Woord- en beeldcultuur in de volgende eeuw
Een aantal jaren geleden schreef de Duitse journalist Wolfgang ZöUer een boek onder de veelzeggende titel: Wenn das Bild das Wort erschlagt. Het is een beschouwing door iemand die een duidelijke, bijbelse visie heeft op de beeldcultuur die we, letterlijk voor onze ogen, zich zien ontwikkelen en dat alles ook nog in een razend tempo.
De auteur ziet voor de 21e eeuw een somber scenario voor zich: als inderdaad het beeld het woord 'erschlagt', doodslaat, zal het creatieve denken van de mens langzaam maar zeker gedoemd zijn ten onder te gaan, zegt hij. Als dodelijk gevaar signaleert hij dat veel christenen zich gaan afkeren van het het woord - zonder én met hoofdletter - en mee gaan doen met de allesoverheersende cultus van het beeld. Het zal duidelijk zijn dat het voor ons de moeite waard is kennis te nemen van Zöllers boek. Met de door hem geponeerde stelling zitten we immers midden in de zaak waarover we willen nadenken: woord- en beeldcultuur in de volgende eeuw.
Woord- en beeldcultuur: een omschrijving
Het is goed eerst te omschrijven wat we onder woord- respectievelijk beeldcultuur verstaan. Het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, de 'dikke Van Dale', geeft als omschrijving van beeldcultuur: cultuur waarin beeldende middelen (tekeningen, stripboeken, foto's, film, televisie e.d.) een belangrijke rol spelen ( met name bij de informatieoverdracht). Daartegenover staat dan volgens Van Dale de 'schriftcultuur' , dat is de cultuur waarin het schrift een belangrijke rol speelt bij de informatieoverdracht.
De term 'woordcultuur' staat ook in dit woordenboek, maar merkwaardigerwijze zonder nadere uitieg. Woordcultuur is in feite een ruimer begrip dan schriftcultuur. Daaronder valt bijvoorbeeld ook de verbale communicatie van volkeren die geen schrift kennen. Woordcultuur is dan de cultuur waarin het woord - al dan niet in schriftelijke vorm - een grote rol speeU in de informatieoverdracht.
Visualisering
De toenemende visualisering van de informatieoverdracht in onze samenleving kan ieder waarnemen. Het gebruik van pictogrammen is bijvoorbeeld erg populair en er komen er steeds meer bij. In Ede zag ik op een richtingaanwijzer van de ANWB de aanduiding 'De Reehorst' en vóór dit woord een figuurtje dat gebogen over een katheder stond. 'Congrescentrum' moet dat betekenen. De ANWB past veel van deze pictogrammen toe: iedereen kent wel de plaatjes voor 'picknickplaats', 'visstekkie' of 'restaurant'. Ook de Nederlandse Spoorwegen maken er heel inventief gebruik van. Voor mensen die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen, is dat een uitkomst. Voor verstandelijk gehandicapten die niet kunnen lezen, heeft men zelfs een aparte 'pictogrammentaal' ontworpen.
In deze bijdrage zal ik in het bijzonder aandacht schenken aan de toepassing van woord en beeld in reclame-uitingen en in de media. Verder zal ik kort ingaan op de invloed van drama en toneel, met name in het onderwijs en bij evangelisatiewerk.
Reclamemensen weten al heel lang dat men producten beter aan de man kan brengen als in de reclame naast het woord ook het beeld wordt toegepast. De informatieve waarde van beelden in advertenties en op affiches is vaak heel gering. Het beeld dient primair als blikvanger: het moet mensen prikkelen om naar de reclame te kijken en de info in zich op te nemen. Het zal duidelijk zijn dat aan de toepassing ervan allerlei ethische aspecten zitten.
Op zichzelf is visualisering niet zo nieuw of opzienbarend. Het schijnt dat Napoleon gezegd heeft dat één plaatje meer zegt dan duizend woorden. Nieuw in onze tijd is dat de technische mogelijkheden om visualisering bij informatieoverdracht toe te passen geweldig zijn toegenomen.
