De exegese van de Psalmen
Het is wel een wat pretentieus onderwerp: de exegese van de Psalmen! Alsof daar in een kort bestek alles over te zeggen zou zijn. Maar dat is ook niet de bedoeling. We willen alleen wat nadenken over enkele moeilijkheden waarvoor de uitleg van het Psalmenboek ons stelt. Niet meer en niet minder.
Wat zijn moeilijke Psalmen?
Toen ik zo'n kleine vijfentwintig jaar geleden voor het eerst een preekstoel beklom om 'een stichtelijk woord te spreken', had ik voor mezelf wel een mening over moeilijke en minder moeilijke Bijbelgedeelten. Die mening kwam hierop neer dat met name de brieven van de apostel Paulus 'moeilijk' zijn, terwijl de 'eenvoudige' stoffen vooral te vinden zouden zijn in de gelijkenissen en het Psalmenboek. 'Preek in het begin maar een eenvoudige gelijkenis', voegde een ouderling me in de jaren zeventig eens toe, ongetwijfeld met de beste bedoelingen. Nu, jaren later, weet ik het zo net nog niet. Het preken over de brieven van de apostelen valt soms erg mee; gelijkenissen blijken soms verrassend moeilijk. En de Psalmen? Toen Luther in 1512 te Wittenberg was gepromoveerd tot doctor in de Heilige Schrift, begon hij zijn uitlegkundige colleges over de Psalmen. Naar zijn eigen woord zijn zij de "heldere, schone spiegel, die ons het gehele Christendom laat zien". Dat wil overigens niet zeggen dat Luther met dit Bijbelboek begon omdat hij dit het eenvoudigste achtte. De Psalmen zijn niet zo eenvoudig. Ook de meest geliefde en bekende Psalmen stellen de exegeet vaak voor heel moeilijke vragen. We willen daar nu enkele voorbeelden van bezien. Het komt me voor dat de moeilijkheden waarvoor de Psalmen ons soms stellen, terug te leiden zijn op enkele kernpunten:
1. De vertaling kan ons voor moeilijkheden plaatsen
2. De onbekendheid kan ons parten spelen
3. De inhoud kan ons tegen de borst stuiten
4. De verklaring kan ons voor moeilijkheden plaatsen.
Van elk van deze vier gevallen wil ik nu een of meer voorbeelden geven.
1. De vertaling kan ons voor moeilijkheden plaatsen
Die moeilijkheden zijn soms zó groot dat we tamelijk in verlegenheid komen. Ik doel nu op die passages in ons Psalmenboek die door de Statenvertalers helemaal niet zijn vertaald. Enkele voorbeelden: Op Neginoth (Psalm 4:1); op de Gittith (Psalm 8:1); op Muth-Labben (Psalm 9:1); op de Scheminith (Psalm 12:1); op Schoschannim (Psalm 45:1); op Machalath (Psalm 53:1); op Jonath Elem Rechokim (Psalm 56:1); Al-Tascheth (Psalm 58:1).
Kennelijk hebben de zeer nauwgezet en consciëntieus werkende Statenvertalers in al deze gevallen de voorkeur gegeven aan een onvertaald laten staan van de Hebreeuwse tekst boven het geven van een gissing. Het is opvallend dat alle hierboven gegeven voorbeelden voorkomen in opschriften van de Psalmen, of althans in de eerste verzen. Bij vierendertig Psalmen ontbreekt elk opschrift; we noemen deze Psalmen 'weespsalmen'. Deze Psalmen zijn dus ook anoniem, terwijl een anonieme Psalm niet altijd een weespsalm behoeft te zijn. Zo zijn de meeste liederen hammaaloth wel anonieme Psalmen, maar geen weespsalmen.
Veel opschriften geven kennelijk problemen met de vertaling. We noemden zojuist al de liederen hammaaloth. Dit is misschien wel het meest bekende van alle onvertaald gebleven opschriften. Wat betekent het woord? Iedereen is het er wel over eens dat het Hebreeuwse woord iets van 'opklimmingen' moet betekenen. Maar wat voor opklimmingen? Men heeft gedacht aan een bepaalde voortgang of opklimming in de gedachten die worden ontvouwd, aan het feit dat een bepaald woord soms in een volgend vers wordt herhaald. Anderen denken dat men 'trappenliederen' moet vertalen omdat deze vijftien liederen door de Levieten zouden zijn gezongen terwijl zij stonden op de vijftien treden van de Nikanorpoort.
