Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontwikkelingen in de architectuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontwikkelingen in de architectuur

23 minuten leestijd

INLEIDING

Onderwerp
Binnen een lezingenreeks waarin de ontwikkelingen in de afgelopen vijftig jaren in gezin, kerk en maatschappij de leidraad vormen, lijkt het onderwerp 'architectuur' op het eerste gezicht niet erg op z'n plaats. Immers, de overige onderwerpen hebben een sterk beschouwend karakter en behelzen hoofdzakelij k niet-tastbare zaken zoals opvoeding, geloof en onderwijs. Bij de behandeling daarvan spelen levensbeschouwing, normen en waarden een belangrijke rol. Architectuur daarentegen manifesteert zich in bouwwerken die bestaan uit een samenvoeging van tastbare materialen zoals hout, steen, metaal en glas, op zichzelf genomen waardevrije zaken.

Toch is er een sterk argument aan te voeren ook de ontwikkelingen in de naoorlogse architectuur in het kader van de lezingenreeks nader te beschouwen. Aan het tot stand brengen van bouwwerken zitten namelijk niet alleen technische, maar evenzeer sociale, economische en filosofische kanten. De gebouwde omgeving vormt een weerslag van opvattingen over de maatschappelijke verhoudingen in een samenleving. Als zodanig is het dan ook de moeite waard te onderzoeken in hoeverre de gebouwen van onze tijd en die van vijftig jaar geleden het denken van de mens, nu en toen, weerspiegelen.

Maatschappelijke relevantie
Architectuur staat volop in de publieke belangstelling. Enkele jaren geleden heeft de BNA, de Bond van Nederlandse Architecten, 1 juli uitgeroepen tot 'Dag van de Architectuur'. Op tal van plaatsen in ons land worden op die datum lezingen, excursies, tentoonstellingenen andere manifestaties georganiseerd die de Nederlandse bevolking ondermeer kennis laten nemen van waardevolle bouwwerken uit verleden en heden.

Ook bestaat sinds enkele jaren het 'Stimuleringsfonds voor Architectuur', dat aktiviteiten ontplooit die erop gericht zijn de kwaliteit van de Nederlandse architectuur te verhogen.

Opbouw referaat
De hedendaagse architectuur is niet los te zien van de ontwikkelingen die daaraan in een lange reeks van eeuwen zijn voorafgegaan. Daarom bezien we eerst globaal de periode tot de laatste eeuwwisseling, schenken vervolgens aandacht aan de eerste helft van onze eeuw en gaan daarna in op de ontwikkelingen in de laatste vijftig jaar die geleid hebben tot de hedendaagse architectuurstromingen. De relatie tot het mens- en wereldbeeld achter de architectuur vormt hierbij een rode draad. Ook plaatsen we enkele kanttekeningen met betrekking tot de betekenis en waardering van de hedendaagse architectuur. Tenslotte geven we enkele gedachten weer die te maken hebben met onze omgang daarmee.

TOT DE LAATSTE EEUWWISSELING

Architectuur van alle tijden en plaatsen
Sinds allervroegste tijden bouwen mensen aan hun omgeving. De bouwwerken die zij oprichten dienen voor allerlei doeleinden, die een meer of minder noodzakelijke of belangrijke rol in een samenleving vervullen. Met het creëren van vorm en ruimte geven zij tevens een zichtbare uitdrukking aan hun denken, hun levensbeschouwing of ideologie. De afbeeldingen van een vroeg-christelijke, letterlijk ondergrondse kerk en een hedendaagse telecommunicatietoren van architect Norman Foster illustreren dit. (foto 1 en 2)

Vitruvius, de vroegst bekende architectuurtheoreticus, die leefde vlak voor het begin van onze jaartelling, beschreef deze verknoping van nut en betekenis al. Hij verdeelde de met bouwkunst te bereiken doelen in drie categorieën, te vleten: firmitas (stevigheid), utilitas (doelmatigheid) en venustas (schoonheid). Vitruvius formuleerde tevens concrete gedragsregels om deze doelen te bereiken. Naar zijn mening richten de ordening van het heelal en de ordening biimen één bouwwerk zich naar dezelfde wetten.