Historische terugblik
In vroeger eeuwen werden gedrukte of met de hand geschreven boeken rijk geïllustreerd, niet alleen ter verfraaiing, maar vooral ook ter ondersteuning van het woord. Als men het geschreven woord niet goed begreep, kon een plaatje uitkomst bieden. Daar zat en zit echter een probleem. De illustrator geeft in het plaatje een interpretatie van de tekst. Soms veroorlooft hij zich vrijheden, die kwalijke gevolgen hebben voor de uitleg van de tekst. Een aardig voorbeeld daarvan is de miniamiu: die een middeleeuwse monnik maakte bij de tekst uit Genesis 4:4, het offer van Kaïn en dat van Abel. Hoe beeld je uit dat God het offer van Abel wel en dat van Kaïn niet behaagde? Het prentje laat zien dat de rook van Abels offer naar de hemel opstijgt en van Kaïn op de aarde neerslaat. Goed gevonden, maar dat staat zo niet in de Bijbel. Toch bleef deze interpretatie eeuwenlang populair, tot in protestantse kinderbijbels toe ... .
In de Middeleeuwen, toen slechts een kleine elite kon lezen en schrijven, maakte de Rooms-Katholieke Kerk gebruik van schilderijen, tekeningen, standbeelden en afbeeldingen op gebrandschilderde ramen om aan het kerkvolk de hoofdzaken van de bijbelse geschiedenis door te geven. Dat waren de 'boeken der leken'. Aan het eind van de Middeleeuwen leerden steeds meer mensen lezen en schrijven: de burgerlijke overheid ging scholen stichten, vaak tegen de zin van de kerkelijke autoriteiten in. Er werd steeds meer gelezen. Tal van 'volksboeken' - populaire navertellingen in proza van oude ridderromans en klassieke verhalen - verschenen om aan de leeshonger te voldoen.
Die honger kon gemakkelijk gestild worden, omdat er omstreeks 1440 op verschillende plaatsen in West-Europa een nieuw communicatiemedium was uitgevonden: de boekdrukkunst. Er is nog steeds strijd over de vraag wie van de drie de uitvinding deed: de Engelsman Caxton, de Nederlander Coster of de Duitser Gutenberg. De meeste geleerden houden het op Gutenberg.
Aanvankelijk leken de gedrukte boeken, de zgn. incunabelen of wiegendrukken, op de handschriften uit de kloosters. In de 16e eeuw verbeterde men de techniek van het boekdrukken: de oplagen werden groter, de illustraties - vaak nog wat primitieve houtsneden of etsen - wonnen aan kwaliteit. Naast boeken drukte men pamfletten, plakkaten en vlugschriften. In die tijd ging men ook in groten getale zgn. koopmansbrieven drukken. Dit waren de voorlopers van de krant. Wie het Plantijn-museum te Antwerpen bezoekt, krijgt een goede indruk van de vakkennis en techniek van de drukkers in die dagen.
Met deze uitvinding deed het eerste massamedium zijn intrede, al werd het als zodanig nog niet onderkend. De cultuurfilosoof McLuhan, die omstreeks 1965 grote vermaardheid verwierf, vergeleek de uitvinding van Gutenberg met het ontstaan van een nieuw melkwegstelstel. Een van zijn boeken heet dan ook The Gutenberg Galaxy (1962). De culturele gevolgen van deze uitvinding zijn unmens geweest: er ontstond in West-Europa en later in Noord-Amerika een echte woord- en schriftcultuur.
Woordcultuur
We blijven nog even in de 15e en 16e eeuw. De opkomst van Renaissance en Humanisme bevorderde sterk de woordcultuur. De himianisten waren geboeid door het geschreven en gesproken woord. Taaistudie, literamur, retorica namen een voorname plaats in het onderwijs in. Iets 'onder woorden brengen' werd echt een 'kunst apart'.
Als in de 16e eeuw de Reformatie haar intrede doet, is er al een echte humanistische schriftcultuur, waarvan de reformatoren gretig gebruik maken. Luther laat zich informeren door zijn humanistisch gevormde vriend en medewerker Melanchthon en van Calvijn weten we dat hij voor zijn optreden als hervormer een humanistischwetenschappelijke opleiding had genoten.
Luther, een natuurtalent op het gebied van de commimicatie, maakt graag en veel gebruik van het nieuwe massamedium, de pers. Naar de mens gesproken zou de Reformatie nooit zoveel invloed uitgeoefend kunnen hebben, als de boekdrukkunst niet was uitgevonden.
