Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kanttekeningen bij de tekst van de Statenbijbel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kanttekeningen bij de tekst van de Statenbijbel

72 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het schrijven van kanttekeningen is een gebruik dat reeds in de Oudheid bekend was. De 'kantlijn' van een handschrift werd gebruikt om de officiële tekst nader te verklaren of om een verbetering of alternatief voor te stellen. Daarbij kon het gebeuren dat latere afschrijvers een gedeelte van de kanttekeningen tussen de oorspronkelijke tekst schreven. Dit laatste kon weer tot gevolg hebben dat in het origineel wezenlijke veranderingen werden aangebracht. Een aantal Middelnederlandse bijbels draagt hiervan de sporen.

Over bijbels gesproken: 'De Reformatie heeft in het algemeen ernaar gestreefd om de Bijbeltekst zelf onveranderd te laten en de kanttekeningen uitsluitend een bescheiden plaats in de kantlijn te geven. De leerlingen der Reformatoren en de generatie die hierop volgde, bleven deze visie trouw.'1

Schriftgezag en leergezag

Aan het schrijven van kanttekeningen - de zogeheten annotatietechniek, die vooral werd toegepast in de middeleeuwse kloosterscholen - hebben wij overigens hele commentaren op de Heilige Schrift te danken. 2 Daarin gaat het voornamelijk om allerlei citaten van de kerkvaders.3

Van belang is binnen ons taalgebied ook het werk van Geert Groote (1340-1384), de vader van de 'Moderne Devotie', die het lezen van de Bijbel onder de leken wilde bevorderen. In zijn Getijdenboek heeft hij een verzameling van liturgische teksten in de volkstaal gegeven, inclusief verklarende aantekeningen.4

Zijn Getijdenboek was weliswaar in de Middeleeuwen het meest gelezen Nederlandse boek, toch is een opleving onder het volk uitgebleven, aangezien de Rooms-Katholieke Kerk zich verzette tegen de Bijbel in de volkstaal.5 In de liturgie bleef het Latijn gehandhaafd, ook wat betreft de Schriftlezingen. En wat de uitleg van de Schriften aangaat, de 'leken' moesten zich houden aan de officiële kerkelijke verklaring. Wie dat niet deed, werd geacht aan ketters en dwaalleraars de ruimte te geven. Niet zomaar hebben de pausen Gregorius VII (1073-1085) 6 en Innocentius III (1198-1216) 7 gewaarschuwd tegen het lezen van de Bijbel 'zonder deskundige leiding'. Deze waarschuwing heeft niet slechts betrekking op een vertaling van de Bijbel (in de volkstaal), maar vooral op de bijgevoegde verklaring, namelijk in de kanttekeningen! Het Schriftgezag wordt wel aanvaard, maar het wordt slechts veilig geacht onder de hoede van het leergezag van de Kerk.8 Bijbels met kanttekeningen vormen dan ook in de tijd van de Reformatie het mikpunt van de roomse Inquisitie.9 Keizer Karel V (1500-1558) verbiedt via 'plakkaten' zelfstandige bijbelstudie.

In het jaar 1523 wordt te Amsterdam een Nieuw Testament gepubliceerd met alle kanttekeningen en prologen van de reformator Maarten Luther. Twee jaar later, in 1525, verschijnt hzi Deventer Nieuwe Testament, een Nederlandse vertaling van de tekst van Luther, inclusief Luthers kanttekeningen en prologen. Vanaf 1562 functioneert binnen het Nederlandse taalgebied de populaire Deux-aesbijbel, met kanttekeningen. In 1581 verschijnt er een nieuwe uitgave van deze bijbel, maar nu met wat genoemd wordt 'gereformeerde' kanttekeningen. Deze editie van Deux-aes is de volksbijbel in Nederland gebleven tot het jaar van de publicatie van de Statenbijbel (1637). In het vervolg gaat het ons uiteraard om de Statenbijbel met z'n Kanttekeningen. Een Statenbijbel zonder kanttekeningen is 'incompleet'.10 Het is dan ook de bedoeling naast de tekst van de Statenbijbel de Kanttekeningen te gebruiken.11

Nationale Synode van Dordrecht, 1618/19

De 'Synode Nationael' te Dordrecht (1618-1619) heeft besloten dat er een nieuwe Nederlandse vertaling van de Bijbel moest verschijnen, getrouw vertaald vanuit de grondtalen, de 'fonteynen' (Hebreeuws en Grieks). Bovendien is vastgelegd dat naast de tekst van de onderscheiden bijbelboeken 'nieuwe bygevoegde Verklaringen op de duystere plaetsen, aenteeckeningen vande ghelijck-luydende Texten' moeten worden geschreven.

Wat betreft de bijgevoegde verklaringen werden de schrijvers daarvan bovendien gebonden aan de regels dat de Kanttekeningen geen leerstellige gegevens mogen bevatten l2 en - indien de vertaling enigszins 'vrij' is - dat de letterlijke weergave van de oorspronkelijke tekst moet worden vermeld. In de verantwoording die de vertalers en kanttekenaars afleggen aangaande hun werk(wijze), lezen wij onder meer: 'Nadat wij den text nae onse beste wijsheyt gestelt hebben, so voegen wij in den cant daerbij eenige nota's (doch so weynige ende so cort als wij eenichsins connen) om den sin eeniger woorden ofte manieren van spreken (die sus anders qualijck te verstaen ende den onervarenen duyster souden zijn) te verlichten ende verclaren, latende nochtans den christelicken verstandigen leser sijn oordeel vrij in het aeimemen derselver'.13

CA. Tukker 14 wijst erop dat dus onderscheid wordt gemaakt tussen de onervaren lezer, voor wie in eerste aanleg de hulp van de Kanttekeningen is bedoeld, en 'de christelijke verstandige lezer', die zelf moet bepalen 'of hij de hulp van de Kanttekeningen en de hierin voorgestelde uitleg aanvaardt of niet'. De Statenvertalers hebben zich dus bescheiden opgesteld en zich niet uitgelaten in die zin dat zij de lezer van de Bijbel-met-kanttekeningen hebben willen binden aan hun vertaling en zienswijze.15

De Kanttekeningen en de leer der Kerk

Ondanks hun 'ruime' opstelling hebben de kanttekenaars zich echter - zo blijkt uit hun aantekeningen in de kantlijn - niet geheel gehouden aan de door de Synode gestelde regels, tenminste wat betreft de dogmatische geschilpunten. Dit bevreemdt ons niet, warmeer wij bedenken dat het merendeel van degenen die betrokken waren bij het werk van de Statenbijbel, bestond uit theologen die volop te maken hadden met de leergeschillen binnen de Nederlandse Kerk van hun dagen. Dat het 'buiten de regels gaan' zulke vormen heeft aangenomen dat er op grond van de Kanttekeningen in de Statenbijbel sprake is van 'de theologie van de Statenvertalers' 16, heeft de Synode van Dordrecht met zijn regelgeving wellicht niet bedoeld.

Ondertussen is ons in de Kanttekeningen bij de Statenvertaling een erfenis nagelaten die zo rijk is, dat F.W. Grosheide schrijft: 'Wij durven de uitspraak aan, dat men uit de kanttekeningen onzer Statenvertaling de geheele Gereformeerde theologie kan aflezen'. 17 In het vervolg van dit artikel gaan wij op zoek naar kanttekeningen van leerstellige aard.18

Nu wij de Kanttekeningen onderzoeken op elementen van de leer der (Gereformeerde) Kerk, merken we vooraf op dat het binnen het bestek van dit artikel onmogelijk is alle teksten te noemen waarin deze leer naar voren komt. Wie de moeite neemt zelf op onderzoek uit te gaan, zal ontdekken dat hier sprake is van een zeer breed terrein, dat nog lang niet geheel ontgonnen is. Wat hier volgt, is dan ook niet meer dan een beperkt aantal voorbeelden. Ook wat de thematiek betreft, moet ik uiteraard een keuze maken.19

Het belijden aangaande de Drie-eenheid van God

Centraal staat in de gereformeerde leer het belijden dat onze God de Drie-enige is. In de Vroege Kerk klinkt dit belijden biimen een polemisch kader, tegen de dwaalleer. In de Kanttekeningen is deze belijdenis ook duidelijk, zij het niet in een polemische toonzetting. Op de Synode van Dordrecht was het belijden aangaande de Drie-eenheid van God namelijk niet in het geding.

Reeds op een der eerste bladzijden van de Statenbijbel, namelijk bij Genesis 1:26 (En God zeide: Laat ons mensen maken naar ons beeld...) lezen we in de kantlijn: 'God spreekt in het getal van velen (meervoud) (...) om ons aan te wijzen de Goddelijke Drie-eenheid...'. Ter plaatse waar wij zeker een opmerking aangaande de Drie-eenheid zouden verwachten, namelijk bij Mattheüs 28:19 (het bevel van Jezus te dopen 'in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes') ontbreekt deze geheel. Overigens lezen wij bij 2 Korinthe 13:13 {De genade des Heeren Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen): '...dat hier een klaar getuigenis is van de Heilige Drievuldigheid; hoewel de orde der personen hier niet gesteld wordt gelijk Mattheüs 28:19'.

Twee voorbeelden noem ik nog uit het Oude Testament, namelijk Psalm 36:10 {In Uw licht zien wij het licht) en Hooglied 1:11 {Wij zullen u gouden spangen maken ...). Bij de genoemde Psalm lezen wij: 'Dat is, als Gij ons door Uw H. Geest verlicht, en Uw Vaderlijk aanschijn in de Messias vertoont'. De kanttekening bij het Hooglied luidt: 'Dit wordt gesproken in den naam van de heilige Drie-enigheid, want die de geboden van Christus houden, die worden bemind van den Vader en den Zoon; Joharmes 14:21, 23. En de Heilige Geest zal ook in eeuwigheid bij hen blijven; Johannes 14:16'. Zie ook bij Psalm 110:1.

Arianen

In het kader van het belijden van de Triniteit brengen de kanttekenaren bij herhaling ter sprake wat zij noemen 'de ketterij der Arianen'. Arius (336) zei dat de Zoon van God het eerste en hoogste schepsel is, niet van hetzelfde Wezen met de Vader.

Bij 1 Johannes 5:7 {Want drie zijn er die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één) staat: 'Dit vers, daar het een zeer klaar getuigenis bevat van de Heilige Drievuldigheid, schijnt door de Arianen 20 uit eenige boeken uitgelaten te zijn, maar wordt in meest alle Grieksche boeken gevonden en zelfs ook bij vele oude en aanzienlijke leeraars, die voor de tijden der Arianen geleefd hebben, tot bewijs der Heilige Drievuldigheid daaruit bijgebracht...'.

De kanttekening bij Joharmes 1:1 {...en het Woord was God) luidt: 'Dat is, was des eenigen en eeuwigen goddelijken wezens deelachtig, met den Vader en den Heiligen Geest; Johannes 10:30; 1 Joh. 5:7'.

Ook in het laatste bijbelboek komen de Arianen ter sprake. Openbaring 6:5 (een zwart paard): 'Hierdoor worden geschikt verstaan de valsche leeringen en ketterijen, die de satan met zijn instrumenten tegen de zuivere leer van het heilige Evangelie van dezen tijd heeft zoeken in te voeren, als daar zijn geweest de (...) Arianen, Pelagianen en dergelijke anderen...'. Bij Openbaring 8:7 {En de eerste engel heeft gebazuind, en er is geworden hagel en vuur...) lezen we het volgende: 'Hierdoor wordt gevoegelijk verstaan de eerste hoofdketterij, die na een weinig rust der Kerk, ten tijde van Constantijn, de gezonde leer heeft bedorven, namelijk de ketterij der Arianen, die de eeuwige godheid van Christus loochenden...'. Zie over de Arianen ook bij vers 10 en bij Openbaring 12:6: 'Ariaansche en andere ketterijen'. Bij 12:2 lezen we van 'Ariaansche keizers, en andere kettersche koningen' , die de Kerk hebben vervolgd en die de gelovigen hebben willen verleiden.