De Statenvertalers noemen deze opvatting ook, maar aarzelen zelf: ze merken er immers direct bij op: 'Anderen anders ...' Sommige exegeten denken aan een samenhang met de terugkeer uit de ballingschap in het jaar 538 voor Christus. Ook heeft men wel vertaald met 'liederen in de hoogte', met als bedoeling dat het liederen voor de hoge stemmen van vrouwen of kinderen zouden zijn geweest. Luther was die mening toegedaan. Weer anderen menen dat het pelgrimsliederen zijn geweest en dat zij verband hielden met de opgang naar de tempel ter gelegenheid van de grote feesten. De laatste mening is onder ons de meest gangbare geworden.
Andere opschriften zijn wat minder bekend, maar ook allerminst duidelijk voor ons. Wat betekent bijvoorbeeld op Neginothl Hoogstwaarschijnlijk wijst het woord op een lied dat bij snarenspel te zingen is. Maar wat voor snarenspel? De Statenvertalers dachten aan 'muziekinstrumenten, waarop met vingers gegrepen, geslagen of gespeeld werd, gelijk bij ons nu zijn luiten, harpen, citers, vedels, klavecimbels ...' En wat moeten we denken van het enkele malen voorkomende op de Gitthith? Men heeft gesuggereerd dat we moeten denken aan een lied dat gezongen moest worden met begeleiding van een muziekinstrument dat afkomstig was uit de Filistijnse stad Gath. Maar (en ook dat wisten de Statenvertalers al!) het is ook mogelijk dat een lied bedoeld wordt dat gezongen kon worden bij het treden van de druiven ten tijde van de wijnoogst. Misschien vormen de woorden op Jonath Elem Rechokim wel het meest tot de verbeelding sprekende en onvertaald gebleven opschrift uit het Psalmenboek. De Statenvertalers geven in een kanttekening allerlei vertaalopties. Zij suggereren de mogelijkheid dat de woorden de eerste regel zouden vormen van een bij de Joden destijds bekend lied, op de wijs waarvan dan Psalm 56 zou moeten worden gezongen. Prof. dr. Joh. de Groot meent in zijn boek De Psalmen, Verstaat gij wat gij leest? (1941) dat de Psalm is gezongen door de dichter 'toen hij een duif zag op een terebinth in de verte'. Zo zouden dan de Hebreeuwse woorden moeten worden vertaald. De duif zou de dichter in ballingschap hebben doen denken aan zijn vaderland.
Heel gemakkelijk te vertalen is het woord hallelujah, dat toch ook onvertaald is gelaten. Het betekent 'looft de HEERE'. Waarom de Statenvertalers het niet hebben vertaald? Zij zeggen het zelf in een kanttekening bij Psalm 104. Het hebreeuwse woord hallelujah is door de christelijke kerk overgenomen van de 'Joodse kerk' en algemeen gangbaar geworden. En dan tenslotte - wat dit onderdeel betreft - het woord sela. 't Behoort wel niet tot de opschriften, maar tot de 'tussenschriften'. Er zijn twee van zulke mssenschriften in ons Psalmenboek. Het ene vinden we alleen in Psalm 9:17 en luidt Higgajon. Het andere is dus sela. Dat woord komt maar liefst 71 maal voor! De Statenvertalers geven aan dat we ook van de betekenis van dit woord niet helemaal zeker zijn 'dewijl de muziek, bij Gods volk in het Oude Testament gebruikt, heden ten dage onbekend is'. Zij leggen een verband met een werkwoordsstam die 'opheffen' betekent en opperen de mogelijkheid dat er een bepaalde rijzing of daling van de stem bij het voorlezen of zingen van de Psalm mee aangeduid wordt. Opmerkelijk is dat het woord sela bijna altijd aan het eind van een vers voorkomt en slechts een enkele keer in het midden ervan (bijvoorbeeld in Psalm 55:20). Anderen menen dat sela een wenk is voor het luider worden van de instrumentale muziek terwijl de zanger moest zwijgen. De Duitser R. Stieb heeft in 1939 betoogd dat het woord de betekenis zou hebben van ons bis; we zouden volgens hem het woord sela daarom nooit moeten lezen, maar in plaats daarvan de voorafgaande woorden moeten herhalen. Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben. Bij gebrek aan zekerheid laten we het woord tot op heden echter onvertaald, maar we lezen het wel.