De drang om alles 'onder woorden te brengen' blijkt ook uit de vele belijdenisgeschriften die in de 16e en 17e eeuw zijn opgesteld. Dit is, afgezien van theologische en kerkhistorische aspecten, typerend voor een samenleving waarin de woordcultuur centraal staat. Als je iets maar zo precies mogelijk formuleert, heb je de waarheid te pakken. De heilswaarheden brengt men onder in een gezaghebbend 'formulier' waaraan ieder kerklid zich moet onderwerpen. Men vergeet daarbij echter dat woorden nooit voor 100% de werkelijkheid dekken. Een woord verwijst naar de werkelijkheid, maar is die werkelijkheid zelf niet. Dat verklaart voor een deel het onderlinge gekibbel over de juiste interpretatie van een woord of tekst(fragment). Tot in onze tijd is bijvoorbeeld de uitleg en toepassmg van een gedeelte van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis omstreden.
Trouwens, ook voor het beeld geldt dat beeld en werkelijkheid elkaar nooit geheel dekken. Woord en beeld be-teken-en iets, verwijzen naar iets anders. Deze constatering kan ons ervoor behoeden om woord- en beeldcultuur als twee tegengestelde grootheden te bekijken. Bij volkeren die het schrift kennen, completeren het verbale en het non-verbale elkaar. Het is daar nooit een kwestie van of/of, maar wel van en/en. Alleen bij primitieve volkeren die het schrift niet kennen, zou je kunnen spreken van zuivere beeldcultuur.
Het zware accent dat de reformatoren legden op het woord, op het verbale, leidde ertoe, dat zij alles wat naar 'beeldcultaur' zweemde, verwierpen. Dat had nataurlijk ook te maken met hun afkeer van de rooms-katholieke beeldenverering in de kerk.
Luther was nog heel gematigd: wat Gods Woord niet expliciet verbiedt, mag. Vandaar dat er in lutherse kerken vaak veel beeldende kunst te vinden is. Calvijn en zijn volgelingen gingen veel verder: wat Gods Woord niet expliciet gebiedt, mag niet. De calvinistische kerkgebouwen muntten dan ook doorgaans niet uit door fraaie vormgeving en (symbolische) kunst. In vormgeving en liturgie is weinig van beeldcultaur te merken.
In de Heidelbergse Catechismus wordt m Zondag 35 het gebruik van beelden om de kerk te versieren en er een soort godsdienstonderwijs mee te geven scherp veroordeeld: Vraag 98: 'Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?' Antwoord: 'Neen, want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Die Zijn christenen niet door stomme beelden, maar door de levende verkondiging van Zijn Woord wil onderwezen hebben.' De opstellers van de catechismus verwijzen naar verschillende bijbelteksten, waarvan de verzen 14, 15 en 17 uit Romeinen 10 wel de belangrijkste zijn. Daar staat in het kort: 'Hoe zullen zij in Hem geloven, van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? (...) Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God.' Luther vertaalt nog duidelijker: 'So kommt der Glaube aus der Predigt, das Predigen aber durch das Wort Gottes.' De nadruk ligt dus op de verkondiging, op het auditieve, het prediken en het horen van het Woord van God. Voor analfabeten - en die zijn er, ook in de westerse samenleving, meer dan we denken - is dat een bemoedigende tekst!
In de vele commentaren op en preken over de uitleg van de Heidelbergse Catechismus vinden we dit motief steeds weer terug: het horen gaat voor het zien. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods veronderstelt de 'viva vox' van de prediker in de prediking. Daarom is luisteren zo belangrijk in een woordcultaur. In de praktijk heeft men overigens het horen van het Woord vrijwel gelijkgeschakeld met het lezen ervan.
Er is dan echter wel een verschuiving opgetreden: horen is iets anders dan lezen, zeker in onze samenleving waar het voor zichzelf hardop lezen uitgebannen is. Lezen is in onze samenleving hoogstens een vorm van 'inwendig horen'. Het is een kwestie van lettertekens zien, deze 'decoderen' en daarna de woorden en zinnen interpreteren.
De grote massa is daartoe, ook na aanvankelijk leesonderwijs, zeker niet in staat. Prentjes ter verduidelijking blijven nodig. De protestantse bijbelvertalingen uit de 16e en 17e eeuw verschijnen dan ook al gauw geïllustreerd. De platen in de Statenbijbel zijn terecht beroemd gebleven. Naast de bijbel geeft men ook complete bijbelse prentenboeken uit. Bekend is bijvoorbeeld een uitgave met etsen van Jan Luiken (1649-1712).