Jezus Christus waarachtig God

In de jaren waarin wordt besloten tot een nieuwe vertaling van de Bijbel en tot de uitvoering van het project dat uitmondt in de Statenbijbel, is in de confrontatie tussen de Gereformeerden en de Wederdopers de belijdenis aangaande Jezus Christus in het geding.21 De Dopers belijden namelijk wel dat Jezus Christus de Zoon van God is, dus God, maar zij ontkennen dat Hij ons vlees en bloed heeft aangenomen uit de maagd Maria. Met andere woorden: zij ontkennen dat Hij waarachtig mens is. In de Kanttekeningen vinden wij veel citaten die ongetwijfeld mede klinken in de context van de genoemde confrontatie. Geheel in de lijn van de Katholieke Kerk der eeuwen belijden de kanttekenaars bij 1 Korinthe 3:11 {Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus): 'Christus wordt het fondament der kerk genoemd (...) omdat Hij als waarachtig God en mensch ons de zaligheid heeft verworven en dezelve door Zijnen Geest toeeigent'.

Bij onze zoektocht 22 in de Kanttekeningen naar gegevens betreffende de belijdenis dat Jezus Christus waarachtig God is, slaan wij Johannes 1:14 op {Wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd). Daar lezen wij in de kantlijn van 'klare teekenen Zijner goddelijke majesteit'.

Met een verwijzing naar Jeremia 23:6, Johannes 1:1, Handelingen 20:28, Romeinen 1:4 en Hebreeën 1:8, 9 en 10, schrijven de kanttekenaars bij Romeinen 9:5 (...dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Amen): '...namelijk naar Zijn goddelijke natuur (...) de Heere Christus verklaard wordt te zijn de waarachtige en eeuwige God met den Vader en den Heiligen Geest'.

Bij Filippenzen 2:6 {Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn) wordt gewezen op de 'ware goddelijke majesteit en heerlijkheid', die bij niemand kan zijn 'dan bij den waarachtigen God'. De annotatie bij Mattheüs 1:23 (Immanuël, God met ons) luidt dat de Zaligmaker zo wordt 'genaamd ten aanzien van Zijn persoon en ambt, omdat Hij in één persoon beiden waarachtig God en mensch is, en ons met God vereenigt'.

Geest

De kanttekenaars laten in hun belijden van de godheid van Christus uitkomen dat in de Bijbel de goddelijke natuur van Christus ook als 'Geest' wordt geduid. Zo lezen wij bijvoorbeeld in de annotatie bij Hebreeën 9:14 (...die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft...): '...en gelijk de eeuwige godheid van Christus ook een Geest wordt genoemd; Rom. 1:4; 1 Tim. 3:16; 1 Petr. 3:18'.

Uitvoerig is de uitleg bij 1 Petrus 3:18 (..die wel is gedood in het vleesch, maar levend gemaakt door den Geest): Geen geweld heeft 'de ziel noch het lichaam van Christus van Zijne Godheid kunnen scheiden'. Door den Geest, 'dat is, door Zijn goddelijke natuur, door welke Hij Zijne menschheid uit de dooden heeft opgewekt, gelijk dit woord Geest voor den goddelijken natuur van Christus ook elders gebruikt wordt. Zie Rom. 1:4; Hebr. 9:14, enz.'

Ook uitgebreid is de kanttekening bij Hebreeën 1:3 (Die, alzoo Hij is het af schijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid...): 'Namelijk in Wien de geheele heerlijkheid des Vaders, dat is Zijn Goddelijk wezen en goddelijke eigenschappen, volkomen zijn (...). Hetwelk eenigen verstaan van Christus naar Zijn menschelijke natuur (...) Doch waar deze titels hier den Zoon Gods worden gegeven als Schepper en Onderhouder aller dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zoo moeten deze twee titels van Christus verstaan worden voorzover Hij de eenige Zoon Gods is, en een licht van het eeuwige licht, van één wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden...'. 'Jezus Christus is de levendmakende Geest, die door de kracht Zijns Heiligen Geestes en door de predikatie des heiligen Evangelies, die eene bediening des Geestes is (...), in ons werkt...' (bij 2 Kor. 3:18).

Beeld Gods

In de Heilige Schriften komt de godheid van Christus ook naar voren in de uitdrukking 'beeld Gods'. Hier volgt een aantal voorbeelden: 2 Korinthe 4:10 (...Christus, die het beeld Gods is). De kanttekening luidt: 'Namelijk niet alleen ten aanzien van Zijn goddelijke natuur, zijnde het eeuwige Woord en de wijsheid des Vaders, maar ook ten aanzien dat Hij is God geopenbaard in het vleesch...'. Zie ook bij 1 Timotheüs 2:5.

Ook is er sprake van het beeld Gods bij Johannes 14:7 (Indien gijlieden Mij gekend hadt, zoo zoudt gij ook mijnen Vader gekend hebben."): 'Namelijk alzoo Ik eenswezens met den Vader ben en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid; Kol. 1:15; Hebreënl:3'.

Vergelijk ook de aantekening bij Kolossenzen 1:15 (Dewelke is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creaturen): '...eenswezens met den Vader; Spreuken 8:22' (zo ook de kanttekening bij Johannes. 14:10 en 20); en: '...hetwelk verstaan moet worden van Zijn goddelijke natuur'.

Van hetzelfde Wezen met de Vader

Telkens weer worden wij in de Kanttekeningen herinnerd aan de bekende passage uit de Belijdenis van Nicea-Constantinopel: '...waarachtig God uit waarachtig God, één van Wezen met de Vader en door Wie alles is geworden'. Jezus Christus wordt in de Bijbel de Heere der heerlijkheid genoemd (1 Kor. 2:8). De kanttekening luidt: 'Zoo wordt Christus genaamd ten aanzien van Zijn goddelijke natuur (...) Die gekruisigd is naar Zijn menschelijke natuur'.

Bij wat de apostel Paulus schrijft in Kolossenzen 2:9 (Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk), lezen wij: 'Dat is, de geheele godheid, namelijk des Zoons met al Zijne eigenschappen (...). Is Hij dan waarachtig God en waarachtig mens in één persoon, en woont de volheid der Godheid in Hem...'. Door Hem zijn alle dingen (1 Kor. 8:6). Dit wil zeggen - aldus de kanttekenaars - dat Christus is 'een medewerker des Vaders in al Zijn goddelijke werken'. Jezus zegt in Joharmes 16:15: Al wat de Vader heeft, is Mijne. 'Dat is, al de goddelijke eigenschappen, die de Vader heeft, heb Ik mede, als zijnde Zijn eeniggeboren Zoon, eenswezens met Hem'. Bij Kolossenzen 1:18 lezen we dat Christus 'merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd...'. (Zie ook bij vers 18: '...Schepper en onderhouder van alle dingen'.)

Duidelijk klinkt de belijdenis van het God- en menszijn van Jezus ook bij Handelingen 20:28 (...om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed): 'Namelijk God, dat is de Zoon Gods, die onze menschelijke natuur aangenomen heeft in eenigheid Zijns persoons (...). Dit bloed wordt Gods eigen bloed genaamd, omdat de Zoon Gods, zijnde en blijvende waarachtig God, menschelijk vleesch en bloed heeft aangenomen in eenigheid des persoons...'.

Wat het Nieuwe Testament betreft, noem ik nog een voorbeeld uit het laatste bijbelboek. Bij Openbaring 1:1 {...die God Hem gegeven heeft), lezen wij: 'Namelijk (aan) Jezus Christus, als middelaar, en ten opzichte van Zijn menschehjke natuur. Want als de eeuwige God is Hij van eenzelfde wezen en alwetendheid met den Vader...'. Tenslotte in deze paragraaf een aantal gegevens uit het Oude Testament. Eerst uit het Psalmboek. Bij de tweede Psalm (vers 7) is sprake van de 'eenigen eeuwigen Zoon' van de Vader en bij de woorden Heden heb Ik u gegenereerd lezen we: 'Dit moet men verstaan van de eeuwige, onbegrijpelijke, goddelijke geboorte des Zoons van den Vader. Zie Hebr. 1:5'. Bij het laatste vers van diezelfde Psalm {Kust den Zoon...): 'Dat is, eert Hem als Mijn eeuwigen Zoon...'. Psalm 110:1 {De HEERE heeft tot Mijnen Heere gesproken...): 'Dat is, tot Christus, dien David hier zijnen Heere noemt. Want Christus is de zoon van David naar het vleesch, maar Davids Heere ten aanzien dat Hij waarachtig God is met den Vader en den Heiligen Geest...'.

In de tweede plaats uit de Spreuken van Salomo. Spreuken 8:22 {De HEERE bezat mij...): 'Versta, den eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus; dat is, de eerste persoon der eeuwige Godheid (...)'; bij... mij: 'de tweede persoon des goddelijken wezens, de eeuwige en eeniggeboren Zoon en waarachtig God...'. Bij vers 30 van hetzelfde hoofdstuk {Toen was Ik een voedsterling bij Hem...) is sprake van 'de eeuwige Zoon Gods...' (vgl. bij vers 31).

Ook in de kanttekeningen bij de profetie van Jesaja vinden wij stof voor ons onderwerp. Bij Jesaja 9:5 {Sterke God): 'Die door de sterkte Zijner Godheid den onverdragelijken last van den toorn Gods over de zonden van alle uitverkorenen aan Zijne menschheid gedragen heeft, en door Zijn eigen kracht van de dooden is opgestaan, en de harten Zijner uitverkorenen wederbaart ten eeuwigen leven; alsook door de sterkte Zijner Godheid groote wonderen gedaan heeft, nog doet, en eindelijk alle dooden opwekken zal'. En bij Vader der eeuwigheid: 'Dat is, die zelf van eeuwigheid is en ons het eeuwige leven geeft'.23

Jezus Christus waarachtig mens

In het vervolg op het voorgaande van het belijden van de Kerk der eeuwen leren de Kanttekeningen dat Jezus Christus, de waarachtige God, 'vlees is geworden door de Heilige Geest uit de maagd Maria' (Nicea-Constantinopel). Hier volgt een aantal voorbeelden.

Zoon van Maria

Het ligt voor de hand dat wij de notitie bij Lukas 1:35 raadplegen, over de aankondiging van de geboorte van Jezus. De engel Gabriel zegt tot Maria: ...daarom ook dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. De kanttekenaars schrijven dat de ontvangenis uit de Heilige Geest een zeker bewijs is 'dat de eeuwige Zoon van God de ware menschelijke natuur uit het vleesch en bloed van Maria door de werking des Heiligen Geestes in eenigheid Zijns persoons heeft aangenomen.24 Hebreen 2:14; Fil. 2:7, gelijk Jesaja beide heeft geprofeteerd, Jes. 7:14'. Bij de laatstgenoemde tekst spreken de kanttekenaars van Christus naar het vleesch, 'die in de volheid des tijds, uit den stam van Juda, van eene maagd zal geboren worden'.

Opvallend is dat hier Maria wel ter sprake komt, maar dat er geen toespeling wordt gemaakt op de Maria-leer van de Rooms-Katholieke Kerk, laat staan dat er gepolemiseerd wordt.

Positief wordt van Maria gezegd dat er bij haar geen sprake was van 'eenig ongeloof. Bij Efeze 4:9 {...dat Hij ook eerst is nedergedaald...) lezen we: '...in het aannemen der menschelijke natuur, uit de maagd Maria, gelijk Joh. 6:33, 42; zonder dat Hij daarom den hemel, naar Zijn goddelijke natuur heeft verlaten. Zie Joh. 3:13...'. Nog eens komt Maria ter sprake bij Galaten 4:4 {...geworden uit een vrouw...): 'Dat is, uit vleesch en bloed der maagd Maria'. Ook wijs ik op de kanttekening bij Hebreeën 10:5 {Gij hebt mij het lichaam toebereid): '...omdat Christus de menschelijke natuur uit het vleesch en bloed der maagd Maria van Zijn Vader, door de kracht van den Heiligen Geest ontvangen hebbende, deze hier overgeeft tot den dienst Zijns Vaders...'.

Tenslotte - naast het boven genoemde voorbeeld uit Jesaja 7 - nog twee voorbeelden uit het Oude Testament. Bij Psalm 110:3 {...uit de baarmoeder van de dageraad...) lezen we onder meer: 'Anderen verstaan het van de menschwording onzes Heeren Christus en Zijne geboorte uit de maagd Maria'. Jeremia 23:5 {Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik David een rechtvaardige Spruit zal verwekken ...): '...namelijk den Messias, onzen Heere Jezus Christus, welke, zijnde Gods eeuwige en eeniggeboren Zoon, in de volheid des tijds, door de wonderbare en onbegrijpelijke werking van den Heiligen Geest, onze natuur heeft aangenomen, voortspruitende uit Maria...'