2. De onbekendheid kan ons parten spelen
Onbekende Psalmen ... Ze zijn er meer dan we wel beseffen. Al is bij menige Bijbel al aan de buitenkant te zien waar zich het Psalmenboek bevindt (het bekende donkere streepje op de bladzijden, verklaard door het veelvuldig gebruik 'even een Psalm' te lezen na het eten!), toch betekent dat niet dat het gehele Psalmenboek ook gelezen wordt. Overigens moeten we goed beseffen dat ook de bekendheid een belemmerende factor kan vormen bij het verstaan van de betekenis van de bijbeltekst! Een Psalm als de 42e is wel heel bekend, maar daarom nog niet zo eenvoudig uit te leggen. Iedereen die wel eens Bijbelse geschiedenissen heeft moeten vertellen, weet dat de bekendste geschiedenissen lang niet altijd het eenvoudigst zijn om te vertellen. Denk maar niet dat het preken over de zo bekende kerstgeschiedenis uit Lukas 2:1-7 eenvoudig is!
Onbekende Psalmen ... Er zijn er heel wat. Een huisvader die aan tafel na het lezen van bijvoorbeeld Psalm 9, 10, 11, 58, 59 of 109 - om er maar enkele te noemen - vraagt: 'Welke Psalm heb ik nu gelezen?', zal lang niet altijd het juiste antwoord krijgen. Een intrigerende vraag is: waaróm zijn zoveel Psalmen onbekend? Op die vraag zullen verschillende antwoorden te geven zijn, die alle wel min of meer waar zijn. Ik noem er enkele:
1. De melodieën zijn soms niet eenvoudig. Niet elke Psalm ligt gemakkelijk in het gehoor. Sommige predikanten hebben hier iets aan willen doen door zich als regel te stellen in elke eredienst tenminste één onbekende Psalm op te geven. Of door elke eredienst te begiimen met één van de 150 Psalmen en dan op de rij af. Het is een idee.
2. De inhoud 'ligt' ons niet zo. Ik hoop hierover aanstonds nog iets te zeggen bij het derde kernpunt. Maar nu al wil ik de vraag stellen: zou het toevallig zijn, dat alle zes Psalmen die ik zojuist als voorbeelden van onbekende Psalmen heb genoemd, felle aanklachten bevatten tegen de vijanden en de goddelozen? Maken de scherpe woorden van deze 'wraakpsalmen' ze bij velen ook niet - bewust of onbewust - onbemind? Onbekend maakt onbemind, zeker. Maar maakt het feit dat een Psalm onbemind is, ook niet dat zij onbekend blijft?
3. De tekstkeuze is vaak eenzijdig. Dat verwijt treft mijzelf ook. Wie eens een blik slaat in een kaartenbak waarin men zien kan over welke Bijbelteksten preken bestaan, schrikt soms bij het zien van de grote gedeelten van de Schrift waar zelden of nooit over wordt gepreekt. Dat geldt ook het Psalmenboek.
3. De inhoud kan ons tegen de borst stuiten
Misschien zal iemand opmerken: dat behoeven we toch niet tot het Psalmenboek te beperken? Het is toch zo dat in feite héél de Bijbel een boodschap bevat die 'niet naar de mens' is? Dat is waar. Of het nu gaat om de eisen van Gods Wet of om het Evangelie van vrije genade, het is wel vóór, maar niet naar de mens. Maar dat bedoel ik nu niet. Ik doel nu op gedeelten uit het Psalmenboek - en die komen juist in dat boek bijzonder voor! - die op het eerste gezicht in strijd schijnen te zijn met het geheel van de Heilige Schrift. Om twee soorten Psalmen of gedeelten van Psalmen gaat het mij nu.
In de eerste plaats zijn daar de Psalmen waarin de dichter min of meer heftig en bewogen zijn onschuld betuigt. We kunnen denken aan woorden als die van David in Psalm 17:3-5:
Gij hebt mijn hart geproefd, des nachts bezocht, Gij hebt mij getoetst, Gij vindt niets; hetgeen ik gedacht heb, overtreedt mijn mond niet. Aangaande de handelingen des mensen, ik heb mij naar het woord Uwer lippen gewacht voor de paden des inbrekers; houdende mijn gangen in uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen.
We zouden kunnen vragen: komen deze woorden toch niet heel dicht in de buurt van die van de farizeeër in de bekende gelijkenis: O God, ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar; ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit ...? Die vraag klemt temeer, omdat er nogal wat van deze Psalmgedeelten zijn; Psalm 17 is niet de enige! Trouwens, ook op andere plaatsen in het Oude Testament komen we dit soort uitspraken wel tegen. Denk maar eens aan de woorden waarmee Hizkia tot God bidt wanneer hij van de profeet Jesaja de boodschap heeft vernomen dat hij bevel aan zijn huis moet geven omdat hij sterven zal: Och HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb ... Wat moeten we hiervan denken? Waren de vromen van het oude verbond dan mensen vol zelfgenoegzaamheid en eigengerechtigheid? Valt ons daarom het lezen van veel Psalmen soms ook moeilijk, omdat zulke uitpraken ons tegen de borst stuiten? Een paar opmerkingen wil ik hierover maken.