Zo kwamen er in de loop der eeuwen bouwwerken tot stand voor: huisvesting: woningen, woongebouwen; religie: heiligdommen, offerplaatsen, tempels, kerken, moskeeën overheid: kastelen, paleizen, raadhuizen; oorlog: vestingen, forten, triomfbogen, schuilkelders; handel en nijverheid: werkplaatsen, fabrieken, kantoren; onderwijs: scholen, universiteiten; maatschappelijke voorzieningen: pesthuizen, weeshuizen, oude-van-dagenhuizen, gevangenissen; sport, recreatie en cultuur: arena's, schouwburgen, musea, concertzalen; verkeer en vervoer: bruggen, aquaducten, gemalen, stations.

Stijlperioden
In de Westerse wereld manifesteerde de vormgeving van de gebouwde omgeving zich in een min of meer geleidelijke opeenvolging van verschillende stijlen, evenals dat in de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de muziek het geval was. Er werd in elke periode gebruik gemaakt van de (bouw)technische inzichten en mogelijkheden van dat moment. Tot de laatste eeuwwisseling kenden we: romaans, gothiek, renaissance, barok, rococo, classicisme en eclecticisme.

Wereldbeeld
De context waarin bouwmeesters tot het eind van de achttiende eeuw werkten, werd sterk bepaald door altijd geldige 'waarheden', waarbij de architectuur ondergeschikt werd geacht aan een goddelijkplan voor het heelal. Daarbij werd het volgende verband gelegd. God is de architect van de wereld (deus architectus mundi) en de bouwmeester kan beschouwd worden als een tweede god (architectus secundus deus). In de middeleeuwen kwam hier nog een gedachte bij, namelijk dat God zo nabij was dat Hij zich openbaarde in de wereld direct om de mensen heen, onder andere in de gebouwen.

Gothische kathedralen, letterlijk en figuurlijk de hoogtepunten van de middeleeuwse bouwkunst, stelden rechtstreeks een hemelse werkelijkheid voor en het door gekleurd glas naar binnen vallende licht deelde de aanwezigheid mee van niemand minder dan God zelf. (foto 3)

Door op deze manier het bouwen in een metafysisch verband te plaatsen, verschaften architectuurtheoretici de bouwkunst een absolute legitimering, een onwrikbaar vaste plaats onder de zon.

In de negentiende eeuw, na het lange tijdvak van de altijd geldige 'waarheden', zochten de theoretici ook naar aanknopingspunten buiten het eigen vakgebied. Analoge verschijnselen die zich op andere terreinen van wetenschap en kunst voordeden, werden op de architectuur van toepassing verklaard. In het bijzonder Darwins spectaculaire nieuwe theorie over de evolutie van de natuur werd aangegrepen voor een eigen interpretatie. De architectonische versie van deze theorie leidde, overigens ten onrechte, tot het vermoedelijk machtigste adagium van de moderne architectuur: form follows function. Door analyse van functionele vragen zou er uiteindelijk voor iedere gestelde opgave één onweerlegbare vorm in het verschiet liggen.

Ons land
In Nederland vond in de tweede helft van de negentiende eeuw een herontwikkeling plaats van de Hollandse renaissance, waarin baksteen en bergsteen, gewelven en het nieuwe materiaal ijzer voor een eigen architectuur werden gebruikt. Belangrij kste architect uit deze periode was P.J.H. Cuypers, die onder andere het Rijksmuseum (1877-1885) en het Centraal Station (1876-1889) in Amsterdam ontwierp.

EERSTE HELFT TWINTIGSTE EEUW

Aanloop tot de moderne architectuur
In 1948 schreef de bekende architect prof. ir. J.H. van den Broek een terugblik op vijftig jaar Nederlandse architectuur. Daarin beschouwde hij het jaar 1898 als het aanvangspunt van de moderne architectuur in Nederland. In dat jaar namelijk voltooide de Nederlandse bouwmeester H.P. Berlage zijn definitieve ontwerp voor de Amsterdamse Koopmansbeurs (1896-1903). Het gebouw werd als hevig aanstootgevend ervaren: wat in de ogen van veel van Berlages tijdgenoten een van alle toepasselijke versierselen voorzien publiek gebouw had moeten worden, werd 'muren met gaten', iets dat 'onaf was en eruit zag als utiliteitsbouw. Berlage ontwierp zijn meesterwerk vanuit de sterke betrokkenheid met een zich na de industriële revolutie snel veranderende maatschappij , waarin naar zij n mening grootschaligheid en technologie ook architectonisch vertaald dienden te worden. Jongere tijdgenoten, met name de architecten K.P.C, de Bazel en W. Kromhout werden door hem beïnvloed en ontwierpen in deze geest eveneens zeer representatieve gebouwen, zoals bijvoorbeeld het American Hotel in Amsterdam (1898-1902).