God geopenbaard in het vlees

In de lijn van de belijdenis van Nicea-Constantinopel gaan wij een aantal gegevens na betreffende de passage '...en vlees is geworden uit de Heilige Geest'.25 Bij de bekende woorden van de apostel Paulus in 1 Timotheüs 3:16 (God is geopenbaard in het vlees) lezen wij: 'Dat is, mensch geworden, en heeft door woorden en werken Zijn Godheid bekend gemaakt (...). Dat is, in de menschelijke natuur, die door Hem in eenigheid des persoons is aangenomen, gelijk Joh. 1:14; Romeinen 1:3; Hebreen 2:14'.

De Statenbijbel verwijst ons in de zojuist geciteerde kanttekening naar Johannes 1:14 (En het Woord is vleesch geworden). De annotatie bij deze tekst luidt: 'Dat is, een waar mensch, ons in alles gelijk, Hebr. 2:17, doch zonder zonde'. Ook bij 1 Petrus 3:18 (...die wel gedood is in het vleesch...) lezen we van Christus' 'vlees': 'Of naar het vleesch; dat is naar Zijn menschelijke natuur, gelijk dit woord vleesch van Christus doorgaans wordt verstaan. Zie Joh. 1:14; Rom. 1:3; 1 Timotheüs 3:16'.

'Naar het vleesch' is een uitdrukking die wij ook tegenkomen in Romeinen 1:3. In de kanttekening staat: 'Dat is, naar Zijn menschelijke natuur. Joh. 1:14; 1 Timotheüs 3:16'. Bij Romeinen 8:3 (...heeft God, Zijnen Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleesches...): 'Christus' mensheid is een ware menschelijke natuur geweest, doch geen zondige natuur.' Nog eens de brief aan de Romeinen (9:5: Welker zijn de vaders, en uit welken Christus is, zooveel het vleesch aangaat...): 'Of, naar het vleesch, dat is, naar Zijn menschelijke natuur; Rom. 1:3'.26 De aantekening bij Hebreeën 2:14 luidt dat Christus het 'bestaan uit vlees en bloed' heeft aangenomen. En bij vers 16 (Hij neemt het zaad van Abraham aan): 'Dat is, de menschelijke natuur uit het zaad van Abraham'. Bij 1 Johannes 4:2 (Alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is...) lezen wij: 'Dat is, de menschelijke natuur heeft aangenomen...'. Hebreeën 10:20 (door Zijn vleesch): 'Dat is. Zijn menschelijke natuur, waardoor Zijn goddelijke natuur bedekt werd, gelijk door het voorhangsel de ark des Verbonds en de genadestoel en het geheele heilige der heiligen'.

Bij Filippenzen 2:7 (...de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen hebbende...) lezen we dat 'Hij een ware menschelijke natuur heeft aangenomen...'. En bij vers 8 (En in gedaante gevonden als een mensch...): 'Dat is, als een waar en ook als een slecht [eenvoudig, MV] en veracht mensch'. Kolossenzen 2:9 (Want in Hem woont al de volheid der Godheid, lichamelijk): 'Namelijk als waarachtig mens die onder ons heeft gewoond, vol genade en heerlijkheid; Joh. 1:14' en 'Namelijk met een wezenlijke inwoning des Zoons Gods in de menschelijke natuur, door de vereeniging Zijner goddelijke natuur met de menschelijke in eenigheid Zijns persoons...'.27 Efeze 1:21 (Ver boven alle overheid...): '...boven alle welken Christus, zelfs naar Zijn menschelijke natuur, ver is verheven'. Vergelijk bij Kolossenzen 1:18: '...zelfs naar Zijn menschelijke natuur...', en bij Filippenzen 2:9.

Tenslotte noem ik hier een voorbeeld uit het Oude Testament, namelijk Hooglied 4:9 (Gij hebt mij het hart genomen, mijne zuster, o bruid...). Hier luidt de kanttekening: 'Aldus wordt de kerk genoemd ten aanzien dat Christus onzer aller broeder is, hebbende ons vleesch en bloed aangenomen...'.

Verzoening door voldoening

In het voorgaande stonden wij stil bij de belijdenis dat Christus ons vlees en bloed heeft aangenomen uit de maagd Maria. In de katholieke belijdenis van Nicea- Constantinopel wordt vervolgens gezegd wat het doel is van Christus' komst in ons vlees, namelijk 'ons behoud', 'onze zaligheid'.28 Christus is gekomen om ons met God te verzoenen.

Onder 'de elementen van de leer der (Gereformeerde) Kerk' neemt de belijdenis van de verzoening door Christus een centrale plaats in. Wat dat belijden betreft, bieden de Kanttekeningen overvloedig stof. Hier volgt een beknopte bloemlezing, vooral uit de armotaties bij de brief aan de Romeinen.

Brief aan de Romeinen

In de brief van de apostel Paulus aan de gemeente te Rome krijgt het getuigenis aangaande de verzoening en de verlossing door Christus een dermate groot gewicht, dat wij (uiteraard) bij deze brief nagaan wat de kanttekenaren hebben geschreven ter toelichting op de bijbeltekst.

Bij Romeinen 3:24 {En worden om niet gerechtvaardigd door de verlossing die in Christus Jezus is...) schrijven de kanttekenaars: '...de bewegende en verdienende oorzaak is de verzoening en verlossing door Christus geschied (...) eigenlijk eene verlossing, die geschiedt door opbrenging of betaling van rantsoen...'. In dit verband - bij vers 25 - lezen we tevens 'dat Christus door Zijne zuiverheid en gehoorzaamheid onze overtredingen tegen de wet voor Gods aanschijn zou bedekken en ons met God verzoenen'. Ook schrijven de kanttekenaars dat God rechtvaardig is, 'dewijl Hij zelfs in Christus de zonden straft, welke Hij in het Oude Testament vergeven heeft om deze verzoening, die geschieden zou, en in het Nieuwe dagelijks vergeeft den geloovigen om dezelfde voldoening, die nu geschied is; (...) de zonden die na de bekeering gedaan worden', worden niet anders vergeven 'dan om de voldoening door Christus'.

Bij Romeinen 4:24 {...die geloven in Hem, die Jezus onzen Heere uit de dooden opgewekt heeft) lezen we dat wij 'door den dood [van Jezus Christus, MV] met God verzoend en door de opstanding deze verzoening deelachtig worden'. In het vervolg - bij vers 25 - luidt de kanttekening: 'Want indien Christus in den dood gebleven ware, zoo zou Zijne voldoening niet volkomen geweest zijn, en Hij zou ons de kracht van die niet hebben kunnen toe-eigenen'.

Romeinen 6:3 {...wij in Zijnen dood gedoopt zijn...): 'Dat is, door den Doop verzekerd worden dat wij gemeenschap hebben aan Zijnen dood, waardoor niet alleen onze zonden voor God verzoend zijn, maar ook de Heilige Geest is verworven...' (vgl. vers 6: ...met Hem gekruisigd...).

Romeinen 6:10 {Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven...): 'Namelijk tot verzoening en vernietiging derzelve'. Romeinen 8:31 {Zoo God voor ons is...): 'Dat is, met ons door Christus verzoend is...'.

Romeinen 8:34 {Christus is het die gestorven is; ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechter{hand) Gods is, die ook voor ons bidt): '...in deze vier zaken bestaat onze gansche verzoening met God'.

Romeinen 10:9 (...en met uw hart gelooven dat Hem God uit de dooden opgewekt heeft...): 'Namelijk nadat Hij tot verzoening uwer zonden was gestorven; Romeinen 4:25'.

Elders in het Nieuwe Testament

De kanttekeningen bij andere boeken (dan Romeinen) in het Nieuwe Testament onderstrepen de eerder aangehaalde annotaties. Wij kunnen spreken van een constante (lijn), bijvoorbeeld wanneer de kanttekenaars de nadruk leggen op de betaling van een 'rantsoen' tot voldoening, zoals bij Romeinen 3:24. Hier volgt een aantal voorbeelden.

1 Korinthe 15:3 {...dat Christus gestorven is voor onze zonden...): 'Namelijk om voor dezelve daardoor te voldoen, tot onze verzoening'. Galaten 1:4 {Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden...): 'Namelijk om die te verzoenen door zijnen dood; 1 Joh. 1:7, en 2:2'. (Zie ook bij deze aangegeven Schriftgedeelten.) Galaten 3:13 {Christus heeft ons verlost van den vloek der wet...): 'Gr. Uitgekocht uit den vloek. Want deze verlossing is geschied door betaling van een rantsoengeld voor ons; Matth. 20:28; 1 Timótheüs 2:6'. Bij Mattheüs 20:28 - waarnaar wordt verwezen - lezen we dat het 'rantsoen' dat Jezus betaalt voor velen, betekent 'losgeld; hetgeen gegeven wordt tot lossing dergenen, die gevangen zitten'. Vergelijk met het voorgaande de kanttekening bij Galaten 4:5 {Opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou...): 'Gr. uitkoopen; namelijk betalende voor hen een volkomen rantsoengeld voor hunne zonden. Zie Gal. 3:13'. (Zie ook bij Ef. 1:7.)

Uitverkiezing

De kanttekenaars belijden de verzoening als vrucht van de uitverkiezing. Op veel plaatsen in de Kanttekeningen komt de leer van de uitverkiezing ter sprake. Heeft dit te maken met de polemiek met de Remonstranten? Ik denk van wel. Ook bij dit onderdeel geef ik een bloemlezing uit de Kanttekeningen.

Brief aan de Romeinen

Gezien de grote plaats van de brief aan de Romeinen in de geschiedenis van de Kerk 29 letten wij - evenals in het voorgaande - eerst op deze brief. 30 Bij Romeinen 5:10 {Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons...) schrijven de kanttekenaars: '...dat God ons liefgehad heeft toen wij nog zondaars waren, vs. 8; namelijk ten aanzien, dat wij van Hem uitverkoren en aan Christus om te verlossen gegeven waren; Johannes 17:2, 6; Romeinen 9:13'. Met de verwijsplaatsen geven de kanttekenaars aan dat zij het 'aan Christus gegeven zijn van de uitverkorenen' verstaan in de zin van predestinatie van eeuwigheid. Dit wordt onderstreept door de annotatie bij Romeinen 9:11 (...opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, {vsiSt)bleve...y. 'Dat is, het genadige besluit van God, van sommigen uit het menschelijke geslacht in Christus te verkiezen; Ef.l:4. Of, opdat het voornemen, dat naar de verkiezing Gods is, vast bleve'. Vergelijk hiermee ook de kanttekening bij Romeinen 9:23 (... die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid): 'Dat is, van eeuwigheid geschikt en uitverkoren heeft tot het eeuwige leven; Efeziërsl:4,5,6'.3l

Bij Romeinen 8:31 {Zoo God voor ons is...) wordt duidelijk dat de uitverkiezing haar effect heeft in de roeping en de rechtvaardiging. De uitverkorenen zijn degenen die met God verzoend zijn. Bij de woorden van de apostel Paulus: Zoo God voor ons is... luidt de kanttekening: 'Dat is, met ons door Christus verzoend is, ons heeft verkoren, geroepen, gerechtvaardigd, en ons zal verheerlijken, vs. 29, 30'. Dit alles niet uit de werken, maar uit de roepende (9:11). In de kantlijn lezen wij: 'Dat is uit de onverdiende genade en gunst van God, die degenen, die Hij uitverkoren heeft, ook krachtiglijk roept en tot het geloof en de godzaligheid brengt'. De vraag kan zich opdringen of God niet onrechtvaardig is. Zo lezen wij in Romeinen 9:14 {Wat zullen wij dan zeggen ? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre). Dit wordt in de kanttekening als volgt omschreven: 'Namelijk, dat Hij de menschen, die den anderen gelijk zijn, zoo ongelijk behandelt, alzoo Hij den een liefheeft en verkiest, en den ander haat en verwerpt (...) de apostel antwoordt dat hierin geene ongerechtigheid is, omdat God dengene dien Hij verkiest, uit genade verkiest, en dengene, dien Hij verwerpt, rechtvaardiglijk verwerpt...' (vergelijk bij Rom. 9:30).