De woordcultuur, die tot in de 19e eeuw in onze samenleving dommeerde, dreigt te verdwijnen. Men kan dat betreuren, maar de feiten zijn niet anders. Neil Postman, een Amerikaanse hoogleraar in de massacommunicatie, voert in zijn nog altijd lezenswaardige boek Amusing Ourselves to Death - Ie druk 1985, Nederlandse vertaling onder de titel Wij amuseren ons kapot 1986 - een hartstochtelijk pleidooi voor het behoud van de woordcultuur. Met spijt moet hij vaststellen dat het typografisch denken (dat betekent ongeveer: het denken zoals dat in een woordcultuur plaatsvindt) in Amerika heeft moeten wijken voor wat hij noemt het tijdperk van de amusementsindustrie. 'Dat het gedrukte woord een zo diepgaande en duurzame invloed had op alle terreinen van het maatschappelijk discours, vond zijn oorzaak niet alleen m de kwantiteit van gedrukt materiaal, maar vooral ook in het feit dat het geen concurrenten had. Vooral diegenen die weigeren te erkennen dat het mediamilieu mssen toen en nu vérstrekkende veranderingen heeft ondergaan, zouden daar keer op keer aan herinnerd moeten worden. Uit die hoek krijgen we met een zekere regelmaat te horen dat er vandaag de dag meer gedrukt materiaal verschijnt dan ooit tevoren, en daar is weinig tegen in te brengen. Maar van de zeventiende tot ver in de negentiende eeuw was men volledig op de produkten van de drukpers aangewezen. Film, radio, foto's, grammofoonplaten - dat alles bestond niet. En er was ook geen televisie. Het maatschappelijk discours voltrok zich door middel van het gedrukte woord' (blz. 47).
Reclame en pers
Met de opkomst van de 'pruited media' nam ook de ontwikkeling van de reclame in al haar verschijningsvormen enorm toe. Al in de 18e eeuw was men begonnen stukjes krantenpapier tegen betaling ter beschikking te stellen: de advertentie was geboren. De aantrekkelijkheid daarvan werd verhoogd door er tekeningen en in later tijd ook foto's aan toe te voegen.
In de 20e eeuw gingen reclamemakers ertoe over gebruik te maken van psychologische inzichten om de consument te overreden een bepaald product te kopen. Deze overredingsdrang kreeg al gauw het karakter van manipulatie. Het boek van Vance Packard Hidden Persuaders - in Nederland verschenen onder de titel Verborgen verleiders - opende velen de ogen voor de geraffineerde wijze waarop in de reclame mensen, onbewust vaak, beïnvloed worden. Het onderzoek naar deze verborgen verleiders gaat nog steeds voort. Interessant is het boek van de Amerikaan Wilson Bryan Key, The Age of Manipulation (1992). De auteur legt met behulp van reclamemateriaal uit op welke wijze de 'subliminal persuasion', dus de overreding via het onbewuste, zich voltrekt.
We zijn ons allemaal bewust van het misleidende van veel reclame en toch worden we er allen door beïnvloed. Een enkel voorbeeld: Marlboro plaatste langs de rijksweg grote billboards met daarop de afbeelding van een kerngezonde, sportieve cowboy die een sigaret rookt. Weliswaar stond eronder dat men wettelijk verplicht was mee te delen dat roken zeer schadelijk voor de gezondheid is, maar de afbeelding deed zijn werk. Stoere jongens roken!
Iedereen kent ook wel affiches die een sterk erotisch karakter hebben. Men kan ze zien in bushokjes, op vrachtauto's, in catalogi van postorderbedrijven, in tijdschriften, eigenlijk overal. De bedoeling is duidelijk: onbewust wordt ingespeeld op de nieuwsgierigheid van de toeschouwer en onwillekeurig blijft de naam van het product bij iemand in het geheugen hangen.
De pers als groot massamedium heeft in de tweede helft van de 19e en in de 20e eeuw een geweldige ontwikkeling doorgemaakt. Nog steeds verschijnen er over heel de wereld zeer veel kranten en tijdschriften, maar ook neemt het aantal nieuwe boektitels dat jaarlijks op de markt komt, alleen maar toe. De Frankfurter Buchmesse is daarvan een sprekende demonstratie. Ook voor een breed publiek zijn allerlei soorten boeken toegankelijk, vaak in goede pockeUiitvoeringen. Alleen al om die reden hoeft men niet bevreesd te zijn dat er in de 21e eeuw een einde zal komen aan de invloed van de 'printed media'.
Wel zijn er nieuwe media bij gekomen. Dat zijn de concurrenten waar Neil Postman over sprak. In vogelvlucht: omstreeks 1920 begint de opmars van de radio en na de Tweede Wereldoorlog verovert een nog indringender medium de huiskamers: de televisie.