Navolging
Het principe van waarachtigheid in constructie en materiaal vond snel en algemeen navolging, zowel in de traditioneel vormgegeven architectuur als in de architectuur van de opkomende beweging der 'modernen'. Globaal gesproken bestonden er in de eerste helft van de twintigste eeuw drie architectuurstromingen:

- De Amsterdamse school
- Het modernisme
- Het traditionalisme

De Amsterdamse school
Deze stroming werd bekend door haar vrije, expressionistische architectuur waarbij de materialen baksteen en dakpannen vaak op een onconventionele wijze toegepast werden. Indeomvangrijkewoningbouwvan 1916-1920 werden de woningblokken door architecten als M. de Klerk gemodelleerd tot exotische bouwsels van prachtige vorm en kleur. Ook strakkere architectuur zoals bijvoorbeeld van W.M. Dudoks raadhuis in Hilversum (1923-1930) ontstond onder invloed van de Amsterdamse school.

Het modemisme
Als reactie op het sterk persoonlijk expressionisme van de Amsterdamse school onstond omstreeks 1920 een vernieuwende beweging onder architecten, schilders en beeldhouwers (in Nederland bekend geworden als de 'Stijlgroep') die zochten naar absolute (meetkundige) vormen en kleuren. Kenmerkend voor De Stijl zijn de kubistische vormen en immateriële massa-loze vlakken. Sprekend voorbeeld uit de beginperiode is het Rietveld Schröderhuis te Utrecht (1924) van G.Th. Rietveld, dat nog sterk picturaal gedacht is (foto 4).

Binnen het modemisme traden naderhand verschillende richtingen op. In de eerste plaats de stroming van de abstract-functionalistische architectuur met veel toepassing van stucwerk in wit- en grijstinten en staal en glas, zoals bij het sanatorium de Zonnestraal te Hilversum (1926-1931) van J. Duiker, B. Bijvoet en J.G. Wiebenga.

Daamaast ontwikkelde zich in de jaren dertig en veertig het classicistisch modemisme dat we met name kennen van architect S. van Ravesteyn, ontwerper van onder andere Diergaarde Blijdorp in Rotterdam (1938-1941) met zijn barokke plattegrond.

De modemisten wilden een radicale breuk met het verleden: nieuwe vormen, materialen en technieken en de doorbreking van het traditionele concept van de architectonische mimte. In plaats van de grotendeels door gesloten wanden begrensde kamers van de traditionalisten prefereerden zij een continue raimte van in elkaar overvloeiende vertrekken, met een sterke relatie tussen binnen en buiten.

Het modemisme had een intemationaal karakter, hetgeen tot uiting kwam in de vele contacten die de architecten onderling hadden, onder andere tijdens de congressen van de Cl AM, de Congres Intemationaux d'Architecture Modeme (1928-1959). In de periode tussen 1933 en 1947 werden deze congressen, met name op stedebouwkundig gebied, sterk beïnvloed door de persoonlijkheid van de Franse architect Le Corbusier.

In dezelfde tijd verrees de Bergpolderflat in Rotterdam (1932-1934) van W. van Tijen, J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt, één van de eerste hoge woongebouwen van ons land. Karakterisiek voor dit gebouw zij n de horizontale lijnen van de balkons en de verticale schermen die iedere woning afscheiden. Ze vormen een boeiend patroon in de gevel, terwijl door het vele glas het gebouw tegelijkertijd een uiterst doorzichtig karakter heeft.

Het traditionalisme
Sinds 1920 ontwikkelde zich ook een traditionalistische richting, die zich richtte zowel tegen de persoonlijke romantiek van de Amsterdamse school als, vooral later, tegen de abstracte vormen en de constmctieve en humanistische uitgangspunten der modemisten. De traditionalisten gingen uit van een doelbewust gebmik van traditionele materialen als baksteen en hout en van het hanteren van traditionele constmcties en van handwerk. Dit kwam voort uit een bepaalde levenshouding: meer beslotenheid en 'hiërarchische ondergeschiktheid' tegenover de mimtelijke 'kosmische' openheid der 'nieuw-zakelijken'.