De overige brieven van Paulus

Richten wij voor onze bloemlezing de blik buiten de brief aan Rome, dan valt ons op dat de gegevens uit andere brieven bevestigen wat wij eerder hebben gezien: God verkiest niet op grond van kwaliteiten in de mens. Het dwaze der wereld heeft God uitverkoren (1 Kor. 1:27). De kanttekenaars schrijven dat God 'naar Zijn eeuwige verkiezing' de uitverkorenen 'tot Zijne gemeente' brengt.

Hier wordt ondertussen ook duidelijk de centrale plaats die de gemeente, de Kerk, heeft binnen het geheel van verkiezing en roeping. Dit gegeven is actueel in onze tijd, waarin de bewering dat mensen ook buiten de Kerk zalig worden al meer geaccepteerd wordt. De verkiezing voltrekt zich binnen de gemeente, via de roeping of de prediking van het Evangelie. Daartoe zendt de Heere dienaars des nieuwen Testaments (2 Kor. 3:6). De kanttekening luidt: '...van het verbond der genade, in hetwelk God Zijn volk belooft (...) de vernieuwing door den Heiligen Geest, wiens kracht zich in de predikatie des Evangelies aan de harten der uitverkorenen openbaart...'. Enkele regels verder wordt deze zin nagenoeg herhaald en ook bij hoofdstuk 6:7 is sprake van het bijeenbrengen der uitverkorenen door de prediking van het Evangelie.

Ook bij de brief aan de Galaten lezen wij dat God ons uit de wereld trekt, namelijk 'naar het eeuwig besluit en welbehagen' (bij Gal. 1:4). Vergelijk hiermee de gegevens in Paulus' volgende brief, namelijk aan Efeze. Daar lezen we dat de uitverkiezing en de roeping een duidelijk doel in dit leven hebben: ...opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn... (Ef. 1:4). Ook het leven van heiliging is genade: '...uit genade in Christus tot het geloof verkoren...' (zie ook bij vers 5, 6 en 7: 'van eeuwigheid').

De uitverkorenen zijn degenen welker namen zijn in het boek des levens (Filipp. 4:3): 'Dat is, in het register der uitverkorenen ten eeuwigen leven, waardoor Gods besluit der eeuwige verkiezing verstaan wordt...'. Zie ook de kanttekening bij 2 Thessalonicenzen 2:13 {...van den beginne verkoren...): 'Dat is, van eeuwigheid, of voor de grondlegging der wereld, Efeze 1:4; hoewel het eenige anderen verstaan van het begin toen hun het Evangelie is verkondigd, wanneer hen God door Zijnen Geest uit den verdorven hoop der menschen heeft verkoren, of uitgezonderd, gelijk het woord 'verkiezen', of, 'uitnemen' ook elders wordt genomen. Zie Johannes 15:16 en 1 Korinthe 1:27'. De verkiezing gaat vóór de roeping, zo stellen de kanttekenaars, maar 'de dadelijke uitverkiezing uit den verdorven hoop der menschen, die in den tijd geschiedt, volgt na de roeping, dewijl deze uitzondering door de roeping des Evangelies wordt teweeggebracht'.

De kanttekening spreekt dus van een samengaan van de verkiezing van eeuwigheid en in de tijd. In het laatste geval is er echter ook sprake van genade, want 'de dadelijke uitverkiezing' is vrucht van 'de roeping des Evangelies', Gods werk dus. Zie ook de kanttekening bij Hebreeën 8:11 (...want zij zullen Mij allen kennen...): '...uit het geheele oogmerk van den apostel blijkt dat deze beloften alle uitverkorene geloovigen des Nieuwen Testaments ook in dit leven aangaan'. Uitverkoren gelovigen. Deze 'combinatie' komt dikwijls voor in de Kanttekeningen. De uitverkiezing realiseert zich dus in het geloof. Zie ook bij Hebreeën 9:28 (Alzoo ook Christus eenmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen...): 'Namelijk van al Zijne uitverkorenen en geloovigen'.

Wat de Heere begint, brengt Hij tot een goed einde. De uitverkorenen kunnen (zullen) niet verloren gaan. Evenwel, het vaste fondament Gods staat... (2 Tim. 2:19): 'Namelijk, hoewel sommigen van de waarheid afwijken en sommiger geloof verdorven wordt, zoo moeten wij ons daaraan niet stooten, alsof der uitverkorenen zaligheid in het onzeker stond, daar daaruit blijkt, dat de zoodanigen niet geweest zijn uit het getal der uitverkorenen, die niet kunnen verleid worden; Mattheüs 24:24'. In het vervolg van deze kanttekening is opnieuw sprake van 'het boek des levens', waarin de namen der uitverkorenen geschreven staan, zodat 'het getal der uitverkorenen in de voorwetenschap Gods, als in een toegesloten boek, verzegeld is'. Zij die afwijken van de gezonde leer en tot goddeloosheid vervallen, blijken nimmer tot de uitverkorenen te hebben behoord, al werden zij door de mensen voor uitverkorenen aangezien.

Wij kunnen ook zeker weten tot de uitverkorenen te behoren, zeggen de kanttekenaars: 'Dit is dan een kenteken van onze verkiezing, als wij van zonden en valsche leer afwijken, de ware godzaligheid betrachten, en bij de zuivere leer volstandig blijven. En die zulks niet doet, kan niet verzekerd zijn, dat hij verkoren is'.

Wanneer het getal der uitverkorenen 'vol' is, zal Christus wederkomen. Dan zal God de oogst binnen halen. Zie bij Openbaring 14:15 {de ure om te maaien is gekomen): 'Dat is om menschen van den aardbodem weg te nemen, dewijl het getal der uitverkorenen nu was vervuld'. Dat zijn mensen die uit alle volken zijn geroepen: alle volken (Openbaring 15:4) zijn 'de uitverkorenen uit alle volken'.

Tenslotte geef ik een aantal voorbeelden uit het Oude Testament.32 Ik beperk mij tot het Hooglied. Bij Hooglied 1:2 {Hij kusse mij...) wordt van de gemeente van Christus gesproken als van de uitverkorenen: 'Christus kust zijne Bruid, dat is zijne gemeente of uitverkorenen...'. Vergelijk hiermee Hooglied 5:16 {...en al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk): 'Dusdanig is Christus Zijner gemeente en allen uitverkorenen; maar den goddeloozen en verworpelingen is Hij eene ergernis en dwaasheid'. De uitverkoren gemeente is zuiver (Hooglied 6:9): 'Daar zijn wel vele bastaardkerken, maar daar is niet meer dan één zuivere, wettelijke, uitverkoren kerk' (vgl. bij Hoogl. 8:6).

Ook in de kanttekeningen bij het Hooglied is duidelijk dat de uitverkiezing zijn kracht heeft door middel van de prediking. Zo lezen wij bij Hooglied 5:4 {Mijn liefste trok zijne hand van het gat der deur): '...alzo zou hier gesproken worden van de deur des harten, en te kennen gegeven worden dat Christus bij Zijne uitverkorenen aanhoudt met prediken en vermanen...'. Zo komt de Bruidegom tot Zijn 'hof'. Mijn liefste is afgegaan in zijnen hof (...) om te weiden... (Hoogl. 6:2): 'Dat is om gemeenschap met zijne uitverkorenen te hebben...'.

Het werk dat de Heere begint, laat Hij niet los. De Geest der aanneming tot het kindschap wijkt van 'de uitverkorenen nimmermeer' (7:2). De bruiloft zal doorgaan. De aanvangstijd daarvan is 'van eeuwigheid bestemd en besloten' (5:4).

Concluderend kan worden gezegd dat ook in de kanttekeningen bij het Hooglied - evenals wat wij hebben gezien in het voorgaande - het 'uitverkoren zijn' ter sprake komt in samenhang met de roeping door de prediking van het Evangelie.33

Woord en Geest

Vanouds belijdt de Kerk dat Christus tot ons komt door de prediking van het Evangelie. Ook de kanttekenaars belijden dat en zij voegen hier doorgaans aan toe dat er dan sprake is van het werk van de Heilige Geest.^4 Hier volgt weer een aantal voorbeelden.

Het eerste bevat het bekende gezegde dat een 'godgeleerde' van God geleerd is. Dat is namelijk ontleend aan de kanttekening bij Johannes 6:45 (En zij zullen allen van God geleerd zijn): 'Of Godgeleerde (...), geleerd worden van God, die door Zijn Heiligen Geest de predikatie des goddelijken Woords in hen krachtig maakt'. Zie over 'godgeleerden' ook bij 1 Thessalonicenzen 4:9.

Wat de prediking van het Woord betreft, de trouwe dienaren van het Woord arbeiden - blijkens de kanttekening bij 1 Korinthe 3:13 - niet tevergeefs. Waar de apostel Paulus van ontdekkend 'vuur' spreekt, schrijven de kanttekenaars van 'het vuur des Heiligen Geestes, die door het licht van Gods Woord den vasten arbeid en trouwe leeringen der leeraren mettertijd ontdekt in de gemeente Gods...'. Zie ook bij Hebreeën 12:25. Daar lezen wij dat Jezus Christus, Die nu in de hemel ter rechterhand Zijns Vaders is, 'door Zijnen Geest en dienaren gedurig tot ons spreekt'. En bij vers 26 (Nog eenmaal zal Ik bewegen...): '...inzonderheid door de krachtige prediking van het Evangelie en de zending van den Heiligen Geest...'.

De kracht van de verkondiging van het Woord blijkt uit de vernieuwing van het leven. Wij dienen in nieuwheid des Geestes (Rom. 7:6): 'Dat is, in ware heiligheid, waartoe wij van den Heiligen Geest zijn vernieuwd, door de predikatie des Evangelies...'.

Diezelfde prediking leidt tot de overtuiging een kind van God te zijn: ...gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen... (Rom. 8:15): 'Hierdoor wordt verstaan de genadige werking des Heiligen Geestes door de predikatie des heiligen Evangelies...'. De Geest brengt tot de belijdenis: Want ik ben verzekerd... (Rom. 8:38): 'Of, ik ben overreed; namelijk door de belofte des heiligen Evangelies aan alle geloovigen. Joh. 5:24, en door de getuigenis des Heiligen Geestes in het hart, VS. 16'. De Heere roept (Rom. 9:24): 'Namelijk, niet alleen uitwendig door het Woord, maar, ook inwendig door Zijnen Geest...'. Ditzelfde lezen we ook bij 1 Korinthe 1:24 {Maar, hun die geroepen zijn...): 'Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord (...), maar ook inwendig en krachtig door den Geest Gods en naar Zijn voornemen'.

De Geest is de Geest van de wedergeboorte. Bij 1 Korinthe 5:15 {...want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld) lezen we opnieuw dat Hij tewerk gaat door de verkondiging van het Evangelie: 'Want de predikatie des Evangelies is het middel, waardoor wij van Gods Geest wedergeboren worden'. De wedergeboorte komt ook aan de orde bij 1 Korinthe 15:24 {het Koninkrijk): 'Namelijk dat Hij nu als Middelaar bedient, door de predikatie des Woords Zijne kerk vergaderende, door Zijnen Geest haar wederbarende...'. In 1 Petrus 1:23 {Gij die wedergeboren zijt (...) door het levende en eeuwig blijvende Woord Gods) zegt de apostel dat de gelovigen zijn wedergeboren door het levende Woord van God. De kanttekenaars schrijven: 'Zoo wordt het Woord des Evangelies genoemd, omdat het met de onberouwelijke werking van den Heiligen Geest gevoegd is...'.

De wedergeboorte voltrekt zich in de bedeling van het Nieuwe Verbond. God zendt dienaars des nieuwen Testaments (2 Kor. 3:6), '...in hetwelk God Zijn volk belooft (...) de vernieuwing door den Heiligen Geest, wiens kracht zich in de predikatie des Evangelies aan de harten der uitverkorenen openbaart...'. In het vervolg van deze kanttekening - bij dienaars des Geestes - lezen we: 'Dat is, van de leer en de predikatie van het Evangelie, waardoor de Heilige Geest het geloof in ons werkt. Zie Hand. 16:14...'. Bij de woorden van Paulus over de Geest Die levendmaakt, merken de kanttekenaars (opnieuw) op: 'Dat is, het Evangelie wijst niet alleen aan den weg tot het leven en de zaligheid door het geloof in Jezus Christus, maar is ook vergezelschapt met de kracht des Heiligen Geestes, waardoor het geloof in de uitverkorenen gewrocht en bewaard wordt...'. Vergelijk Kolossenzen 1:12 (... die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht): 'Namelijk door Zijn Woord en Geest'. Zie ook bij 1 Thessalonicenzen 1:5.

