijk gelijk aan die van 2:15. Waarom niet? Het gaat er nu om dat de mens de aardbodem zal bewerken, ondanks de bijkomende moeiten en tegenslagen die de gevallen mens zijn opgelegd. Er is geen sprake van dat het bewaren overbodig is geworden. Wat in het bewaren werd afgeweerd, is toch gekomen en is nu in het bewerken mede in het oog gevat.

De mens moet de aarde bebouwen en bewaren, hetgeen men ook behouden kan noemen. Het bebouwen zonder behouden is niet overeenkomstig de opdracht die de mens van zijn Schepper ontvangt. Roofbouw plegen en het uitbuiten van de aarde en de daarin gelegen krachten, betekent een geringschatten van de door de Schepper gestelde taak. Dit moet uiteindelijk tot schade voor de mens worden, aldus de Duitse oudtestamenticus Claus Westermann. We mogen zeggen: nimmer wordt de mens van zijn oorspronkelijke opdracht ontheven. Dan zou de zonde iets afdoen van het goede gebod van God. We mogen zelfs zeggen dat na de zondeval het bewaren des te meer van kracht is.

Calvijn schrijft in zijn commentaar op Genesis 2:15: wij mogen een vruchtbaar en matig gebruik maken van wat God ons ter hand stelt. We moeten toezien dat de grond niet door zorgeloosheid uitgeput raakt. We moeten ons erop toeleggen de grond aan de nakomelingen over te leveren, zoals wij die hebben ontvangen, of deze zelfs nog beter bebouwende, aldus onze vrije weergave van Calvijns uitleg. Hoe scherp heeft Calvijn de opdracht gezien en hoe actueel is zijn uitleg nog in onze dagen.

Bij 3:23 schrijft hij dat God de ballingschap voor Adam krachtens Zijn barmhartigheid verzacht, door hem een woonplaats op aarde te doen overblijven en door te bepalen dat hij levensonderhoud zal vinden door zijn arbeid, ofschoon deze moeitevol zal zijn.

5. Psalm 8
We wenden ons nu tot Psalm 8. Deze psalm is als het ware de poëtische echo van Genesis 1:26, waarin de schepping van de mens naar het beeld van God wordt beschreven. De psalm begint en eindigt met dezelfde woorden: 'O HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de ganse aarde.' Deze woorden vormen de accolades waarbinnen heel de psalm is gevat. Er wordt gesproken over het werk van Gods vingers (vs. 4) en het werk van Gods handen (vs. 7). De hemel, de maan, de sterren en de aarde zijn aan Gods handwerk ontsprongen.

Opmerkelijk is het dat de psalm direct na de opening begint met de mond van kinderkens en zuigelingen waaruit God sterkte heeft gegrondvest. Een schreeuwende baby direct na de geboorte of later, is God aangenaam. Uit die schreeuw klinkt iets van Gods grootheid de mens tegemoet. Dat is zelfs tot beschaming van Gods vijanden en van hen die op wraak zinnen.

Temidden van deze wondere schepping heeft God de mens een hoge positie gegeven. Het 'weinig minder dan de engelen', mag met Calvijn opgevat worden in deze zin, dat de mensen weinig verschillen van de goddelijke en hemelse stand. Een andere exegeet (N.A. van Uchelen) zegt, dat de mens op een weinig na goddelijk is. Wat is dan het verschil? God heeft de heerschappij uit Zichzelf. De mens heeft de heerschappij van God gekregen. De mens is geroepen en verplicht tot gehoorzaamheid aan God. God is de Opperheer. De mens is de onderkoning. De mens is, zoals iemand het uitdrukte, geen heer over, maar temidden van de schepping. En dat alles omdat God aan de mens denkt in goedheid en in gunst naar hem omziet. Zo mogen we het werkwoord 'bezoeken' vertalen. Het gaat niet om een bezoeken in toorn, maar in gunst. Men vergelijke hierbij Job 7:17-18 en Psalm 144:3.