Bekendste vertegenwoordiger van de traditionalisten was M.J. Granpré Molière, die aannam dat God kenbaar was in de schepping en dat in de aanduiding daar van de taak lag voor de kunstenaar. Uit de vaststelling dat de kosmos een door God bepaalde ruimte was, leidde hij direct de opgave voor de architect af: het afgrenzen van een bepaalde binnenruimte van een onbepaald buiten. De ontwerpen van zijn woonhuizen tonen deze visie. (foto 5)

Granpré Molière was van 1924 tot 1950 hoogleraar aan de bouwkunde-opleiding in Delft en had daardoor grote invloed op het architectuurklimaat in Nederland. De term Delftse school is hiervan afgeleid.

Ook binnen het traditionalisme ontwikkelden zich weer varianten, uiteenlopend van onverzettelijk conservatief tot gematigd vooruitstrevend. De eerste variant werd vooral bekend door A.J. Kropholler, wiens werk wordt gekenmerkt door zware en strenge baksteenarchitectuur als symbool van gevestigd gezag. De architecten van de tweede variant hadden een persoonlijke romantische inslag en sloten daarmee min of meer aan op de Amsterdamse school. Hun bouwwerken kregen een eleganter karakter, soms onder invloed van Scandinavische architectuur, zoals bij het raadhuis van Enschede (1929-1933) van G. Friedhoff

Onverzoenlijk
Beide hoofdstromingen, het modemisme en het traditionalisme, claimden tot in de j aren veertig voor hun opvattingen een objectieve geldigheid en ontzegden de ander een plaats onder de zon.

NA DE TWEEDE WERELDOORLOG

Perioden
Globaal bezien kunnen we de naoorlogse tijd in vijf perioden verdelen met elk hun hoofdkenmerk, waarin politieke, economische, sociaal-culturele en technologische ontwikkelingen min of meer af te lezen zijn aan de gebouwde omgeving. Om aan te geven dat er sprake is van geleidelijke overgangen hebben de perioden telkens een overlap van vijfjaar:
- 1945-1960: wederopbouw
- 1955-1970: schaalvergroting
- 1965-1980: democratisering
- 1975-1990: versobering
- 1985-2000: vernieuwing

1945-1960: wederopbouw
Reeds tijdens de bezetting ontwikkelden een aantal jonge architecten gedachten over het toekomstige gezicht van bevrijd Nederland. Het initiatief hiervoor lag bij het Genootschap Architectura et Amicitia, dat in 1941 architecten van de verschillende stromingen bij elkaar bracht voor een bezinning op de toekomst en daarmede tegelijkertijd trachtte de polarisatie tussen beide hoofdgroeperingen te doorbreken. Bij afwezigheid van werk en met een gemeenschappelijke afkeer van de bezetter, ontstond er een toenadering tussen traditionalisten en modernisten. Gezamenlijk probeerden ze de grondslagen te formuleren voor de naoorlogse wederopbouw van Nederland.

Op het gebied van de woningbouw ontstond de wijkgedachte, die inhield dat binnen gevarieerde en herkenbare buurten alles waaraan een gezin behoefte heeft (school, kerk, winkels, speelgelegenheid voor kinderen) aanwezig zou moeten zijn.

Al spoedig na de oorlog werden deze ideeën omgezet in concrete plannen, zoals bijvoorbeeld bij de bouw van het dorp Nagele (1947-1957). Dit dorp wijkt af van de andere dorpen in de Noordoostpolder door de open verkaveling, de ruime opzet en de toepassing van uitsluitend platte daken.

Elders in het land verrezen vele gevoelvolle en eigenzinnige gebouwen, woningcomplexen en tal van publieke voorzieningen, veelal ontworpen door een generatie architecten die geloofde in een andere wereld en die, mede door de traumatische ervaring die de Tweede Wereldoorlog voor velen was, dat geloof in hun werk als architect wilde uitdragen. De bekende architect J.B. Bakema behoorde tot deze generatie, (foto 6)

De noodzakelijke modernisering van het bouwproces in verband met de enorme bouwopgave door de woningnood was er één van de oorzaken van dat in het architectonisch resultaat het modemisme allengs de overhand kreeg. Minimale financiële speelruimte, uitgeklede bouwvoorschriften en gebrekkige materialen waren daarbij sterk beperkende factoren.

1955-1970: schaalvergroting
Door de blijvende vraag naar grote aantallen nieuwe woningen, mede door de verpaupering van vele laat-negentiendeeeuwse buurten, werden grootschalige uitbreidingswijken en satellietsteden aangelegd, zoals de Bijlmermeer in Amsterdam (foto 7) en de forensenstad Zoetermeer bij Den Haag.