Bij 2 Korinthe 3:17 {De Heer e nu is de Geest) slaan de kanttekenaars op hetzelfde aambeeld: 'Dat is, Jezus Christus is de levendmakende Geest, die door de kracht Zijns Heiligen Geestes en door de predikatie des heiligen Evangelies het deksel wegneemt, en de harten krachtig tot God bekeert'. Zie ook bij Efeze 1:8 {Met welke Hij overvloedig is geweest over ons): 'Namelijk wanneer Hij ons door Zijn Evangelie en door Zijnen Geest zulks heeft geopenbaard...'.

En Filippenzen 3:15 {...ook dat zal God Hopenbaren...): 'Dit zegt hij niet van heimelijke openbaringen buiten het Woord Gods, maar van de gewone openbaringen of bekendmakingen, die hij doet door de predikatiën Zijns Woords, vergezelschapt met de verlichting Zijns Geestes...'. Zo ook bij 2 Timotheüs 1:9 {Die ons heeft zalig gemaakt en geroepen..): 'Namelijk uiterlijk door de prediking des Evangelies, en inwendig door de krachtige werking Zijns Geestes' en 2 Thessalonicenzen 2:8 (... door den Geest Zijns monds...): 'Dat is, door de zuivere prediking des heiligen Evangelies, waardoor de Geest des Heeren krachtig is in de harten der menschen'. Vergelijk bij 1 Petrus 1:22 {Hebbende dan uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid...): 'Dat is, door het geloof, hetwelk door het gehoor des Evangelies en door den Heiligen Geest in u is gewrocht...'.

Beslissend blijkt dus te zijn in de toe-eigening van het heil en het (leren) kennen van Christus de verkondiging van het Evangelie, de roeping tot zaligheid. Deze roeping, het initiatief tot het heil, gaat geheel van God uit. Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten... (Rom. 10:20): 'Namelijk door de verkondiging van mijn Evangelie en de krachtige werking mijns Geestes...'. Daarom is er hoop, is er een overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade (Rom. 11:5): 'Dat is, de genadige verkiezing, namelijk die uit enkel genade van eeuwigheid ter zaligheid zijn verkoren en in den tijd krachtiglijk geroepen' (zie ook bij vers 6 en 7).35

Ook deze paragraaf besluit ik - ter bevestiging van het bovenstaande - met een aantal voorbeelden uit de annotaties bij het Hooglied. Bij Hooglied 1:4 lezen we dat het Woord van God zijn werk doet 'uiterlijk' door de prediking, 'inwendig door de krachtige werking des Geestes Christi' (vgl. 3:9; 6:12; 7:9). De Bruidegom roept Zijn bruid door Woord en Geest (2:10), door middel van getrouwe herders die zijn gewapend met het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord (3:8). Zo wordt de hof van Christus - de Kerk - bevochtigd door Woord en Geest (6:11; vgl. vers 12).36

Woord en Sacramenten

Wij hebben gezien dat door de Kanttekeningen heen er dikwijls sprake is van de bediening van het Woord. In mindere mate geldt dit van de dienst van de Sacramenten. Soms zijn in één kanttekening Woord en Sacramenten verbonden. Zo, bijvoorbeeld, wanneer de apostel Paulus schrijft: Alzoo houde ons een (ieder) mensch als dienaars van Christus en uitdeelers der verborgenheden Gods, 1 Korinthe 4:1. De kanttekening luidt: 'Gr. Oikonomous. Dat is, huis verzorgers, of uitdeelers van Gods huis. Namelijk in het uitdeelen en bedienen van Zijn Woord en Zijne sacramenten'. Bij 1 Korinthe 5:7 {ons Pascha) is sprake van het Avondmaal; bij hoofdstuk 6:11 {gij zijt afgewassen) lezen we van 'het teeken en zegel' van de Doop. Het 'teeken en zegel' van het Avondmaal is ook aan de orde bij hoofdstuk 10:4 {Zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde, en de steenrots was Christus). Uitvoerig wordt de betekenis van het Avondmaal en het gedrag van de gemeente binnen het kader van het Sacrament (uiteraard) beschreven in de kanttekeningen bij hoofdstuk 11:20-34. Bij 12:13 schrijven de kanttekenaars opnieuw over het Avondmaal {Wij allen zijn tot eenen Geest gedrenkt).

Bij Efeze 4:12 {...tot het werk der bediening...) lezen we: 'bestaande in de predikatie van Gods Woord, bediening der sacramenten, oefening der kerkelijke tucht...'37 (zie ook bij vers 24 en bij 5:26).

Hebreeën 10:29 {...het bloed des Testaments (...) waardoor hij geheiligd was...): 'Namelijk uitwendig, ten aanzien van zijn voorgaande belijdenis, aangaande het gehoor van het goddelijke Woord, gebruik der heilige sacramenten en afscheiding van andere gemeene menschen...'. Bij Jakobus 4:4 lezen we van de liefde die men Christus schuldig is krachtens wat er 'in den doop beloofd' is. Wie zijn woord breekt, is een overspeler.

Kortom: de Kanttekeningen leren de noodzaak van de gemeenschap der Kerk en - binnen die gemeenschap - het zich afhankelijk weten van de dienst van het Woord en van de twee (!) Sacramenten.38 Dit brengt ons op de leer van de Rooms- Kaüiolieke Kerk.

Elementen uit de leer van de Rooms-Katholieke Kerk

In de Kanttekeningen treffen wij ook, soms indirect, uitlatingen aan die te maken hebben met de leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Zo, bijvoorbeeld, betreffende de plaats van de paus op de stoel van Petrus. Bij de woorden van Jezus in Mattheüs 16:18 {En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen...) lezen wij: '...op deze uwe belijdenis die gij van Mij doet, of, op Mij dien gij beleden hebt. Want Christus is alleen het fundament Zijner gemeente, 1 Korinthe 3:11; hoewel ook Petrus en ook de andere apostelen, ten aanzien van hunne leer, fondamenten der gemeente kunnen genaamd worden, gelijk te zien is Openbaring 21:19'.

Dat Christus het enige fundament van de gemeente is, lezen wij ook op andere plaatsen in de Kanttekeningen. Bij Openbaring 21:19 {En de fundamenten van de muur der stad...) wordt verwezen naar het veertiende vers van hetzelfde hoofdstuk: En de muur der stad had twaalf Jundamenten.... De kanttekenaars schrijven: '...waardoor te kennen gegeven wordt de leer der twaalf apostelen, welker uiterste hoeksteen is Christus Jezus, waarop deze gemeente van Christus hier is gebouwd en in der eeuwigheid gebouwd zal blijven; gelijk Paulus getuigt Efeze 2:20'.

Bij Mattheüs 10:2 {De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: De eerste Simon, gezegd Petrus...) luidt de kanttekening: 'Petrus wordt hier het eerst genaamd, niet omdat hij macht en gezag had over de anderen, hetwelk Gods Woord nergens leert, alzoo de apostelen in deze elkander gelijk waren, Johannes 20:22, 23.' Dat Petrus niet meer is dan de andere apostelen, blijkt ook uit het volgende. De annotatie bij Johannes 21:17 - Jezus' woord tot Petrus: Weid Mijne schapen - luidt: 'Hetzelfde wat hier Petrus wordt bevolen, dat wordt ook belast al den dienaren des heiligen Evangelies (...) die met Petrus eenerlei last en macht ontvangen hebben'. Niet Petrus, maar 'Christus is de opperste Herder der schapen...' (Hoogl. 1:7). Dat 'de paus zich uitgeeft voor het hoofd van de Latijnsche Kerk' heeft te maken met het getal 666 in Openbaring 13:18. De paus wil ook 'den godsdienst in de Latijnsche spraak (...) gepleegd hebben, en de oude Latijnsche overzetting des bijbels voor geloofwaardig gehouden hebben'.39

Heel direct wordt de paus ook ter sprake gebracht in de kanttekening bij Openbaring 9:1 {...en ik zag een ster gevallen uit den hemel op de aarde...): '...daar in dit boek door sterren alom opzieners en leeraars der kerk verstaan worden, gelijk verklaard wordt hfdst. 1:20, zoo wordt hier veel geschikter de bisschop van Rome met zijn aanhang verstaan, die zichzelf voor een algemeen bisschop onder de christenen omtrent dienzelfden tijd heeft opgeworpen, welke na den ondergang van het Romeinsche rijk 40, in plaats van de geestelijke zorg alleen te betrachten, zich meer tot aardsche en wereldsche zorgen heeft begeven, en een nieuwe heerschappij opgericht en daarom gezegd wordt uit den hemel op de aarde gevallen te zijn'.

Bij Openbaring 8:14 {En de zeven engelen die de zeven bazuinen hadden, bereidden zich om te bazuinen) lezen we dat Christus niet 'een heerschappijvoerder van wereldsche koninkrijken' is, 'maar als een geestelijk regeerder Zijner gemeente alom wordt ingevoerd...'.

In de glossen op Openbaring 20:3 worden twee pausen met name genoemd: Gregorius VII (1073-1085) 41, als 'een sterk werktuig van de duivel' en Bonifatius VIII (1294-1303), die 'den staat der christenen meer en meer heeft doen vervallen'. 42

Bij Openbaring 13:13 wordt de paus in verband gebracht met het beest uit de aarde. De kanttekening bij de naam van het beest luidt: 'Dat is, de belijdenis, dat zij Roomsch Katholiek of goede Pausgezinden zijn, die zij houden voor het hoofd der Kerk, en die in zijn leer en inzettingen niet kan dwalen'. Bij het getal zijns naams (van het beest) schrijven de kanttekenaars: 'De Latijnsche of Roomsche Kerk toegedaan, die haar voomaamsten godsdienst in het Latijn doet, en hare gebeden ook in het Latijn, ook zonder verstand dergenen die ze doen, hare dienaren opdringt, welke naam Roomsch of Latijnsch, dit getal van zijn naam uitbrengt...'.

Bij Openbaring 17:4 wordt onmiskenbaar de paus bestempeld als de antichrist. Daar lezen wij namelijk van 'de schoone en aanlokkende titels, die de antichrist zichzelf en zijn kerk voor de wereld geeft (...) als daar is: de heilige vader, de stadhouder van Christus, het hoofd van de katholieke Kerk, de navolger van Petrus, het fundament der Kerk, enz....'. (Vergelijk bij vers 5: 'de moeder der heilige Kerk'). De naam verborgenheid (Openbaring 17:5) ziet - volgens velen - op 'den pauselijken hoed met drie kronen'. De kanttekenaars houden het liever op 'alle plechtigheden, gewaad, en wijdingen, die de paus met zijn geschorenen gebruikt...'. Ik zit als een koningin (Openb. 18:7) 'is de eigen roem van dien die zit in den tempel Gods (...)' en die zich verheft 'boven alle koningen en prinsen, en in het geestelijke boven alle kerkvergaderingen, bisschoppen en prelaten, die als een moeder en koningin van alle Kerken niet kan bezwijken, noch dwalen, wier stoel niet kan te gronde gaan; en dergelijke prachtige titels meer, die zij zichzelf en hare dienaars haar doorgaans in hun schriften geven'.

Bij de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde (Openb. 17:5) maken de kanttekenaars de gruwelen concreet: 'Namelijk in het afzetten en ombrengen van koningen en prinsen, in het ontslaan van prinsen en onderzaten van hun eed, in het verbreken van wettige huwelijken, in het onttrekken van kinderen van de gehoorzaamheid en dienst hunner ouders onder den dekmantel van godsdienst, in het toelaten van publieke hoerhuizen, in liegen en bedriegen, en dergelijke gruwelen, die de leer en daden des pausdoms meebrengen'.