a. Vaak hebben de Psalmdichters deze dingen gezegd in tijden van grote nood. Het zijn geen uitingen van zelfgenoegzame mensen die zich ver verheven achtten boven hun medemensen. Wie eens bijvoorbeeld Psalm 17 verder leest, bemerkt dat de dichter te maken heeft met goddelozen die hem 'verwoesten', en dat hij omringd wordt door 'doodsvijanden'! En Hizkia sprak zijn onschuldsbetuiging niet rustig vooraan in de tempel uit, zoals de farizeeër, maar hij sprak ze op een ziekbed waarvan hij meende dat het zijn sterfbed worden zou. Dan zegt men zulke dingen niet gladjes!
b. Uit andere woorden van dezelfde dichters weten we dat zij hun schuld, verlorenheid en onwaardigheid voor God heel diep en waarachtig hebben beleefd. David dichtte niet alleen Psalm 17, maar ook Psalm 32 en 51. En wie Hizkia's gebed leest in Jesaja 38, leest daar woorden van iemand die piept als een zwaluw en kirt als een duif, en niet het pleiten van een zelfvoldaan mens op zijn eigen gerechtigheid.
c. Er is een groot verschil tussen 'persoonsgerechtigheid' en 'zaaksgerechtigheid'. Persoonsgerechtigheid heeft geen mens. Alleen Christus had het. Hij mocht zeggen: Wie van u overtuigt Mij van zonde? (Johannes 8:46). De Psalmdichters hebben dat tot in het diepst van hun ziel verstaan, of we dan aan David denken in zijn boetpsalmen, aan Asaf in Psalm 73 of aan Mozes in Psalm 90 - er is dan geen onderscheid. Zij hebben zich allen tot in het diepst van hun bestaan zondaar voor God geweten. Maar een zaaksgerechtigheid te hebben is iets anders. De belijdenis van onschuld betekent dan niet een betuiging van zondeloosheid, maar van oprechtheid. Men kan diep overtuigd zijn van het feit voor God in zichzelf niet te kuimen bestaan, terwijl men toch in een bepaalde zaak onschuldig en integer is. De vrienden van Job verwarden in him scherpe woorden persoonsgerechtigheid en zaaksgerechtigheid nogal eens; Job deed het in zijn hartstochtelijke zelfverdediging trouwens ook wel eens.
We hadden het over Psalmen of gedeelten van Psalmen die op het eerste gezicht in strijd schijnen te zijn met het geheel van de Schrift en waarvan de inhoud sommigen daarom tegen de borst stuit. Als eerste categorie noemde ik de onschuldbetuigingen. In de tweede plaats willen we nog letten op de zogenaamde wraakpsalmen, ook wel vloekpsalmen genoemd. Het zijn Psalmen waarin de dichter soms op heel heftige wijze om de ondergang van zijn vijanden bidt. Een enkel voorbeeld. In Psalm 109, waarin David God eerst de 'God mijns lofs' heeft genoemd, vraagt hij vervolgens aan God met betrekking tot goddeloze mensen die hem hebben belasterd:
Stel een goddeloze over hem, en de satan sta aan zijn rechterhand. Als hij gericht wordt, zo ga hij schuldig uit, en zijn gebed zij tot zonde. Dat zijn dagen weinig zijn, en een ander neme zijn ambt. Dat zijn kinderen wezen worde, en zijn vrouw weduwe ... Dat de schuldeiser aansla al wat hij heeft, en dat de vreemden zijn arbeid roven.
Het bekendste voorbeeld van een wraak- of vloekpsalm is wel Psalm 137. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik nog nooit een vers van deze Psalm in de kerk heb laten zingen; 'k heb er ook nooit over gepreekt. Het zijn ook wel ontzaglijke woorden, door het volk in ballingschap aan de stromen van Babylon gezongen:
O Babylon, wij zien eerlang u straffen;
Gelukkig hij, die u zal loon verschaffen,
Die u vergeldt al wat g' ons hebt misdaan;
Gelukkig hij, die u temeer zal slaan.
Uw kinderkens zal grijpen, o gij trotsen,
En wredelijk verplett'ren aan de rotsen
Maar ook een 'mooie', geliefde en vaak gezongen Psalm als de 139" heeft een geduchte wraakpassage:
O God, dat Gij de goddeloze ombracht; en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij; die van U schandelijk spreken, en Uw vijanden ijdellijk verheffen. Zou ik niet haten, HEERE, die U haten? En verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan? Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij ...