De mens heeft de schepping van God in bruikleen ontvangen. God blijft de Eigenaar, de enige rechtmatige Bezitter van alles. Het moet toegaan naar de maatstaven van Gods gerechtigheid en niet naar wat de mens zich voorstelt van zijn machtsomvang, aldus terecht Barth en Moltmann. De mens is aangesteld als rentmeester over de dingen, de planten en de dieren. Voor een rentmeester zijn op zijn minst drie dingen kenmerkend: 1. Hij heeft een opdracht ontvangen om bezig te zijn met het goed van zijn heer. 2. Hij heeft daarbij tegelijk volmacht gekregen om het goed te beheren. 3. Hij moet verantwoording afleggen van de wijze waarop hij rentmeester is geweest.

De mens mag van de schepping gebruik maken en ervan genieten. Hij heeft haar te verzorgen, wetende dat hij zelf ook schepsel is. Men spreekt tegenwoordig wel van een antropocentrische of een kosmoscentrische manier van denken. Dan staat öf de mens öf de kosmos in het middelpunt. Dit zijn onjuiste typeringen. De Bijbel spreekt theocentrisch, over mens en wereld. Het gaat om de eer van Gods naam op aarde. Men denke aan de accolades die om Psalm 8 heen staan. Gods heerlijkheid wordt gediend en geprezen door de gehoorzaamheid van de mens aan Gods geboden. Deze impliceert ook het rechtmatig gebruik van de schepping.

6. De zonde en haar gevolgen
De mens is met zijn hoge positie van onderkoning niet tevreden geweest. Hij heeft opstand gepleegd. Hij wilde zelf baas zijn. Wat hem ter leen en ten gebruike was gegeven, wilde hij in eigendom en ter autonome beschikking hebben. Over deze zondige ongehoorzaamheid en opstand laat God Zijn oordeel gaan. Hij doet dat direct en indirect.

Er zijn daden die direct verderf meebrengen. Misbruik van Gods gaven is een verderf van het goede gebruik. Het leidt tot een verstoring van de maat en van het evenwicht dat God van ons vraagt. De ontwrichting is een oordeel dat we met onze daden over ons halen. Men kan denken aan te veel eten, te veel drinken, aan roken en tal van andere vormen van verslaving.

Gods oordeel gaat ook over ons via de schepping en de natuur. In de Bijbel is duidelijk dat God mensen straft via natuurrampen. Men leze vooral Deuteronomium 28:21-24, als een oordeel over het verlaten van God. Men zie ook 1 Koningen 8:35,37 waar Salomo in zijn gebed bij de inwijding van de tempel allerlei plagen opsomt die God als straf over het volk zendt. Vandaar steeds weer de vraag: o God, vergeef de zonden van Uw volk. Ook in Ezechiêl 7:15 en in Openbaring 8:9-11 en 9:18 komen we Gods straffende hand in het natuurgebeuren tegen.

Dit zo te stellen is geen vorm van natuurlijke theologie. Wij richten ons naar wat de Schrift zelf zegt over Gods handelen in de natuur. Dit betekent niet dat we nu maar zoveel mogelijk moeten meedoen in de zonde, om zo het oordeel tot volle rijpheid te brengen. Van het rijpen tot het oordeel wordt gesproken in Openbaring 4:18,20. Nooit is dat spreken een aansporing om de maat van de zonde vol te maken. In zulk spreken zit altijd een waarschuwend element.

7. De plaats van Jezus
Het is opmerkelijk dat Psalm 8:5 en 6 wordt aangehaald in Hebreeën 2:6-7. We moeten goed op het verband letten. We citeren nu vers 8 en 9a: Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin, dat Hij hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet dat hem alle dingen onderworpen zijn. Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond. Gaat het hier over de mens uit Psalm 8? In zekere zin wel. Toch gebruikt de schrijver de kroon van heerlijkheid en eer, dezelfde woorden als in Psalm 8:6, niet voor een mens, maar voor Jezus, de Zoon des mensen.