Voor de veelal hoge woongebouwen werd gebruik gemaakt van ver doorgevoerde standaardisatie en prefabricage, waarbij uiteindelijkde oorspronkelijke idealen van het modemisme en de architectonische en stedebouwkundige kwaliteit verwaterden. Ondanks de hoge verwachtingen die men ten aanzien van de nieuwe manier van wonen koesterde, bleken deze kunstmatige steden niet optimaal leefbaar te zijn, mede door de consequente stedebouwkundige scheiding van de functies wonen, werken, recreatie en vervoer. In de utiliteitsbouw manifesteerde de schaalvergroting zich in de zogenaamde brutalistische architectuur, waarin met een niets ontziende eerlijkheid het onbeklede beton het 'grote gebaar' uitdrukte, ten koste van de menselijke schaal.

Toch kwam er spoedig een reactie tegen deze technocratische verwording van het moderne elan. Aldo van Eyck (één van de ontwerpers van Nagele) werd de belangrijkste woordvoerder van de 'Forum-architectuur', genoemd naar het tijdschrift waarin hij zijn ideeën verwoordde. Om te ontkomen aan de functionalistische starheid oriënteerde Van Eyck zich niet alleen op de moderne traditie, maar op een veelheid aan inspiratiebronnen: van de renaissance en de barok tot 'primitieve' culturen, van abstracte kunst en twintigste-eeuwse klassieke muziek tot recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen, waarvan Einsteins relativiteitstheorie de voornaamste was.

In de architectuur van Aldo van Eyck en diens volgelingen, met als belangrijkste daarvan Herman Hertzberger, ligt de nadruk op het noodzakelijke humane en sociale aspect van de architectuur waarbij het welbevinden van de gebruiker voorop staat.

Kleinschaligheid, het scheppen van plekken waar sociaal contact kan ontstaan en die op verschillende manieren zijn te gebruiken, zijn aspecten die daarin telkens terugkeren. Zo wordt van een gang een ontmoetingsplaats gemaakt, van een ingang een groet, van een scheidingsmuurtje een bank en van een trap een tribune.

1965-1980: democratisering
Aan het eind van de zestiger jaren kwam er op vele maatschappelijke terreinen een democratiseringsbeweging op gang, die gelijke tred hield met de toenemende welvaart. Ook voor de gebouwde omgeving had dit verregaande gevolgen. Bewoners van oudere stadsbuurten weigerden zich naar groeikernen te laten sturen. Ze eisten van de stadsbestuurders en de landsregering vernieuwing van hun wijken, met behoud van de specifieke culturele waarde daarvan. De architectuur van veel onder deze omstandigheden gerealiseerde bouwwerken kreeg hierdoor een kleinschalig karakter, afgestemd op de maatvoering en detaillering van de omringende veelal historische bebouwing. De onlangs overleden architect Theo Bosch heeft vele stadsvemieuwingsprojecten ontworpen, met name in Amsterdam, ff^oto 8)

Ook de stedebouw en architectuur van nieuwe buitenwijken droegen het stempel van inspraak en medezeggenschap. Hoewel indirect en onbedoeld ontstond mede onder invloed van de ideeën van de Forum-architecten de 'kneuterigheid' in de jaren zeventig. Er is een duidelijke lij n tussen de opvattingen over humaan bouwen zoals Van Eyck die heeft verwoord en de kleinschalige woonerven-cultuur van onregelmatig opgezette huizenrijen aan slingerende binnenstraten en hoQes. In de woningarchitectuur was er een overdreven aandacht voor het detail, ten koste van de grote lijn van het geheel, vergelijkbaar met de eerste 'authentieke' Bach-interpretaties van Nicolaus Hamoncourt.