Nieuwe media
In de jaren zeventig komen er nog eens een aantal nieuwe media bij, media die deels verbeteringen zijn van de bestaande tv, maar ook zoveel nieuwe mogelijkheden bevatten dat veel deskundigen spreken van een nieuwe mediagolf. De ontwikkelingen en uitvindingen op het gebied van de micro-elektronica blijken vele toepassingen mogelijk te maken. Vooral de digitalisering van elektronische informatie (d.w.z. de omzetting van signalen in bit-vorm) biedt ongekende mogelijkheden.
Er ontstaan voor radio en tv nieuwe verbreidingstechnieken door het gebruik van glasvezelkabel en satelliet. De komst van de video maakt het mogelijk programma's op te nemen en op elk gewenst tijdstip te reproduceren. De tv-gebruiker kan zelf informatie oproepen via teletekst. Dialoogsystemen maken teleshopping, telebankieren en tele-educatie mogelijk.
In de laatste jaren verkrijgen steeds meer mensen hun informatie via internet. Het zou te ver voeren daarover uitvoerig te schrijven. Een goed overzicht biedt het boek MEDIA in Nederland: feiten en structuren
(onder redactie van J. Bardoel/J. Bierhof, 9e geheel herz. dr. Groningen 1997).
De communicatiedeskimdige Van Dijk noemt op blz. 141 e.v. van dit boek enkele kenmerken van de nieuwe media. Behalve dat ze digitaal zijn, zijn ze ook multimediaal. Deze media kunnen namelijk zowel tekst en data als beeld en geluid presenteren. Ze brengen als het ware de mogelijkheden die we vroeger hadden per apart medium, zoals telefoon, televisie, krant, boek en film, bij elkaar in één apparaat en bieden zo dus geïntegreerde toepassingen. Een ander kenmerk is dat ze interactief zijn. We spreken volgens Van Dijk van nieuwe media als ze zowel geïntegreerd als interactief zijn. Bij de oude media is dat niet zo. De televisie is bijvoorbeeld wel geïntegreerd (beeld, geluid, tekst), maar niet interactief. De telefoon is wel interactief, maar niet geïntegreerd.
Op naar de 21e eeuw
Bovengeschetste ontwikkeling staat nog maar aan het begin. In de 21e eeuw zullen er nog veel meer toepassingen gevonden worden en bovendien zullen steeds meer mensen er gebruik van gaan maken. Opvallend is ook de snelheid waarmee de nieuwe media ingeburgerd raken. Nooit eerder is dat in zo korte tijd gegaan. Het zal duidelijk zijn dat deze media zowel m de woordcultuur als in de beeldcultuur thuis horen! Wat we op het scherm lezen, kuimen we eenvoudig uitprinten en bestuderen. Dat is dus een activiteit uit de woordcultuur. Op het scherm zien we echter ook allerlei beelden, technisch van steeds betere kwaliteit en 'levensecht'. Vooral de techniek op het gebied van 'virtual-reality' geeft de kijker het gevoel dat hij lijfelijk in de gefilmde omgeving aanwezig is. Tot nu toe wordt deze techniek in hoofdzaak gebruikt bij trainingscursussen (bijvoorbeeld voor piloten), maar ongetwijfeld zal binnenkort een breed publiek zich ervan gaan bedienen. Dit alles hoort tot de beeldcultuur.
Uitdaging én verzoeking
Voor christenen in het algemeen en gereformeerde belijders in het bijzonder betekent dit alles een uitdaging én een verzoeking. Een uitdaging omdat deze nieuwe media ongekende mogelijkheden bieden voor de verbreiding van het Evangelie en voor bijvoorbeeld de bestudering van de Bijbel en de kerkgeschiedenis.
Luther juichte de uitvinding van de drukpers toe als een geschenk van God. We zagen reeds dat hij uitstekend met dit medium wist om te gaan.
De radio als auditief medium, gericht op het horen, werd omstreeks 1925 door serieuze christenen, als Johannes de Heer en de christelijke gereformeerde ds. Jongeleen, onmiddellijk gebruikt voor evangelisatiedoeleinden. Bij de oprichting van de NCRV was dit in feite de hoofddoelstelling. De rechtervleugel van de gereformeerde gezindte bleef argwanend en probeerde de radio buiten de deur te houden. Trouwens, er klonken ook binnen bijvoorbeeld de Gereformeerde Kerken in Nederland aanvankelijk waarschuwende stemmen. De Standaard schreef in juni 1927: 'De radio kan plotseling in het Christelijke gezin die heel andere sfeer brengen van de muziek en van het woord van die wereld die zich geheel losgemaakt heeft van de christelijke levens- en wereldbeschouwing.' En Colijn noteerde: 'Ge moest eens weten wat voor wereldsche dingen tegenwoordig ook door christelijke menschen door middel van de radio worden beluisterd.'