We kunnen de moeilijkheid van het verstaan van dit citaat het beste samenvatten in de vraag: gaat het in 2:8 over hem met een kleine letter of over Hem met een hoofdletter? Beide mogelijkheden doen zich voor. De Statenvertaling gebruikt de kleine letter. Dat is op het eerste horen (en zien) juist. De schrijver citeert immers Psalm 8, waarin het over de mens gaat. Toch zou het vreemd zijn als de schrijver de eer en heerlijkheid in vers 9 pas op Jezus laat slaan, terwijl hij in het voorgaande nog niet aan Jezus toekwam. Naar onze gedachte mogen we Hem uit vers 8 ook met een hoofdletter schrijven. Inderdaad, we zien nog niet dat alle dingen aan Jezus onderworpen zijn, ook niet alle dingen in de schepping.

Wel zien we Jezus gekroond met eer en heerlijkheid. Door het geloof weten we dat. Dat zien van het geloof moet onze houding tegenover en ons gebruik van de schepping bepalen. Uit dankbaarheid zullen we zorgzaam zijn voor het erfgoed, terwijl we tegelijk weten van het 'nog niet' van de volle verlossing. Dat 'nog niet' haalt ons niet weg van onze taak. Het doet ons niet berusten in de milieuvervuiling. We moeten daartegen strijden, ook al zien we om ons heen dat het misbruik van het milieu doorgaat als uitdrukking van de ongehoorzaamheid van mensen aan God.

8. Het Noachitisch verbond
Het is hier de plaats om over het Noachitisch verbond te spreken. Zoals bekend maakt de geloofsbrief zich daarmee sterk. In het Noachitisch verbond dat God met de ganse schepping sluit, belooft de Heere dat Hij de aarde zal sparen voor ondergang tot de jongste dag. Dus geen voortijdig verderf zoals bij de zondvloed. Op deze basis sluit God dit verbond met Abraham. Er is een voortgang van Genesis 9 naar Genesis 17. Uit Abrahams geslacht zal de Christus geboren worden. Zijn evangelie zal in de hele wereld worden verkondigd. Daarvoor heeft God de basis gelegd in het Noachitisch verbond. Niet meer, maar ook niet minder!

We zullen over de milieucrisis nooit enkel kunnen spreken vanuit het Noachitisch verbond. Dan valt Christus er buiten. We zullen er over spreken vanuit Christus, gekroond met eer en heerlijkheid. Christus heeft ook voor de zonden met betrekking tot het milieu en de schepping willen lijden. Zo verlost Hij ook de schepping van de vloek die daarop rust om der wille van de zonde van mensen. Vergelijk Romeinen 8:20,21.

Biologisch overleven is nooit het hoogste doel. God belooft de schepping te bewaren, opdat mensen zouden overleven voor eeuwig. Het oordeel overleven, uit het gericht gered worden, de zaligheid beërven (welke niet alleen de ziel omvat, maar ook het lichaam en de schepping) - dat is de erfenis ontvangen. Men lette erop dat Petrus in zijn eerste brief direct al drie keer over de zaligheid spreekt (1:5,9,10). En dan de prachtige kwalificaties van de erfenis: onverderfelijk, onbevlekkelijk, onverwelkelijk - precies het tegenovergestelde, ja de radicale ontkenning van de milieuvervuiling in deze dagen.

Wij hebben moeite met het Conciliair Proces, omdat men het spreken daarover niet royaal en radicaal plaatst in het kader van: O HEERE, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde! Omdat de centrale plaats van Jezus, als de Zoon des mensen, in dit alles te kort komt. Hij is de Middelaar, de Zaligmaker, de Verlosser, ook in milieuzaken.

9. Optimistisch of pessimistisch?
Moeten we nu pessimistisch zijn of mogen we optimistisch zijn? Dit is een verkeerd dilemma. Wij willen spreken over een bijbels realisme, dat de werkelijkheid van de zonde in de wereld onder ogen ziet, maar dat ook weet van de genade die in het Woord tot ons komt.

Al zouden de oordelen toenemen, dan is de prediking van het evangelie des te dringender nodig; èn de bevestiging van die prediking met een christelijke levenswandel.