1975-1990: versobering
Aan het begin van de jaren tachtig verslechterden de economische vooruitzichten en zag men allerwege de noodzaak in tot beperking van energieverbruik en het verantwoord omgaan met onze natuurlijke grondstoffen. Parallel hieraan ontstond een toenemende afkeer van de oubolligheid waartoe de kleinschaligheid in de architectuur veelal leidde. Beide factoren zijn een belangrijke impuls geweest voor de terugkeer naar de moderne traditie in haar nieuwe vorm. Tal van bouwwerken verrezen die er uitzien als een geperfectioneerde versie van de moderne architectuur uit de jaren twintig en dertig. Deze hausse ging gelijk op met de verovering van de markt door stucwerk, een isolerend gevelmateriaal dat voor de jaren tachtig slechts zelden werd gebruikt, maar nu in een nieuwe, bouwtechnisch hoogwaardige variant ruim baan kreeg. De architectengroep Mecanoo was één van de eerste bureaus die dit in haar werk toepaste, (foto 9)

Bij de herleving van het modernisme werd in eerste instantie vooral geput uit het werk van vooroorlogse Nederlandse architecten zoals Oud, Duiker en Brinkman & Van der Vlugt. Maar al snel werden ook andere inspiratiebronnen aangeboord, tot in de verste uithoeken van het modemisme: van de revolutionaire architectuur van het Russisch constructivisme uit het begin van de eeuw tot het flamboyante Zuidamerikaanse modemisme uit de jaren vijftig van bijvoorbeeld Oscar Niemeyer, de ontwerper van de overheidsgebouwen van de nieuwe stad Brasilia. Dit kwam met name temg in de eerste gerealiseerde projekten van architect Rem Koolhaas, zoals het Danstheater in Den Haag, maar duurt tot op heden voort.

1985-2000: vernieuwing
Bepalend voor de architectuur in deze laatste periode, ons huidige tijdperk, is de vemieuwing op allerlei gebied, die haar invloed op vrijwel onbeperkte schaal laat gelden op de vormgeving van de gebouwde omgeving.

De volgende ontwikkelingen leiden tot deze vernieuwingen.
- Het hoge materiële peil van onze welvaartsmaatschappij heeft de vemieuwing van vele openbare voorzieningen voor bijvoorbeeld overheidsbestuur, gezondheidszorg, onderwijs en wetenschap tot gevolg.
- De oppervlakkige leefwijze en het consumptiepatroon van de moderne geseculariseerde mens schept de behoefte aan nieuwe gebouwen en andere accomodaties op het gebied van huisvesting, cultuur, sport en recreatie.
- De toenemende behoefte aan representatie en herkenbaarheid van identiteit, met name bij instellingen en ondernemingen, leidt tot een grote variëteit aan nieuwe architectonische uitdrakkingsvormen.
- De communicatie op wereldwijde schaal en het wegvallen van intemationale grenzen opent Nederland voor buitenlandse ontwikkelingen op het gebied van stedebouw en architectuur.
- De technologische vernieuwing van constructies, materialen en klimaatbeheersing schept ongekende mogelijkheden ten aanzien van bouwhoogte en - vorm.

HUIDIGE ARCHITECTUURSTROMINGEN

Algemeen
Uit het voorafgaande is af te leiden dat het Nederlandse panorama overheerst wordt door de moderne architectuur, zij het in een groot aantal varianten. Deze verscheidenheid wordt zowel veroorzaakt door de beschreven recente ontwikkelingen als door eeuwenlange tradities. Ook het gegeven dat architecten van een oudere generatie de opvattingen van eerdere decennia in hun werk meedragen, is hierop van invloed.

Zonder te kunnen spreken van scherp afgebakende stijlen kunnen we in de huidige Nederlandse architectuur de volgende stromingen onderscheiden:
- de nieuwe zakelijkheid
- het structuralisme
- de organische architectuur
- de high-techarchitectuur
- het postmodernisme
- het deconstructivisme
- de avant-garde
- het overige

De nieuwe zakelijkheid
Bij de modernistische architectuur in de meest pure vorm wordt consequent teruggegrepen op beroemde voorbeelden van architecten uit de twintiger en dertiger jaren, zowel Nederlandse als buitenlandse, zoals Oud, Duiker en Le Corbusier. Het Rotterdamse bureau DKV is met zijn woningbouwprojecten een vertegenwoordiger van deze stroming.