Wat de leer van het pausdom betreft, lezen wij bij Openbaring 9:2 (...den put des afgronds geopend; en daar is rook opgegaan uit den put): 'Dat is, valsche en afgodische leer, die Paulus, 1 Tim. 4:1, noemt leeringen der duivelen, bestaande in het verbod van het huwelijk en van het gebruik der spijzen, die God geschapen heeft...'. Zie over 'gedwongen ongehuwden staat' de kanttekening bij Openbaring 16:2.

Bij Openbaring 9:20 - over afgoderij - is sprake van 'de antichristische beelden'. Dat de kanttekenaars bij 'de antichrist' (soms) denken aan de paus van Rome, blijkt, bijvoorbeeld, ook uit de glossen bij Daniël 7:8 (...en zie, een andere kleine hoorn kwam op...): 'Velen verstaan door dezen kleinen hoorn den Roomschen Antichrist...'. Deze uitdrukking wordt herhaald bij Daniël 7:24. Bij vers 21 lezen we van 'de zware vervolgingen en ellenden' die de Kerk heeft geleden en nog lijdt 'van den Roomschen Antichrist' (vgl. ook bij vers 20 en 25). In dit verband (...hij zal meenen de tijden en de wet te veranderen...) wordt ook paus Gregorius XIII (1572-1585)'^^ genoemd. Bij Openbaring 6:12 lezen we van 'den Roomschen antichrist in het Westen', die zich kenmerkt door 'geestelijke tirannie' en 'bloedige vervolgingen'. 'De heilige Schrift (...) is als een gesloten boek geworden, en den lidmaten der gemeente verboden en ontnomen...'. Van het Evangelie als 'een gesloten boek' lezen wij ook bij Openbaring 10:2.

Bij Daniël 11:38 (En hij zal den god Maüzzim in zijne standplaats eeren; namelijk den god, welken zijne vaders niet gekend hebben, zal hij eeren met goud en met zilver en met kostelijk gesteente...): 'Alzoo heeft ook de paus, in de plaats, dat is in de kerk of gemeente, van den waren God ingevoerd te eeren een valschen god, dien zijne voorouders niet geëerd hebben, namelijk een versierden Christus, een hostie of een stukje brood, hetwelk hij versiert met goud, zilver en kostelijke paarlen'. Bij Openbaring 9:21 (hoererij - van de ontuchtigheden der priesters en - dieverijen): 'Onder welke de onttrekking der erfenissen van de rechte erfgenamen tot hun kloosters, en het afkeeren der goederen, de godsdienst toegeëigend, tot onderhoud van luie buiken en tot wereldsche pracht onder velen, met recht gerekend mag worden'. Vergelijk voor 'abdijen, kloosters en dergelijke geestelijke goederen' de kanttekening bij Openbaring 18:17.

De annotatie bij Openbaring 11:1 (het ahaar) stelt aan de orde dat de 'twee fondamenteele hoofdstukken van het christelijk geloof, onder het rijk van den antichrist, meest verduisterd en tenonder zijn gebracht; te weten, eerstelijk de oorzaak van de verzoening onzer zonden voor God, die de Heilige Schrift ons in Christus en Zijn offerande alleen stelt, waar deze in eigene verdiensten, aflaten, vagevuur, bedevaarten tot heiligen en dergelijke bijgeloovigheden onder het rijk van den antichrist gezocht wordt; ten tweede, de ware aanroeping van den eenigen God door den eenigen Middelaar Christus, daar deze aanroeping in het rijk van den antichrist wordt verdeeld onder vele meesters en meesteressen, gelijk bekend is. Deze zijn dan hier alleen de ware aanbidders voor God (...) en deze zijn ook alleen de ware priesters van het Nieuwe Testament...'. Zie over vagevuur, aflaten e.d. ook bij Openbaring 14:13 en 18:13.

Ook in de kanttekening bij 1 Korinthe 3:13 (Eens iegelijks werk zal openbaar worden (...) dewijl het door vuur ontdekt wordt) - komt het vagevuur ter sprake: 'Door dit vuur kan hier niet verstaan worden een vagevuur, waardoor de menschen na dit leven van hunne zonden zouden gevaagd of gereinigd worden...'.

Openbaring 11:8 (En hunne doode lichamen (zullen liggen) op de straat der groote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook onze Heere gekruisigd is): 'Hierdoor wordt de stad Rome met hare heerschappij verstaan...'. 'Dit is ook een eigenschap van deze Roomsche hiërarchie, of geestelijke heerschappij, dat zij de zoodanigen, die zij voor ketters schelden op galgen en raderen zetten, en door al hun gebied de begrafenis weigeren, inzonderheid op hun gewijde plaatsen, en hun naam allerlei smaadheden aandoen na hun dood'. De stad wordt Sodom genoemd 'om de ontucht, die daar zetelt, en Egypte, vanwege de verdrukking van Gods volk, en waar onze Heere ook geestelijk wordt gezegd gekruisigd te zijn (...) Hij ook zoo in Zijn leden door de Roomsche heerschappij nog dagelijks gekruisigd wordt'.

De antichrist heeft ook 'de Grieksche Kerken' vervolgd, omdat deze 'den beeldendienst en de aanroeping der heiligen, en het eeren van hare reliquieën, en zijne heerschappij niet wilden aaimemen'. Ook de vervolging van de Hussieten in Bohemen wordt genoemd. Keizers en koningen spannen samen met de antichrist (Openb. 12:15; vgl. ook bij vers 17).

Bij Openbaring 13:1 (een beest) schrijven de kanttekenaars van de wereldlijke en geestelijke macht van Rome, van de directe of indirecte heerschappij over koningen, prinsen en republieken, de geestelijke macht 'over al de bisschoppen, abten, prelaten en priesters in de Kerk'. Onder de kooplieden der aarde (Openb. 18:3) zijn volgens de kanttekenaars ook 'de kardinalen, patriarchen, aartsbisschoppen, abten en andere geestelijken'. De drie onreine geesten (Openb. 16:13) zijn 'pauselijke afgezanten en andere geestelijke dienaars van den antichrist, die door de wereld worden uitgezonden, om prinsen, koningen en volken het antichristische rijk te onderwerpen, vol van bedriegelijkheid en schijnheiligheid'.

De roomse Inquisitie met haar 'rechtbanken en plakkaten', met haar 'straffen met zwaard en vuur', met 'excommunicatiën en verbanningen' komt aan de orde bij Openbaring 13:12 en 14; 18:24. Bij 13:15 is sprake van vervolging 'ter dood toe'. Van 'hun geestelijke rechtbank', scholen en dergelijke lezen we bij Openbaring 16:4. In de stad Rome - 'de zevenbergse stad' 44 genoemd (Openb. 17:9), ook 'dit groote Roomsche Babyion' (Openb. 18:2) - staat 'eigenlijk de troon van den antichrist' (Openb. 16:10; vgl. 17:3).

Ook de vrouw op het scharlakemode beest (Openb. 17:3) duidt op 'de stad Rome', 'het groote Babyion' (vers 5; 'het Roomsche Babyion', Openb. 19:1). 'Dit is zoo klaar, dat niet alleen de voornaamste oudvaders, en al de gereformeerde leeraars het daarin eens zijn, maar ook zelfs vele pausgezinde uitleggers'. De laatstgenoemden denken dan aan de tijd die is voorafgegaan aan de heerschappij van keizer Constantijn, aan de christenvervolgingen onder heidense keizers. Deze visie wordt door de kanttekenaars niet zonder meer gedeeld. Ook bij Openbaring 17:3 ontmoeten we 'eenige pausgezinde uitleggers'. De vrouw bekleed met purper (Openb. 17:4) is daar een beeld van 'de afvallige Roomsche Kerk'. De rivier Eufrath (Openb. 16:12) wordt 'bij gelijkenis' toegepast op 'al de inkomsten, die de antichrist uit de geheele Christenheid trekt, waardoor zijn stoel wordt verrijkt...'. Om 'de valsche leer' te verbreiden, gebruikt de antichrist 'zijn geestelijke prelaten, kerkeraden, hoven, vereenigingen, kerkvergaderingen en personen' (Openb. 16:13).

Bij Openbaring 11:3 {mijn twee getuigen) - in de confrontatie met Rome, de strijd 'tegen de pracht en hoogmoed van het antichristendom...' - lezen we in de kanttekening: '...als getuigen dezer waarheid (...) zijn geweest Waldus en Petrus Bruys in Frankrijk, Wiclef en Poumeüs in Engeland, Johannes Hus en Hieronymus van Praag in Bohemen en Duitschland, die ook daarover op het Concilie van Constanz, gedood en met blijdschap door al dien hoop, uit verscheidene volken en tongen vergaderd, verbrand zijn; totdat het God daarna heeft beliefd Luther en Melanchton in Duitschland, Zwingli en Oecolampadius in Zwitserland, Farel en Calvijn in Frankrijk, met meer anderen in hun plaats te verwekken, die met meerdere kracht hun getuigenis volbracht hebben, en een groot deel van dat grote Babel hebben doen vallen, van welks geheelen val en vernietiging hier zal worden geprofeteerd'. Luther wordt ook genoemd bij Openbaring 12:15, bij 14:9 (hier samen met Zwingli) en 16:3. Zie voor Johannes Hus e.a. bij Openbaring 14:8 en 16:2. Zie voor het Concilie van Constanz ook bij Openbaring 14:8.

Het contra-reformatorische Concilie van Trente45 komt ter sprake bij Openbaring 16:3 (de zee werd bloed als van een doode): '...de decreten en besluiten van hun laatste kerkvergaderingen, en inzonderheid van Trente, hetwelk eenige jaren heeft geduurd, en waartoe uit alle deelen van Europa de geestelijke en wereldlijke dienaars van het beest zijn toegevloeid'. Daar is 'de valsche en afgodische leer' bevestigd.

Bij Openbaring 11:12 lezen we van de steun der burgerlijke overheid voor de getuigen van Christus, die hun werk konden doen 'niettegenstaande al het geweld van den antichrist'. Hier worden de volgende landen genoemd: 'Duitschland, Frankrijk, Engeland, Schotiand, Zwitserland, Nederland en andere deelen der wereld'. Zie ook bij Openbaring 14:9. Bij Openbaring 11:13 is sprake van 'een groot deel der Roomsche en antichristische hiërarchie' die van de antichrist afvalt en van 'vorsten, prelaten en leeraars' die in de strijd voor de antichrist zijn omgekomen. Bij Kolossenzen 2:8 ('filosofie') lezen we van 'de scholastieke leeraars in het Pausdom'.

De dienst der engelen (Kol. 2:18) slaat volgens de kanttekening op de praktijk van de aanroeping van 'de verstorven heiligen' die zouden bemiddelen tussen God en mens. Het merkteeken (Openb. 13:17) wijst op het 'sacrament van confirmatie of vormsel' of het 'oliesel'. Bij Handelingen 19:24 - over de zilveren beeldjes van de tempel van de godin Diana - lezen we: '...welke de heidenen, te Efeze komende om Diana te dienen, kochten en met zich namen, om te huis aan dezelve godsdienstige eer te betoonen; gelijk men ziet dat nog hedendaags te Loretto en elders geschiedt'. Kennelijk een zinspeling op de roomse praktijken rond de bedevaartsplaatsen. Zie van 'beeldendienst' ook bij Openbaring 13:4 en 14.

Uiteraard komt ook de roomse mis ter sprake. Bij Openbaring 13:6 {Zijn tabernakel) staat dat in de mis het lichaam van Christus 'lasterlijk mishandeld' wordt. Zie van de mis ook bij Openbaring 17:4. Over 'zielemissen en aflaten': Openbaring 14:13.