Men heeft heel scherpe bezwaren tegen deze en andere Psalmgedeelten ingebracht. Ook mensen die overigens veel waardering hebben voor het Psalmenboek, hebben deze hartstochtelijke uitingen van de dichters onaanvaardbaar geacht. Zij hebben in deze woorden felle en onverzoenlijke wraakzucht beluisterd en gewezen op de tegenstelling met het Nieuwe Testament, dat zo heel anders zou spreken en oproept onze vijanden lief te hebben en te zegenen die ons vervolgen. Wat moeten daarop zeggen? Op een paar dingen zou ik willen wijzen.
a. We moeten goed bedenken welke vijanden de dichters in de wraakpsalmen op het oog hebben. Het zijn over het algemeen mensen die Gód willen aantasten. Zijn Naam, Zijn zaak. Zijn eer. Zijn volk. Het is onterecht om de psalmdichters bittere persoonlijke rancune te verwijten. Het gaat over mensen die 'U haten' (Psalm 139:21), of die hebben gejuicht (!) bij de val van Jeruzalem (Psalm 137:7).
b. We moeten beseffen dat er niet zo'n tegenstelling bestaat tussen het Oude en het Nieuwe Testament als sommigen wel suggereren. Ook de Heere Jezus spreekt van de ontzaglijke wraak van God over iemand die de 'kiemen' die in Hem geloven, heeft geërgerd: Het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen en dat hij verzonken ware in de diepte der zee (Mattheüs 18:6). In Openbaring 6 lezen we dat de zielen van degenen die gedood waren om het Woord Gods, onder het altaar in de hemel (!) met grote stem roepen: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? En, om niet meer te noemen: in Openbarmg 18 hoort de ziener op Patmos Gods eigen stem uit de hemel klinken bij de val van het grote, wrede en afgodische Babyion: Gaat uit van haar. Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt... Vergeldt haar gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel naar haar werken...
c. Sommige dingen kunnen ons heel wreed voorkomen. Ze zijn ook verschrikkelijk. Dan denk ik nu alleen maar aan het grijpen van de kinderen en het verpletteren van hen aan de steenrots, waar Psalm 137 van spreekt. We zien het afschuwelijke tafereel al voor ons. Moeten mensen die dat doen nu welgelukzalig genoemd worden? Is dit niet de meest onbegrijpelijke zaligspreking uit heel de Bijbel? Dat mag waar zijn, maar we moeten bedenken dat de wijze van oorlogvoering in de oude oosterse wereld soms heel wreed kon zijn. Ds. W.Chr. Hovius heeft in het boekje Moeilijke Psalmen herinnerd aan het voorbeeld van de Syrische koning Hazaël, die van Israël de jongemanschap met het zwaard doden en hun jonge kinderen verpletteren en hun zwangere vrouwen opensnijden zou (2 Koningen 8:12). De ontzaglijke vloekspreuk van Psalm 137 is nooit los te maken van het feit dat de Babyloniërs bij de inneming van Jeruzalen exact hetzelfde hadden gedaan: de jonge kinderen aan de steenrotsen verpletterd! Ook moeten we er goed op letten dat de Joden in Babel in Psalm 137 niet elkaar opwekken de hand te slaan aan de kleine kinderen in Babyion. Zij smeken slechts om de uitvoering van Gods recht. Overigens moeten we, alvorens te rillen bij de gedachte aan die wrede oude tijden, ons afvragen of ónze tijd zoveel barmhartiger is als het over oorlogvoeren gaat ...
d. Eens zal er een tijd komen dat Gods kinderen geheel aan Gods kant zullen vallen, ook als Hij Zijn ontzaglijke gerichten gaat uitvoeren. Dat zal op de jongste dag zijn. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat de dichters van de wraakpsalmen, in plaats van heel ver van hun plek te zijn, juist het beeld vertonen van de volkomen vereniging met Gods doen en met Gods wil, zoals de Kerk die eenmaal vertonen zal. We kunnen ook denken aan onze Heidelbergse Catechismus, die in zondag 19 zegt dat Gods kind Christus tot een Rechter uit de hemel verwacht. Die 'al Zijn en mijn vijanden' (let op de volgorde!) 'in de eeuwige verdoemenis werpen zal ...' Wie kritiek oefent op de wraakpsalmen, moet dat ook doen op veel andere gedeelten van de Schrift en op het boekje dat wel het Troostboek van Gods kerk is genoemd.