Het structuralisme
De ideeën van de Forum-architecten krijgen nog altijd vorm in ontwerpen die met elkaar gemeen hebben dat ze gebaseerd zijn op de schakeling van vormen tot een structuur. Deze configuratieve ordening wordt daarom vaak structuralis me genoemd. Voorbeeld hiervan is het nieuwe Ministerie van Sociale Zaken (1991) van Herman Hertzberger en het nieuwe gebouwencomplex van ESTEC/ESA (1989-1990), het Europese centrum voor ruimtevaart van Aldo en Hannie van Eyck. (foto 10)

De organische architectuur
Deze architectuurstroming heeft haar wortels in de door Rudolf Steiner opgestelde antroposofie. Zij stelt zich ten doel het lichamelijk en psychisch welbehagen van mensen door middel van de gebouwde omgeving te bevorderen. Zachte, onregelmatige vormen, het ontbreken van rechte hoeken en het gebruik van organische materialen zoals baksteen, hout en koper vormen de belangrijkste kenmerken. Bekendste voorbeeld is het nieuwe ING hoofdkantoor (1986) van Ton Alberts en Max van Huut. Ook in meerdere woningbouwprojecten pasten zij hun ideeën toe. (foto 11)

De high-techarchitectuur
Bij deze vooral vanuit Engeland beïnvloede architectuur speelt de vormgeving van de in het exterieur aangebrachte constructies een dominerende rol. Door middel van ijlehangconstructies, veelal in staal uitgevoerd, worden minimalisering van materiaalgebruik en flexibiliteit in indeling en gebruik gecombineerd. Door het Delftse bureau CEPEZED zijn meerdere high-techgebouwen ontworpen en gerealiseerd.

Het postmodernisme
Elementen uit met name de classicistische architectuur, zoals zuilen en frontons, gecombineerd met symbolische verwijzingen, worden ogenschijnlijkmet willekeur toegepast in stijlvreemde materialen en kleuren. Deze stroming wordt hoofdzakelijk vertegenwoordigd door buitenlandse architecten als Ricardo BofiU en Charles Vandenhove, die onder andere in Den Haag enkele woningbouwcomplexen ontwierpen.

Het deconstructivisme
In het deconstructivisme worden gebouwen als het ware in onderdelen ontleed en vervolgens op een ingewikkelde, onregelmatige wijze onder hoeken van meer of minder dan negentig graden weer samengevoegd. Het bedrijfsgebouw De Karbouw in Amersfoort (1992) van Ben van Berkel is één van de weinige Nederlandse voorbeelden, (foto 12)

De avant-garde
Een betrekkelijk kleine groep architecten, met als bekendste Rem Koolhaas, vertegenwoordigt deze 'voorhoede'. In hun werk staat de ontkerming van traditionele wetmatigheden voorop. Chaos en wanorde zij n bronnen waaruit inspiratie geput wordt.

Dit wordt zichtbaar in gebouwen als de Rotterdamse Kunsthal (1992) die er uitzien alsof de ontwerpers de nadrukkelijke bedoeling hebben, de wens of behoefte tot vernietiging van hun schepping in de architectuur ervan tot uitdrukking te brengen.

De overige
De architectuur van vele bouwwerken laat zich niet in een hokje plaatsen, omdat ze eigenzinnig, uitbundig of op een andere wijze ongebonden is. Het Circus in Zandvoort, met speelautomatenhal en filmzaal (1991-1992) van Sjoerd Soeters is een voorbeeld van deze categorie gebouwen, (foto 13)

Betekenis en waardering
Bij het bepalen van de betekenis en waardering van de hedendaagse architectuur dienen we ons een aantal zaken te realiseren.

- Hoge en lage architectonische kwaliteit (de mate van consequente en logische vertaling en doorvoering van de gekozen vorm in het ontwerp) komt voor in alle architectuurstromingen en staat los van de aanvaardbaarheid daarvan vanuit maatschappelijk of levensbeschouwelijk oogpunt.
- De waardering voor architectuur richt zich hoe langer hoe meer op het kunstzinnige aspect ten koste van de dienstbaarheid. In die zin verdwijnt een groot deel van de nieuwe gebouwen, hoewel van hoge functionele en technische kwaliteit, in de anonimiteit en behoort slechts een kleine selectie tot de 'hoogtepunten'.
- Bij het kiezen van een architectuurvorm laat het merendeel van de architecten zich nauwelijks meer leiden door een levensbeschouwing (laat staan een christelijke) of door maatschappelijk engagement, zoals in het verleden het geval was. Zij zien architectuur als een betrekkelijk autonoom vak, waarmee de ontwerper kan doen wat hij wil. Doel is het tot stand brengen van een oeuvre met een zo persoonlijkmogelijke signatuur. De ontwerpopgave wordt daarbij hoogstens nog intellectueel/wetenschappelijkof technocratisch benaderd.