Wij houden het gericht niet tegen. Wij hebben het verdiend. Toch mogen wij zien op de heerlijkheid van de Zaligmaker. Die ons roept tot belijden met woord en daad. Die oordeelsaankondiging, ja zelfs de oordeelsvoltrekking ontslaat ons nimmer van de taak tot verkondiging en christelijk leven.

Moeten wij dan tekenen oprichten van het Koninkrijk? Moeten wij als gemeente een voorbeeldfunctie vervullen? Dat klinkt erg pretentieus. Het is niet aan ons de tekening van Gods Rijk demonstratief te tonen. Wij hebben onze roeping te vervullen in de hoop en met de bede, dat dit een voorbeeld zal zijn; dat het Koninkrijk er zichtbaar in wordt. Het is Gods genade dat Hij ons daartoe gebruikt. De gehoorzaamheid van Jezus Christus is primair. Milieu-ethiek is een aspect van de Koninkrijksdienst. Zij is geen geïsoleerd deel. Men zie onze bijdrage in de serie EO-lezingen: 'Het Conciliair Proces en het Koninkrijk Gods'.

10. Praktische toespitsing
Hoe zullen wij dat doen? We moeten rentmeester zijn.

- Dat is de opdracht uitvoeren ten aanzien van het goed, dat God ons ten gebruike geeft. Wij zullen de ordeningen eren die God ons heeft gegeven. Wij denken aan het sabbatsjaar voor het land, aan de sociale gerechtigheid en zoveel meer! Wij zullen heer zijn in het beheer, geen heer over de schepping.

Dat lijkt een subtiel verschil. Het is essentieel.
- Vervolgens moeten we matig en sober zijn. We willen denken aan de beperktheid van de grondstoffen en van onze tijd. We denken ook aan volgende generaties. - We moeten prioriteiten stellen. Ik gebruik een eenvoudig voorbeeld dat ik dezer dagen ook elders gebruikte: de warme kleuren bruin en dieprood van de wintermode voor de dames spreken ons aan. Kopen we nieuwe kleding, terwijl er nog genoeg van verleden jaar hangt - om toch maar vooral bij de tijd,^at is bij de kleur te zijn? Overigens, wie lang de zaken bewaart, ziet de stijl van vroeger weer modern worden.
- We moeten niet denken dat eerst alle problemen via verandering van structuren, collectief moeten worden opgelost en dat daarna ieder individueel pas iets kan of moet doen. Het dilemma eerst collectief dan persoonlijk öf eerst persoonlijk dan collectief is eigenlijk uitdrukking van een heilloze polarisatie. Het een èn het ander moet gebeuren. Men denke niet dat alleen het grote telt. Ook het kleine is van grote betekenis. Laat de auto staan en neem fiets, bus of trein; neem zelf een goede tas mee, zodat je geen plastic tassen nodig hebt om het gekochte naar huis of kamer over te brengen.
- Wel onderscheiden tussen wat noodzakelijk, wat nuttig en wat luxe is! Ben je bereid te snijden in je budget? Het noodzakelijke moet blijven. Het luxe kan er af. Het nuttige kan minder. Ga je budget eens concreet na, onder het gezichtspunt van het genoeg.
- Ten slotte: zou je de luizen op de rozen doodspuiten, als je weet dat Jezus morgen kwam? Mijn tegenvraag is: is de spuit hier niet slecht voor het milieu, èn: zijn er geen dringender taken te vervullen dan de luizen met de spuitbus om te brengen? Mijn definitief antwoord geef ik in tweeën: tegen de taak in de vraagstelling zeg ik: ja! Tegen de zaak, de wijze van uitvoering zeg ik: neen! Deze tweeheid is eigenlijk de proef op de som bij het thema van deze inleidende lezing.