4. De verklaring kan ons voor moeilijkheden plaatsen
Nu gaat het dus niet om moeilijkheden die zich voordoen bij de vertaling, maar bij de exegese of verklaring van een Psalm. Overigens zal het ieder wel duidelijk zijn dat Schriftgedeelten die moeilijk te vertalen zijn, vaak ook moeilijk te verklaren zijn. Op enkele moeilijkheden waarvoor wij bij de verklaring van een Psalm kunnen komen te staan, wil ik hier wijzen.
a. Sommige uitdrukkingen zijn niet zo eenvoudig. We zullen bij het lezen van de Heilige Schrift, en dus ook van het Psalmenboek, altijd voor ogen moeten houden dat ons verstand verduisterd is. Aan de ene kant is het volkomen waar dat de Schrift duidelijk is, althans in die dingen die nodig zijn voor de zaligheid. Maar even waar is het dat wij van nature verduisterd zijn in ons verstand (Efeze 1:18). Dat kan en mag men de Schrift niet verwijten, evenmin als men de zon mag verwijten dat een blinde haar niet ziet. Die blindheid en dat verduisterd zijn van ons verstand maken dat Gods Woord voor ons vaak een gesloten boek schijnt. Daar is altijd het element dat door de apostel Paulus onder woorden wordt gebracht: Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (1 Korinthe 2:14). Dit is de verklaring van het feit dat een hoogleraar in de godgeleerdheid er soms blijk van geeft minder van de Schrift te verstaan dan een eenvoudig kind van God.
Er is echter nog een ander element bij het lezen van de Schrift. Sommige zinswendingen zijn niet zo doorzichtig. Wat te denken van een vers als Psalm 141:6:
Hun rechters zijn aan de zijden der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.
Zo zouden er meer plaasten te noemen zijn. Soms hangen de moeilijkheden bij het verstaan samen met het feit dat de Psalmen behoren tot de Hebreeuwse poëzie. Het Hebreeuws is nu eenmaal een taal met een andere structuur dan de onze en de Statenvertalers hebben zich heel dicht bij de oorspronkelijke tekst willen houden.
Heel belangrijk is in ieder geval altijd weer een nauwkeurig lezen wat er staat. Het is een van de uitgangspunten van een goede exegese dat de verklaarder vóór alle dingen goed lezen moet. En dat is niet altijd eenvoudig. Wanneer ik met m'n catechisanten de les van de zalving van de Middelaar besprak, liet ik ze nogal eens Psalm 45:8 lezen om te testen of ze goed lezen konden:
... daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven uw medegenoten.
Lang niet iedereen slaagt er bij de eerste poging in deze korte zin goed te ontleden. Goed lezen is soms moeilijk!
b. Soms zijn het auteurschap en de historische achtergrond van de Psalm niet vermeld. Vaak is de auteur van een Psalm ons bekend. Bij 74 Psalmen is dat David. Dat is een belangrijk hulpmiddel bij de verklaring: we weten immers uit de beide boeken van Samuel heel wat over het leven van de man naar Gods hart. Zelfs al wordt in de Psalm de historische achtergrond niet expliciet vermeld, toch kan hetgeen we weten over Davids leven veel licht over een Psalm laten vallen. Ik denk nu bijvoorbeeld aan Psalm 32, een van de zeven 'boetepsalmen'. Het is een 'onderwijzing van David'. Over de historische achtergrond zegt hij niets. Maar gezien de inhoud van de Psalm is er in feite maar één datering mogelijk: na de zonde met Bathseba en de ontvangen vergeving die daarop volgde.
Er zijn ook Psalmen waar én de auteur én de precieze historische achtergrond met zoveel woorden worden genoemd. Dat is bijvoorbeeld het geval in Psalm 59:1:
Een gouden kleinood van David, voor de opperzangmeester, Al-tascheth; toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden.
Hier kunnen we de historische achtergrond heel duidelijk traceren, namelijk in 1 Samuel 19:11. Even duidelijk is de heenwijzing naar 2 Samuel 8 en naar 1 Kronieken 18 in Psalm 60:1,2:
Een gouden kleinood van David tot lering, voor de opperzangmeester, op Schuschan Eduth; als hij gevochten had met de Syriërs van Mesopotamië en met de Syriërs van Zoba, en Joab wederkwam en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalfduizend.