De komst van de televisie bracht de bevindelijk gereformeerden nog verder in het isolement. Het aanschaffen en gebruiken van een tv-toestel werd door kerkelijke vergaderingen veroordeeld. Op andere gebieden waren en zijn reformatorische christenen echter vaak zeer actief en bereid om met geavanceerde technische apparatuur te werken: m de landbouw en industrie, in de handel en het onderwijs. En dat heeft niet voorziene gevolgen gehad. De fase van
tv-bezit mag men dan overgeslagen hebben, via een achterdeur, namelijk de pc, zijn de multimedia toch binnengekomen.
In de 21e eeuw is er de uitdaging om de informatie- en amusementstromen in goede banen te leiden. De bevmdelijk gereformeerde kerkgenootschappen ontkomen er niet aan: zij zullen zich erover moeten buigen en leiding moeten geven. Op de reformatorische scholen dient 'mediapedagogiek' op het programma te staan. De uitdaging is om in de spanning tussen assimilatie en persistentie het geloofspand te bewaren.
Wat de bijbelstudie betreft, ook binnen de gereformeerde gezindte heeft de pc, compleet met cd-rom en andere mogelijkheden als e-mail en internet, definitief een plaats in de huis- of studeerkamer gevonden. De catalogi en prospectussen van 'onder ons bekende boekhandelaren' laten zien dat begrippen als 'Online Bijbel', 'Bijbelsoftware' en 'Beeldschermbijbel' langzamerhand gemeengoed worden. Wie de 'Online Bijbel Deluxe '99 CD Rom' aanschaft, haalt daarmee een theologische bibliotheek binnen van ruim 200.000 pagina's.
Wie in zijn boekenkast uit principiële overwegingen alleen de Statenvertaling met wat oude schrijvers had staan, wordt nu geconfronteerd met bijvoorbeeld de Groot Nieuws Bijbel, een uitgave die hij zeker niet aangeschaft zou hebben. Stel dat zo'n 'bevindelijk gereformeerde' pc-gebruiker op internet gaat surfen, wat komt hij dan niet tegen? De voorzitter van de Stichting Reformatica, de reformatorische computerclub, mag dan geruststellend zeggen: 'Het is niet allemaal rommel wat Internet aanbiedt' (Nederlands Dagblad, 12 november 1998), feit is, dat het én bij televisie én bij internet moeilijk is het goede van het kwade te scheiden. De gebruiker wordt vaak zo gemanipuleerd, dat zijn nieuwsgierigheid geprikkeld wordt om kennis te nemen van wat hij normaal niet in zijn huis zou halen. Feit is ook dat door de komst van deze moderne media in één klap het isolement is doorbroken. De effecten daarvan moeten we beslist niet onderschatten.
Invloed
Een vraag die vaak gesteld wordt, is: Hoe zit dat nu precies met de invloed van de media, met name van de tv? Wie kennisneemt van de vakliteratuur op dit gebied, komt er al gauw achter dat dit een ingewikkeld probleem is. We zijn geneigd te generaliseren en de media van alle slechte invloeden de schuld te geven. Zo simpel ligt het echter niet en bovendien: dankzij de media zijn er ook veel goede ontwikkelingen te melden.
Onder invloed van de media verstaat men alle processen die zich afspelen in de postcommunicatieve fase, dat is dus de fase nadat men via een of ander medium geïnformeerd en/of geamuseerd is. In plaats van het woord 'invloed' gebruikt men ook vaak de term 'effect'. De uitkomst van een onderzoek hangt mede af van de vraag of men de effecten meet op korte, middellange of lange termijn.
Effecten kunnen op micro-, meso- en macroniveau waargenomen worden: op het individu, de groep of de samenleving. De aard van de invloed kan heel verschillend zijn. De een neemt meer waar dan de ander, reageert anders, laat zich sneller beïnvloeden dan de ander. Om aan te duiden hoe sterk de invloed is, spreekt men wel van een 'effect-hiërarchie': de eerste, minst sterke, invloed is die van de aandacht, dan volgt de perceptie, daarna verandert iemand van opvatting of houding en bij de sterkste beïnvloeding zal hij of zij zijn of haar gedrag veranderen en in actie komen. Vooral in de reclame let men op deze hiërarchie, daar vaak samengevat in de zgn. AIDA-regel: attention, interest, desire, action.