SLOTOPMERKINGEN

Maatschappij
Kenmerken van onze maatschappij zijn mondigheid, secularisatie en materialisme, waarbij wetenschap en techniek een dominerende plaats iimemen. Professor Schuurman zegt hiervan: 'Er is geen besef van eeuwigheid, alles is op het hier en nu gericht; de techniek is geen hulpstuk maar een macht'. De huidige architectuur sluit hier volledig op aan en biedt de mens alle mogelijkheden om uitdrukking aan en invulling van zijn gekozen levensstijl te geven. Ook christenen maken onderdeel uit van deze maatschappij en hebben, gedwongen dan wel vrijwillig, te maken met architectuur. Zij dienen daarbij te beseffen dat ze in de positie van opdrachtgever of ontwerper een grote verantwoording dragen.

Verantwoordelijkheid
Om inhoud te geven aan de Bijbelse opdracht, 'een lichtend licht' te zijn, is het voor een opdrachtgever noodzakelijk, zich een zekere basiskennis van de architectuurgeschiedenis eigen te maken. Hierdoor zal hij niet alleen beter in staat zijn de inhoudelijke kant van de opdracht aan de architect te formuleren, maar zal hij zich er tevens beter van bewust worden hoe waardevol de inbreng van een deskundig architect is. Tijdens de planvorming zal hij zich beter in kunnen leven in de architectonische beweegredenen van de ontwerper en zich zodoende een afgewogen mening kunnen vormen ten aanzien van hetgeen uit levensbeschouwelijk oogpunt wel of niet aanvaardbaar is. Niet de uiterlijke vorm, maar de geest van het ontwerp zal dan doorslaggevend zijn. Traditioneel ogende vormen kunnen wereldgelijkvormig blijken te zijn, terwijl een eigentijdse uitstraling wellicht wezenlijk principiëler is.

Kansen
Architecten dienen zich steeds te bezirmen op de relatie tussen levensbeschouwing en ontwerp en vormgevingsaspecten. Zij behoeven daarbij geen consessies te doen aan de architectonische kwaliteit van hun werk. (foto 14) Met andere woorden: het niet meegaan met verwerpelijke stromingen is nog geen excuus om slechte architectuur te maken. Ontwerpers mogen zich er niet van af maken door te zeggen: 'Wat de één mooi vindt, vindt de ander lelijk.'

Het is wenselijk dat er een gestructureerde vakinhoudelijke discussie op gang komt tussen de architecten die werkzaam zijn of zich betrokken voelen binnen de kring der gereformeerde gezindte. De veelheid aan bouwinitiatievenop particulier, zakelijk, maatschappelijk en kerkelijk gebied schept immers zowel verwachting als verantwoordelijkheid ten aanzien van een eigen profilering van deze architectengroep.

Geraadpleegde literatuur:
- prof. ir. J.H. van den Broek, Vijftig jaar Nederlandse architectuur, uitgave Stichting BOUW, 1948
- Kenneth Frampton, Moderne architectuur, uitgeverij SUN, 1991
- Ruud Brouwers e.a.. Architectuur in Nederland, uitgave NAi/Teleac, 1993
- Suzanne Mulder e.a.. Jonge architecten in de wederopbouw, uitgeverij THOTH, 1993

Fotoverantwoording
Foto 1: ® Wulf Metz; uit: J.H. van den Broek, Vijftig jaar Nederlandse architektuur
Foto 2: ® Luc Boegly; uit: De Architect, mei 1993
Foto 3: ® H. Sibbelee; uit: Atlas van de Nederlandse beschaving, Amsterdam, 1963
Foto 4: ® Rietveld-archief, Utrecht
Foto 7: ® Meetkundige dienst Rijkswaterstaat, grafische technieken
Foto 8: ® Jan Derwig; uit: R. Brouwers, Architectuur in Nederland, Rotterdam, 1994
Foto 9: ® Ger van der Vlugt
Foto 10: ® Cary Markerink; uit: Jaarboek Architektuur in Nederland - 1988- 1989, Deventer, 1989
Foto 11:® Architektenburo Geluk en Treurniet
Foto 12: ® Sybolt Voeten; uit: Jaarboek Architektuur in Nederland - 1991- 1992, Deventer, 1992
Foto 13: ® Gerhard Jaeger
Foto 14: ® Gé Meijnen

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 14 november 1994

Driestar bundels | 228 Pagina's

Ontwikkelingen in de architectuur

Bekijk de hele uitgave van maandag 14 november 1994

Driestar bundels | 228 Pagina's