Jakobus 5:14 (over de ziekenzalving): '...zoo wordt tevergeefs en spottende dit uiterlijk teeken nog heden als een sacrament gebruikt, en nog meer wordt het bijgelovig misbruikt, als men meent dat zulke zalving kracht heeft om de zonden weg te nemen en tot zaligheid der zielen dienstig is'. Mijns inziens is in de opsomming van veel details invloed van Beza te bespeuren, vooral uit diens eerder genoemde preken over het Hooglied, bijzonder in de uitleg van de vossen (Hooglied 2:15).46

Chiliasme

Gelet op hedendaagse ontwikkelingen in de leer ook binnen het 'gereformeerde' deel van de Nederlandse kerk(en), wil ik wijzen op een notitie in de Kanttekeningen betreffende het chiliasme, de leer van het duizendjarig vrederijk. De Statenvertalers, gereformeerde theologen, staan voor de volgende woorden in de kantlijn van 2 Thessalonicenzen 2:1 en 2 {En wij bidden u ... dat gij niet haastig bewogen wordt van verstand, of verschrikt... alsof de dag van Christus aanstaande ware.): Er zijn mensen die, 'wanneer zij zulke voorzeggingen van Christus' tweede komst, met uitdrukking van dag en uur, beginnen aan te nemen, dan gelijk uitzinnige mensen plegen gedreven te worden, gelijk eertijds zoodanigen onder de Chiliasten (voorstanders van het duizendjarig rijk) zijn geweest, en in onzen tijd onder eenige soorten van drijvers'. Bij Openbaring 20, waar Johannes schouwt dat de duivel duizend jaar gebonden wordt, lezen we: Dat 'de rechte Kerk van Christus in groot aanzien, goeden vrede en welstand, over alle volken der wereld zal heerschen, en dat duizend jaren lang', schijnt de letter van de tekst mee te brengen. Maar nergens (in de bijbel) wordt 'zulk een stand der Kerk beloofd', namelijk 'zonder kruis' 47, strijd en vervolging door de geheele wereld...'. 'Want het blijft altijd waar, hetgeen Paulus zegt, 2 Timótheüs 3:12; "Allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden" en inzonderheid omtrent het einde van de wereld...'.

De bedoeling van deze annotaties is duidelijk: de leer van het chiliasme is in strijd met de theologie van het kruis en komt eigenlijk neer op een zich afscheiden van de katholieke Kerk.

De islam

In verband met de actualiteit, mede bepaald door de toenemende invloed van de islam in West-Europa, letten we ook op gegevens in de Kanttekeningen betreffende de in de Statenbijbel genoemde 'Mohammedanen'.48 Wij putten nu voornamelijk uit de glossen bij het laatste bijbelboek.

Bij Openbaring 6:12, het visioen van de verbreking van het zesde zegel, lezen we dat daarop 'gevolgd is de opkomst in het Oosten, niet alleen der Mohammedanen, maar vooral van den Roomschen antichrist in het Westen'.

Merkwaardig is dat de kanttekening hier uitsluitend verder gaat over de antichrist en spreekt van 'bloedige vervolgingen'. De mohammedanen blijven hier verder buiten beschouwing. Maar bij Openbaring 9:1 (...en ik zag een ster gevallen uit den hemel...) komt het optreden van de volgelingen van Mohammed wel scherp in beeld: 'Eenigen verstaan door deze ster Mohammed met zijn aanhang, die omtrent het jaar 620 zijn ongoddelijke leer uit het Jodendom, Heidendom en Christendom bijeen geraapt heeft, en uit den put van den afgrond te voorschijn gebracht, en daarna door zijne Arabieren en Saracenen, gelijk gewapende sprinkhanen, door een groot deel der wereld, ten deele met bedrog, ten deele met geweld heeft voortgeplant...'. Duidelijk is dus dat de islam zich met bedrog en geweld een weg baant. 49

Dat zien wij ook bij Openbaring 9:14 (Ontbind de vier engelen...): 'Door deze vier engelen wordt meest door alle uitleggers verstaan de secte der Mohammedanen, die vooral in vier volken bestaan, die al de anderen onder zich hebben gebracht, namelijk de Arabieren, Saracenen, Tartaren en Turken, waarvan de Arabieren en Saracenen wel van het jaar 620 af veel geweld tegen de christenen, en inzonderheid tegen het Romeinsche Rijk in Oosten en Westen hebben gebruikt; maar zijn daarna wederom door de christenen tot over den Eufraat gedreven, totdat omtrent het jaar 1300, als het antichristendom op zijn hoogst was, en de rechtzinnige christenen het allermeest waren verdrukt, de Tartaren en de Turken uit de beide Armeniën, die tegen den Eufraat liggen, zijn doorgebroken, en geheel Azië en Afrika hebben overloopen en tenondergebracht, en het Grieksche of het Oostersche rijk, waarvan Konstantinopel het hoofd was, teniet gedaan. In welke krijgen veel bloed vergoten is. En het schijnt dat door deze krijgen de koningen, die hun macht het beest hadden gegeven, zooveel werk hebben gekregen, dat de rechtzinnige leeraars in verscheidene landen intusschen nieuwe Kerken hebben opgericht, zonder dat zij door de vervolgingen van den antichrist hebben kunnen uitgeroeid worden, gelijk in Frankrijk, Engeland, Bohemen, Zwitserland en andere gewesten, door Waldus, Wiclef, Johannes Hus, Hieronymus van Praag en meer anderen is geschied...'.

De mohammedanen worden opnieuw tweemaal genoemd bij Openbaring 9:20 (over het aanbidden der duivelen). Daar wordt vermeld dat zij 'oorlog hebben gevoerd tegen de christenen'. Met andere woorden: 'Christus is in Zijn leden op het hoogste bestreden, en vooral ook wanneer de antichrist in het Westen en de Mohammedanen in het Oosten de overhand hebben verkregen, en de Kerk van Christus door de geheele wereld is verdrukt geworden...'. Nog eens wijst Walaeus - de schrijver van de kanttekeningen bij het boek Openbaring - op het geweld dat tegen de Kerk gebruikt is onder meer door 'de Turken' (Openb. 20:3), die 'door den satan meest zijn gaande gemaakt, om de christenvolken in Oost en West ten onder te brengen, en vele koninkrijken en christenkerken hebben uitgeroeid, niet alleen in Azië, maar ook in Afrika en Europa, gelijk hun tegenwoordige gestalte uitwijst'.

Walaeus eindigt niet in het negatieve, maar schrijft bij Openbaring 20:9 dat in de geschiedenis is gebleken dat God de christenen te hulp is gekomen 'tegen de Turken'. Het is te hopen, schrijft hij, dat God dit nog vaker zal doen. Blijkbaar is de invloed van de islam niet langs Walaeus heengegaan. Dat heeft hij van geen vreemde. Tevoren heb ik namelijk gezegd dat de invloed van de opvolger van Calvijn in Geneve, Beza (1519-1605), reikte tot in de kring van de Statenvertalers.50 Niet toevallig is er in de Kanttekeningen in één adem sprake van het gevaar van de kant van Rome en van de zijde van de islam. Wij signaleren deze verbinding reeds bij Beza. In zijn preek over Hooglied 1:6 stelt hij namelijk de vervolging van de christenen aan de orde en waarschuwt hij voor 'Mahomet ende syne naevolghers' en tevens voor 'den valschen Bisschop van Rome', de paus.51 Wanneer hij preekt over Hooglied 3:4, slaat Beza alarm, denkend aan de straffende hand van God over de zonden van de Kerk.52 De Heere kan - aldus Beza - de kandelaar van Zijn Woord wegnemen. Ook kan Hij op een heel bijzondere manier straffen, namelijk door 'de zondvloed van Mohammed'.53

Heeft Beza 'profetisch' gesproken, wat West-Europa betreft? Het kwaad dat men vreesde in de tijd van de Reformatoren - het gevaar van de Turken 54, dus de islam - werd toen door de gebeden van Gods volk afgewend. De Turken waren reeds bij Wenen gekomen.55 Wat toen (1529) met geweld niet slaagde, voltrekt zich nu geruisloos. Geruisloos? Beza zou zeggen: Hoort u dat 'geruis' niet? 'De zondvloed van Mohammed'!

Bronnen

Mij bereikte het verzoek ook in te gaan op de vraag welke bronnen de kanttekenaren hebben gebruikt. Deze vraag in zijn algemeenheid te beantwoorden, is onbegonnen werk, tenzij men met een oppervlakkige benadering van de stof genoegen neemt. Ik meen dit te mogen stellen na de ervaring in mijn onderzoek naar de bronnen van de kanttekeningen op één bijbelboek, het Hooglied.56

Mijn conclusie is dat de kanttekenaren hebben geput uit Joodse bronnen, uit bronnen van de Vroege Kerk en van de Middeleeuwen. Ook hebben zij schatten opgedolven uit de Reformatie. Namen van rabbijnen ontbreken, maar indirect heeft een aantal van hen via de kanttekenaren invloed uitgeoefend op de Kanttekeningen. Al worden Joodse bronnen niet genoemd, dit wil niet zeggen dat zij niet zijn gebruikt. Daarnaast zouden kerkvaders, reformatoren en anderen te noemen zijn, nog afgezien van wijsgeren, historici, medici, taalgeleerden enz.57

Naar mijn overtuiging is een 'verantwoord antwoord' op de vraag naar de bronnen slechts mogelijk wanneer op elk bijbelboek afzonderlijk is nagegaan uit welke bronnen is geput voor de glossen. De conclusies die ik hebben kunnen trekken uit het onderzoek van de kanttekeningen bij het Hooglied, kunnen niet als norm gelden voor alle Kanttekeningen. Er ligt een overvloed aan 'materiaal', aangezien er - wat een onderzoek naar de bronnen betreft - nog 64 bijbelboeken, met kanttekeningen, wachten op onderzoek.

Wel stel ik in zijn algemeenheid dat de Kanttekeningen de sporen dragen van de invloed van Beza, die theologisch wel wordt ingedeeld bij de (strenge) supralapsariërs.58

Wat in het voorgaande is geboden, is slechts een emmertje water uit een grote zee. Veel van wat de kanttekenaren aandragen van de leer der Gereformeerde Kerk of van de gereformeerde theologie, is onbesproken gebleven. Niettemin durf ik met de eerder geciteerde F.W. Grosheide de stelling aan 'dat men uit de Kanttekeningen onzer Statenvertaling de geheele Gereformeerde theologie kan aflezen'.

Tenslotte

De Kanttekeningen hebben hun invloed uitgeoefend tot in het buitenland. Bijvoorbeeld in Engeland, waar in 1657 (Londen) de zogeheten Westminster Assembly Annotations zijn gepubliceerd. De Synode van Westminster verzocht in 1645 de Duitser Theodore Haak een vertaling van de Statenbijbel - inclusief de Kanttekeningen - in het Engels te verzorgen.59 Behalve in het Verenigd Koninkrijk heeft een Duitse vertaling van fragmenten uit de Statenbijbel (met kanttekeningen) zijn weg gevonden in andere delen van West-Europa. Bovendien is van de Kanttekeningen gebruik gemaakt in Franse en Duitse uitgaven van de Bijbel in de zeventiende en achttiende eeuw.

Vermeldenswaard is ook nog dat de Remonstranten de Statenvertaling van de bijbeltekst aanvaard, maar de Kanttekeningen verworpen hebben.