Aanvankelijk meenden communicatiewetenschappers dat de mens als een willoos werktuig aan de invloed van de media zou zijn overgeleverd. Dat was in de jaren '20 van deze eeuw, toen het behaviorisme met zijn 'stimulus-response'-model grote invloed uitoefende. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog werd de opvatting over de 'almachtige media' herzien en verviel men bijna in een ander uiterste. De invloed zou vrijwel nihil zijn. Men ontdekte namelijk allerlei afweermechanismen bij de mens. Sinds de jaren '60 zijn onderzoekers minder optimistisch over die afweer. De macht van de media, met name van de televisie, blijkt veel groter te zijn dan men in de voorgaande periode dacht. De media oefenen forse invloed uit op onze tijdsbesteding, op ons huishoudboekje, ons koopgedrag, onze taal, onze kleding, onze mening.
Vooral de combinatie van woord en beeld blijkt de mens letterlijk te boeien. Via verschillende zintuigen bereikt ons de informatie, het commentaar en niet te vergeten het amusement. Christenen weten bovendien dat hun hart van namre geneigd is tot het zondige. Terecht wordt in het eerder genoemde boek van de Duitse journalist ZöUer een hoofdstuk gewijd aan de macht van het beeld om ons te verleiden tot zonde: 'Dreidimensionale Augenfunktion - Oder: Auf die Blickrichtung kommt es an'.
De informatie die de media ons aanbieden, is vaak vermengd met amusement. Sandwichprogrammering heet dat met een vakterm. Veel mensen bekijken serieuze programma's als het journaal als ware het amusement. Postman geeft daarvan treffende voorbeelden. De moderne mens wil geamuseerd worden tot de dood erop volgt, verzucht hij.
In de praktijk blijkt dat het beeld het wint van het woord. De Duitse onderzoeker Bemward Wember heeft dit experimenteel vastgesteld en er verslag van gedaan in zijn boek Wie informiert das Femsehen? (1976). Hij wilde weten wat er van beeld én geluid bij de toeschouwer blijft hangen. Het blijkt dat parallel zien en horen van de informatie uitermate moeilijk is. Beeld en geluid gaan vaak afzonderlijk de aandacht opeisen. Dat noemt hij de 'schaarwerking'. Hoe verder beeld en tekst van elkaar afwijken, des te verder gaat de schaar open. Door beelden kan iemand sterk afgeleid worden van de wezenlijke boodschap.
Uit-beeld-ing
Er is nog een ander aspect van de beeldcultuur dat hier onze aandacht vraagt: drama en toneel. Op verschillende schooltypen is het vak 'drama' inmiddels een verplicht onderdeel van het curriculum. Ik beperk me hier tot de vraag in hoeverre bijbelse thema's uitgebeeld mogen worden.
Het uitbeelden van geloofsmysteriën, bijbelse geschiedenissen en onderwerpen van ethische aard door middel van toneelspel was in de Middeleeuwen algemeen geaccepteerd. Toen de Reformatie in de 'lage landen bi der see' doorzette, kregen de reformatoren steim van de vele rederijkerskamers die toneelstukken over godsdienstige kwesties opvoerden. Toch wilden de gereformeerden van deze steun niet weten. Uit synodebesluiten (Dordrecht 1578; Middelburg 1581) blijkt dat ze deze vorm van steun niet apprecieerden.
In het algemeen was men in reformatorische kring het toneel niet gunstig gezind. Een uitzondering werd gemaakt voor het schooldrama, dat als didactisch hulpmiddel aanvaard werd.
Zij stonden met htm afwijzing in de traditie van de kerkvaders, die om allerlei redenen bezwaar hadden tegen het toneel. Opvallend is ook dat in de eerste eeuwen alle methoden van evangelisatie verbaal waren, terwijl er toch in de dagen van de apostelen en daarna erg veel toneel gespeeld werd, tot op straat toe. Mimen (= toneelspelers, potsenmakers) vermaakten het volk en professionele toneelspelers traden op in amfitheaters. Ook mime- en pantomimespelers traden toen op: uitsluitend door gebaren of choreografische bewegingen speelden zij een of ander dramatisch gegeven. In de Romeinse wereld ontaardden mime- en pantomime al spoedig in gewaagde erotiek, zodat de jonge kerk deze bestreed en in 526 verbood.