Maar het ligt niet altijd zo eenvoudig. Wat is er bijvoorbeeld aan de hand met de anonieme dichter van Psalm 120? Wie is hij, en waarom klaagt hij zo bitter en smartelijk over de 'bedrieglijke tong' die hem zoveel kwaad heeft gedaan? Kennelijk vertoeft hij temidden van felle vijanden die de vrede haten. Hij woont daar al zo lang ... en hij voelt zich een 'vreemdeling in Mesech'! Het grote gevaar dat hier bij de exegese dreigt is dat van de fantasie en de hypothese: 'Als deze Psalm van David is en als hij hier op de vlucht is voor Absalom, dan ...' Menige preek is zo gebouwd op de zandgrond van een vooronderstelling met betrekking tot de wijze en de tijd waarop een Psalm is ontstaan. Het zal duidelijk zijn dat we hier een factor hebben die de verklaring van sommige Psalmen niet eenvoudig maakt.
c. De 'messiaanse Psalmen' zijn voor de uitlegger niet altijd eenvoudig. Hier ligt een van de grootste problemen bij het lezen van het boek van de Psalmen. Wat IS eigenlijk een 'messiaanse' Psalm? Dat is een Psalm waarin de dichter spreekt van de komende Messias. Gedurende zo'n vierduizend jaar hebben Gods kinderen Hem verwacht Die komen zou (Mattheüs 11:3). Naar Jezus' eigen woord heeft Abraham met verheuging verlangd dat hij Zijn dag zien zou, en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest (Johannes 8:56). Abraham leefde lang, heel lang voor de eerste Psalm werd gedicht. Zouden dan de Psalmendichters de dag van Christus niet hebben gezien?
Wel moeten we er goed oog voor houden dat er een heilsgeschiedenis is. Er is een geschiedenis van de Godsopenbaring. Zo heeft Adam wél geweten dat de beloofde Verlosser het Zaad van een vrouw zou zijn, maar hij heeft niet geweten dat Hij het Zaad van Abraham en nog minder dat Hij de Zoon van David zou zijn. David heeft wél geweten dat God uit de vrucht zijner lenden, zoveel het vlees aangaat, de Christus verwekken zou (Handelingen 2:30), maar hij heeft niet geweten dat Christus juist in Bethlehem, Davids geboorteplaats, geboren zou worden. Dat heeft de profeet Micha voor het eerst voorzegd. Zo is er een voortgang in de wijze waarop God het komende heil in Zijn Zoon heeft bekendgemaakt. Onze Heidelbergse Catechismus spreekt van het 'heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijn eniggeboren Zoon vervuld' (zondag 6). Het is als met een knop, die steeds verder opengaat, om zich tenslotte als een bloem in volle pracht te openbaren. Ergens midden in die geschiedenis van de Godsopenbaring hebben de Psalmdichters geleefd en gezongen.
De vraag waar wij nu voor staan is, hoeveel de Psalmdichters hebben geweten van de komende Christus en hoeveel wij in hun woorden mogen lezen. Hebben zij soms méér gezegd dat zij zelf hebben verstaan? Ook dat kan voorkomen. Er is over deze dingen een veelheid van opvattingen. Sommigen willen nauwelijks weten van een Christusverwachting in het Oude Testament. Anderen lezen en verklaren de Psalmen alsof de dichters de vervulling van hun woorden zelf al hadden gezien. Ook onder de meest respectabele uitleggers van de Schrift komt verschil van mening voor. Zo is er een aaimierkelijk verschil tussen Luther en Calvijn bij de verklaring van Psalm 3:6: Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. Luther merkt bij deze woorden op: 'Christus deutet hier auf seinen Tod und Begrabnis ... Denn man kaïm ja doch nicht glauben, dasz er so herrliche Dinge vom natürlichen Schlaf und der natürlichen Ruhe sagt'. Calvijn daarentegen noemt bij dit vers de naam van Christus niet eens; hij betrekt het louter op Davids levensomstandigheden.
Nogmaals de vraag: wat is een messiaanse Psalm? En nogmaals het antwoord: het is een Psalm waarin de dichter spreekt van de komende Messias. Maar - en daar zagen we al iets van - dat spreken kan op heel verschillende manieren gebeuren. De vermaarde Duitse exegeet F. Delitzsch wil in zijn verklaring van de Psalmen maar liefst vijf soorten van messiaanse Psalmen onderscheiden. We noemen ze even voor de volledigheid: Delitzsch onderscheidt direct-eschatologisch messiaanse, typisch messiaanse, typisch-profetisch messiaanse, indirect-eschatologisch messiaanse Psalmen en tenslotte Psalmen die hij eschatologische Jehova-Psalmen noemt. We zullen er niet aan kunnen denken al deze onderscheidingen nu uit te werken. Een paar opmerkingen nog.