Literatuur

Wouter Achterberg, Wim Zweers (red.), Milieufllosofie. Tussen theorie en praktijk, Utrecht 1986
G. Altner, Schöpfung am Abgrund. Die Theologie vor der Umweltfrage, Neukirchen- Vluyn 1974
J. van Barneveld e.a., Voor niets gaat de zon op. Milieu, voedsel en ontwikkeling in de Derde Wereld, Sliedrecht 1989
M.J.C. Blok, De schepping in ademnood. Mens, dier, milieu en bijbel, Kampen 1989
H. Bouma, De aarde is er ook nog. Op zoek naar een ethiek van het milieubeheer, Wageningen 1974
M.E. Brinkman, Het leven als teken. Over de verschrikkelijke en verrukkelijke natuur, Baarn 1986
T. Brugge e.a.. Als de schepping zucht. Verkenningen over mens, milieu en franciskaanse spiritualiteit, Kampen 1987
M. Dieperink e.a., Het conciliair proces in het teken van New Age, Doorn 1989
H. van Erkelens e.a., Milieu en ontwikkeling. Kampen 1989
—, Oost West tegenstelling en milieu, Kampen 1989
H. van Erkelens e.a.. Gebrokenheid van de schepping, Kampen 1989
—, Economie als afgod?. Kampen 1989
B. Goudzwaard e.a.. Genoeg van te veel - genoeg van te weinig. Wissels omzetten in de economie, Baarn 1986
C. Houtman, Wereld en tegenwereld. Mens en milieu in de Bijbel/Mens en milieu en de Bijbel, Baarn 1982
A. Kamsteeg, Gebroken Vrede. Wat betekent vrede in het licht van de Bijbel voor de wereld van vandaag?. Kampen 1989
H.M. de Lange, Wij moeten ons haasten. Meedoen met het conciliair proces. Kampen 1988,2
G. Lledke, lm Bauch des Fisches. Okologische Theologie. Mit einem Vorwort von A.M. Klaus Muller, Stuttgart-Berlin 1979
C. van der Louw e.a., Waar een ander beheer? Een bijdrage aan de discussie rond de moderne en alternatieve land- en tuinbouw, Amersfoort 1988
G. Manenschijn, Geplunderde aarde, getergde hemel. Ontwerp voor een christelijke milieu-ethiek, Baarn 1988
J. Moltmann e.a., Versöhnung mit der Natur? Herausgegeben von Jürgen Moltmann, München 1986
P. Nijkamp e.a.. Het gelaat van de aarde. Enige beschouwingen over de milieuproblematiek, Groningen z.j. (1974)
N. van der Perk, De aarde en haar kruis. Over christendom en miüeukrisis. Kampen 1988
CE. van der Poll e.a., Heel de schepping, Amsterdam 1989
E. van der Poll e.a.. Als het water bitter is. Evangelisch denken en de milieucrisis, Sliedrecht 1988
E.W. van der Poll e.a.. Bewaar de aarde. Christen-zijn en het behoud van de schepping: een werkboek, Sliedrecht 1988
E. Schuurman, Het 'technische paradijs'. Om de GEBROKENHEID van HEEL de schepping. Kampen 1989
G.M. Speelman e.a.. Om de heelheid van het bestaan. Kampen 1989
J. Tinbergen, Kunnen wij de aarde beheren?, Kampen 1987
W.H. Velema, 'Het conciliair proces en persoonlijke levensheiliging' in: 'Het conciliair proces en het Koninkrijk Gods'. Twee hoofdstukken in de serie Het conciliair proces, lezingen gehouden voor de microfoon van de EO, Kampen 1990
C.F. von Weiszacker, De tijd dringt. Pleidooi voor een vredesconcilie van alle christenen in de wereld over gerechtigheid, vrede en het behoud van de schepping, Baarn 1987,3
W.R. van der Zee e.a.. Een verbond voor het leven. Een geloofsbrief over gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping, Amersfoort z.j. (1988)
W.R. van der Zee e.a.. Leven met het verbond. Een werkboek tot stand gekomen op initiatief van de stuurgroep Conciliair Proces van de Raad van Kerken in Nederland, Amersfoort 1989

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1989

Driestar bundels | 101 Pagina's

Verantwoord omgaan met Gods schepping

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1989

Driestar bundels | 101 Pagina's