Nergens vinden we in het Nieuwe Testament dat non-verbale methoden worden aanbevolen om het Evangelie te verbreiden, of het zou moeten zijn dat christenen dat door him levenswandel deden (vgl. 1 Petr. 3:1)! Michael Green noemt in zijn boek over Evangelieverkondiging in de eerste eeuwen (1979) alleen maar verbale methoden: straatprediking, onderwijs, gemigenis, huis-evangelisatie, schriftelijke boodschappen.
In onze tijd met zijn nadruk op beeldcultuur grijpen veel christenen naar non-verbale methoden. Vooral in evangelische kringen stapt men, niet gehinderd door enig historisch besef, gemakkelijk heen over het gegeven dat in het Nieuwe Testament geen non-verbale methoden staan. Jeugd met een Opdracht, Youth for Christ en andere organisaties maken graag gebruik van mime, pantomime en drama. Ook de Evangelische Omroep laat haar aanvankelijke reserve steeds meer varen.
In midden-orthodoxe en vrijzinnige kring wordt in de laatste jaren het 'bibliodrama' gepropageerd. Daaronder verstaat men niet een bijbels toneelstuk in de traditionele zin van het woord, maar 'geloofsontmoeting in beweging'. Bibliodrama wordt gespeeld alleen, met twee, met drie personen. 'Het is geen gewone ontmoeting maar een geënsceneerde, omdat in het drama de inhoud van een geloofsverhaal in relatie gebracht wordt met een levensverhaal van mensen' (H. Andriessen e.a., Is Hij nu in ons midden of niet? Ervaringen met bibliodrama, 1995, blz. 8).
Beoordeling
Gezien de bijbelse gegevens dient men zeer terughoudend te zijn met non-verbale methoden. Als men ze al wil toepassen, bijvoorbeeld in de ontmoeting met buitenkerkelijken, dient men te beseffen dat ze veelal slechts geschikt zijn als preevangelisatie, d.w.z. erop gericht om te komen tot een evangelisatiegesprek.
Bij de combinatie van muziek, sketch en woord dient men zorgvuldig na te gaan of het geheel harmonieert en op waardige wijze weergeeft wat men vanuit de Bijbel wil doorvertellen.
De teksten die men zegt in een dialoog of sketch moeten bijzonder goed geschreven zijn, wil men geen misverstanden oproepen. Non-verbale methoden kunnen heel gauw profaan overkomen, ook al bedoelen de spelers het goed.
Men vermijde uitbeeldingen waarin direct bijbelse stoffen worden weergegeven. Veel beter is het een 'casus' uit de alledaagse werkelijkheid tot onderwerp te nemen om zo te komen tot een gesprek over bijvoorbeeld normen en waarden.
Dat geldt ook voor het gebruik van film en video. Een goede film waarin een maatschappelijk probleem wordt blootgelegd, verdient de voorkeur boven een 'bijbelse' film met alle problemen van dien (uitbeelding van de apostelen en zelfs van Christus, vaak ook nog door ongelovige acteurs...). Norm bij de keuze zou moeten zijn Filippenzen 4:8.
Tenslotte dient men bij de keuze van welke methode dan ook, verbaal of nonverbaal, te bedenken wat er in Zacharia.4:6 geschreven staat: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden. Niet door kracht van het non-verbale spel, noch door het verbaal geweld van wie ook zal het werk van God door gaan, maar door Zijn Geest.
Het is diezelfde Geest Die ons ervoor zal moeten behoeden, dat wij door toe te geven aan de beeldcultus van onze tijd verhinderd worden de wezenlijke boodschap, het Evangelie van de Heere Jezus Christus, te horen. Velen hebben gepoogd het Evangelie te verzoenen met de moderne cultuur. Deze synthese is altijd uitgelopen op de verdraaiing en verduistering van het Woord. Laten wij niet menen dat wij zelf de media kunnen beheersen. Voor we het weten, worden we erdoor beheerst. De centrale vraag blijft, ook in de 21e eeuw: 'Waar gaat ons hart naar uit?' Ik wens ieder toe, dat hij of zij staande zal mogen blijven m de maalstroom van woord- en beeldcultuur die over ons spoelt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1998
Driestar bundels | 172 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1998
Driestar bundels | 172 Pagina's