In feite zal elke Psalm messiaans genoemd kunnen worden, in die zin dat Christus altijd en overal het grote Middelpunt van de Schriften is. Toen de Heere Jezus uit de doden was opgestaan, heeft Hij op de Paasavond Zijn jongeren herinnerd aan wat van Hem geschreven is in de Wet van Mozes en de Profeten én de Psalmen (Lukas 24:44). Er klinkt in deze woorden een herinnering door aan de Joodse canon, die immers een wat andere volgorde heeft dan de onze. De Tenach (wat wij het Oude Testament noemen) bestaat uit de Thora (de Wet), de Nebiim (de profeten) en de Chetubim (de geschriften). Van dit laatste onderdeel vormen de Psalmen het eerste boek. We lezen dat Christus bij die gelegenheid het verstand van de discipelen opende, opdat zij de Schriften verstonden. Om jaloers op te worden! Christus lééfde uit de Schriften, en ook uit het Psalmenboek. Let er bijvoorbeeld maar eens op dat drie van de zeven kruiswoorden aanhalingen uit de Psalmen zijn. In zekere zin spreekt élke Psalm van Hem. Het moet een worsteling zijn voor de dienaar des Woords om Christus te mogen ontdekken in elke Psalm.
Niet in elke Psalm komt Christus echter op dezelfde wijze naar voren. Er zijn psalmwoorden, die niet slechts op Hem mogen, maar zelfs moeten betrokken worden en dan wel op Hem alleen. We kunnen die Psalmen (of Psalmgedeelten) direct-messiaans noemen. Een voorbeeld ligt voor ons in Psalm 2:7,8:
Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
Een ander voorbeeld vinden we in Psalm 40:7-9:
Gij hebt geen lust gehad aan slachtojfer en spijsoffer. Gij hebt Mij de oren doorboord; brnadoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands.
En een derde in Psalm 110:1:
De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten.
Dat we deze Psalmgedeelten direct-messiaans mogen noemen, vindt steun in het Nieuwe Testament, waar deze teksten uitgelegd worden als doelend op Christus. Ik sprak met opzet van psalmgedeelten. Immers, in Psalm 40 staan ook andere teksten. Zo zegt David daar in vers 13 dat zijn ongerechtigheden menigvuldiger zijn dan de haren van zijn hoofd. Die woorden kunnen natuurlijk niet op Christus worden geduid. Hier stuiten we op het verschijnsel dat in een en dezelfde Psalm passages kunnen staan die alleen op de dichter betrekking hebben en andere die alleen op Christus kunnen zien.
Toch geven dit soort Schriftgedeelten nog niet de grootste moeilijkheden. Veel zwaarder zijn soms die Psalmen te verstaan die we indirect-messiaans zouden kunnen noemen. Daarin spreekt de dichter bijvoorbeeld van Israels koning en bezingt diens grootheid en goddelijke roeping. Geleidelijk aan echter stijgt dan de beschrijving boven die van een aardse koning uit en ontwaren we de trekken van 'Vorst Messias'. Dit is bijvoorbeeld het geval in Psalm 72. In dit gebed voor Salomo smeekt de dichter:
O God, geef de koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid aan de zoon des konings. Zo zal hij uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht.
Deze woorden kunnen heel goed een gebed vormen voor een aardse koning. Maar dat wordt anders bij vers 7 en volgende:
In Zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij. En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde ...
Deze woorden moeten naar onze mening op Christus worden toegepast. Op Hem alléén? Zijn ze toch ook niet ten dele in Salomo's regering vervuld? We hebben hier hetzelfde verschijnsel als bij vele oudtestamentische profetieën, die als het ware een 'dubbele bodem' hebben: een vervulling in de tijd van de profeet of niet zolang daarna, én een vervulling in de tijd van het Nieuwe Testament. Soms kunnen we zelfs nóg meer 'lagen' van vervulling ontdekken in één en dezelfde profetie. Het zal duidelijk zijn dat hier voor de uitlegger veel vragen kunnen liggen. Voorzichtigheid en nuchterheid zijn nodig; bovenal het onderwijs van Gods Geest, om te mogen verstaan wat de 'zin en mening' van de Heilige Geest in deze Schriftplaatsen is. Ook voor de uitgevers van de Bijbel doen zich hier trouwens problemen voor.
Wanneer moeten we een hoofdletter plaatsen en wanneer niet? De Hebreeuwse en Griekse grondtekst van de Schrift geeft daarover nu eenmaal geen uitsluitsel. Dus moet de exegese in feite het hoofdlettergebruik bepalen. In het bovenstaande voorbeeld van Psalm 72 kan men zien dat we het gebruik van de hoofdletter bij vers 7 begonnen zijn. Duidelijk zal in elk geval zijn dat bij de uitleg van deze soort van Psalmen de vraag van de Moorman uit Handelingen 8 met een kleine variatie kan worden toegepast: Van wie zegt de dichter dit, van zichzelf of van iemand anders?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997
Driestar bundels | 172 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997
Driestar bundels | 172 Pagina's