In ons land is tot op heden de Gereformeerde Bijbelstichting actief om de Statenvertaling-raet-de-Kanttekeningen aan de man te brengen. Een streven dat altijd de sympathie had van een van mijn leermeesters aan de theologische faculteit te Utrecht, professor dr. W.C. van Unnik. Tijdens een van zijn indrukwekkende colleges sprak hij ooit, tussen de regels van zijn exegese door, de volgende woorden: 'Wat een vertaling van de oorspronkelijke bijbeltalen in het Nederlands betreft, is de Statenvertaling - inclusief de Kanttekeningen - nog altijd onovertroffen'. 60

Noten

1. CA. Tukker, Aantekeningen bij Kanttekeningen, Utrecht 1997, 11. Voor bestudering van de Kanttekeningen bij de Statenvertaling is van belang de serie De Kanttekeningen van het Oude en Nieuwe Testament, van toelichtingen voorzien door CA. Tukker, Utrecht 1995-1997, redactie V. Tukker-Terlaak.
2. C C de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Leiden 1937, 5, 10, 19, 20 e.a.
3. M.Verduin, Canticum Canticorum, Het Lied der liederen. Een onderzoek naar de betekenis, de functie en de invloed van de bronnen van de Kanttekeningen bij het Hooglied in de Statenbijbel van 1637, Utrecht 1992, 399v. Het meest bekend zijn de zogeheten Glossa ordinaria et interlineares uit de achtste-negende eeuvi'. Opvallend is daarin dat de Heilige Schrift wordt gelezen in het licht van het kerkelijk leergezag. Doorgaans gaat het daarbij om een allegorische uitleg. In de eerste uitgaven van de Vulgaat zijn de genoemde glossen opgenomen en bovendien is toegevoegd de tekst van de Postilla super totam Bibliam van Nicolaus Lyranus (1270-1340), een bekeerde Jood. Deze beroemde exegeet beroept zich wat de uitleg van het Oude Testament betreft, naast de kerkvaders, ook op de rabbijnen. Zijn werk vormt een verbindingsschakel tussen de Middeleeuwen en de Reformatie. De invloed van zijn methode van bijbeluitleg vinden wij terug bij Luther.
4. A.G. Weiier, Getijden van de eeuwige wijsheid, naar de vertaling van Geert Grote, Baam 1984. Zie ook M.Verduin, a.w., 400 en de aangegeven literatuur in de voetnoten.
5. C C de Bruin, a.w., 47.
6. Deze paus wordt in de kanttekeningen bij Openbaring 20:3 met name genoemd. Zie beneden onder Elementen uit de leer van de Rooms-Katholieke Kerk.
7. Door Karl Heussi getypeerd als 'fraglos einer der gröszten Papste', 'Er war ein rein politischer Papst', Kompendium der Kirchengeschichte, Tubingen 1956 (12'''= dr.), 56 1-n. Een bekende uitspraak van Iimocentius III is dat 'de paus weliswaar geringer is dan God, maar groter dan een mens'.
8. M.Verduin, a.w., 401. Zie voor meer informatie 399-401. Met het plaatsen van kanttekeningen bij de bijbeltekst heeft de Reformatie mede bedoeld de apocriefe boeken van het Oude Testament naar de achtergrond te dringen en deze niet langer af te drukken tussen het Oude en Nieuwe Testament. De Statenvertalers hebben de Apocriefen nog wel opgenomen, maar inderdaad 'op de achtergrond', na het laatste canonieke boek, de Openbaring aan Joharmes. Zie voor meer gegevens CA. Tukker, a.w., 13-14.
9. In het jaar 1536 - bijvoorbeeld - werd te Antwerpen, na een gevangenschap van 501 dagen, de geleerde Engelse bijbelvertaler William Tyndale (geb. 1494) op de brandstapel omgebracht. De theologische faculteit te Leuven speelde hierbij een sterke rol.
10. Met andere woorden. Kwartaalblad van het Nederlands Bijbelgenootschap, 6"^ jrg., dec. 1987, 17.
11. CA. Tukker, a.w., 1. Waimeer in de tekst van dit artikel het woord 'kanttekeningen' met een hoofdletter is geschreven, dient de lezer te denken aan de verklaringen in de kantlijn van de Statenbijbel.
12. Hierbij dacht men in de eerste plaats aan de leergeschillen tussen de Remonstranten en de Contra- Remonstranten. Vervolgens was er de controverse met Rome. Het lag voor de hand - terwijl de Tachtigjarige Oorlog met het roomse Spanje nog voortduurde - bijzondere nadruk te geven aan de gereformeerde leer. Deze nadruk zou ook op zijn plaats zijn in de strijd tegen de Wederdopers. De Synode van Dordrecht heeft op alle fronten de ontwikkelmg van de gereformeerde leer buiten de Kanttekeningen willen houden. Of de praktijk in overeenstemming is met de theorie van de regelgeving, moet in het vervolg blijken.
13. Aldus Wilhelmus Baudartius (1565-1640) in het 'Cort Verhael' van verantwoording betreffende het vertaalwerk en de annotatietechniek, in het Autographum van de handelingen der translateurs en reviseurs, Oud-Synodaal Archief, LXXVIII. Een andere lezmg van de boven geciteerde tekst luidt: 'Nadat wy den Text nae ons uyterste vermogen religieuslick gestelt hadden, so hebben wy inden cant daer by gevoecht eenige Notas (doch so weynige ende so cort als de sake eenichsins heeft connen lijden) om den sin eeniger woorden ofte manieren van spreken (die sus anders qualick te verstaen, ende den onervarenen duyster souden zijn) te verlichten ende verclaren, voegende daerby de vergelijckinge met andere schriftuerplaetsen, hetwelcke wy geoordeelt hebben voor den verstandigen Leser seer dienstelick ende volgens aengenaem te sullen zijn, latende nochtans den Christelicken verstandigen Leser vrij in het aennemen van derselve Annotatien. Soo veel isser van, dat se meestendeels genomen zijn uyt de boeken der beste ende treffelickste Leeraers der gereformeerde kerken (...) so hebben wy, 't gene ons best dochte, in den Text gestelt ende d' andere oversettinge (nae 't exempel van andere oversetters) eene, ofte ook somtijts meer, aenden cant gestelt, om niemant te prejudiceren, ende den verstandigen Christelicken Leser selfs, het oordeel te laten' (ondertekend door Johannes Bogerman en Wilhelmus Baudartius)
14. A.W., 13.
15. F.G.M. Broeyer merkt op dat 'de vertalers voldoende wetenschappelijke soepelheid bezaten om hun vertaling niet als de enig juiste op te dringen. Zij waren zich ervan bewust dat zij bij de overbrenging van het Hebreeuws en het Grieks in het Nederlands vaak een keuze hadden gemaakt uit meer mogelijkheden. De scheppers van de Statenbijbel waren geleerden, die op een waarachtige wijze de waarheid liefhadden en mede daarom him onzekerheden niet durfden te verdoezelen', in C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers, een bewerking van de eerder genoemde studie (zie voetnoot 2) door F.G.M. Broeyer, Haarlem/Brussel 1993, 282.
16. Zo luidt de titel van een hoofdstuk, geschreven door F.W. Dankbaar, in de bundel De Statenvertaling 1637- 1937, Haarlem 1937, 120-143 (fotomechanische herdruk 1977).
17. A.W., 142. 'Vooral de kantteekeningen op de brieven van Paulus toonen dit duidelijk aan, maar voorts vindt men het bewijs overal, waar men den Statenbijbel slechts openslaat', p. 142. 'Het behoeft niemand eenige moeite te kosten om in de kantteekeningen de geheele Gereformeerde dogmatiek te vinden', p. 143.
18. In de Kanttekeningen is bij herhaling sprake van 'de zaligmakende leer' (bijvoorbeeld bij Gal. 1:4; vgl. Openb. 17:14), van 'de leer des Evangelies' (zie bij Gal. 1:12; 2:5 en 6; 3:2; Filipp. 1:14, 17 en 27; Kol. 3:16; 1 Tim. 1:11; Jak. 1:21); 'de zuivere leer' (Gal. 5:7); 'de goede leer' (1 Thess. 5:21); 'de Christelijke leer' (Gal. 5:11; Filipp. 2:2), 'de leer van Christus' (Gal. 6:12, 14 en 15; Filipp. 1:28; Kol. 4:3); 'de rechtzinnige leer van Christus' (Gal. 6:14) en 'de rechtzinnige leer' (Filipp. 1:14; 2 Tim. 2:18), tegenover 'de valsche leer' (Gal. 5:9; 2 Tim. 2:17; Tit. 3:10) en 'een kwade en verderflijke leer' (Filipp. 3:2). Zo ook 'de waarheid der leer' tegenover 'alle dwalingen en ketterijen' (Ef. 6:14). Zie ook bij 2 Thessalonicenzen 2:3 en 4 over 'een afval van de leer' en de verdrukking van 'de ware leer van Christus en Zijn Kerk'. 'Verzonnen en valsche leer' (2 Thess. 2:11). 'De leer des waren geloofs' (1 Tim. 1:19). 'De gezonde leer' (1 Tim. 1:20, 4:6, 6:20 en 21). Bij Openbaring 6:5 is sprake van 'valsche leeringen en ketterijen' en worden, onder meer, Marcionieten, Arianen en Pelagianen genoemd. Zie ook bij Openbaring 12:15. Bij Openbaring 12:17 lezen we van 'het rechte onderscheid (...) van een dienaar van den antichrist, en van een Evangelisch en gereformeerd christen'. Bij 14:12 lezen we van 'de twee merkteekenen van een recht gereformeerd christen': 'de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus'. 'Gereformeerde prinsen en volken' (Openb. 14:14). 'Gereformeerde koninkrijken' (Openb. 14:4).
19. Zie ook J. van der Haar, 'De Kanttekeningen van de Statenvertaling', in: Niets kan haar glans verdoven, 350 jaar Bijbel in Statenvertaling, Dordrecht 1987, 61-73.
20. 'Zoals bekend loochenden de Arianen vroeger, zoals de vrijzinnigen van alle tijden: de godheid van de Zoon, Jezus Christus', J. van der Haar, a.w., 65.
21. Met dit gegeven bevinden we ons in de traditie van de Kerk der eeuwen. Wij denken aan de bewoording van de geloofsbelijdenis die genoemd is naar Athanasius (t 373), 'vader der orthodoxie' en aan de belijdenis van Nicea-Constantinopel.
22. Met het risico enigszins opsommerig te werk te gaan (wat mij niet te voorkomen lijkt).
23. Zie ook wat boven is gezegd onder Arianen.
24. Woorden uit de Catechismus van Heidelberg, zondag 14, antwoord 35, na de vraag wat de betekenis is van het belijden dat Jezus Christus is 'ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria'. Vergelijk ook artikel 18 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
25. Wij kunnen hier ook denken aan de belijdenis van Athanasius, artikel 27: 'Maar het is noodzakelijk voor zijn eeuwig behoud dat hij ook de menswording van onze Heere Jezus Christus getrouw gelooft'.
26. Zie ook bij Handelingen 20:28 en Mattheüs 1:23.
27. Opvallend is dat telkens naar dezelfde plaatsen in de Bijbel wordt verwezen. Ook lezen wij bij herhaling de uitdrukking 'in eenigheid des/Zijns persoons'. Zie hiervoor de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 19.
28. Vgl. de belijdenis van Athanasius, artikel 36: 'Die geleden heeft om ons behoud...'.
29. Wij denken bijvoorbeeld aan Augustinus, Luther, H.F. Kohlbrugge en Karl Barth.
30. Zie voor nog meer voorbeelden ook onder Woord en Geest
31. J. van der Haar concludeert dat 'vele kanttekeningen over het geheel genomen, een streng predestinatiaans karakter dragen', a.w., 65
32. Voor Jesaja 9:5 zie onder Jezus Christus waarachtig God.
33. Het zou de moeite lonen de Kanttekeningen te vergelijken met de Dordtse Leerregels of Vijf Artikelen tegen de Remonstranten. Dit geldt zeker van de leer over de uitverkiezing.
34. Hoewel doorgaans sprake is van de Heilige Geest en de prediking van het Woord, lezen we bij Galaten 3:8 van 'de Heilige Geest sprekende in de Heilige Schrift'.
35. De kanttekeningen bij wat de apostel Paulus schrijft van de verkiezing van Israël (Rom. 9-11), blijven hier, vanwege de omvang van de stof, buiten beschouwing. Ik volsta met een verwijzing naar CA. Tukker, a.w., 49v.
36. De thematiek 'Woord en Geest' zou met veel voorbeelden uit het werk van Beza te vergelijken zijn. Vergelijk ook zondag 48 van de Catechismus van Heidelberg.
37. Vergelijk artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
38. In de lijn van Beza, Serm., 604-605. 'Twee' uiteraard tegen de 'zeven Sacramenten' van Rome.
39. Vgl. Beza, Serm., 646v.
40. Uit de kanttekeningen bij de Openbaring aan Johannes krijgen we de indruk dat de schrijver van de annotaties, Walaeus (1573-1639), het woord 'Antichrist' niet uitsluitend betrekt op de paus en het roomse rijk. De heerschappij van de paus is voortgekomen uit het vervallen wereldlijke Romeinse rijk, dat onder de voet gelopen is 'en in vele koninkrijken en prinsdommen is verdeeld, die daarna door de geestelijke heerschappij van den bisschop van Rome, op een andere wijze aan den ander eenigszins zijn gehecht' (bij Openb. 8:6). Bij deze aantekening dienen wij echter tegelijk te luisteren naar een annotatie bij 2 Thessalonicenzen 2:6, waar wordt opgemerkt dat 'klaarlijk aangewezen' wordt in Openbaring 13:17 en 18 wie de antichrist is. De kanttekening bij deze verzen wijst naar 'de Latijnsche of Roomsche Kerk', naar 'goede Pausgezinden'. Zie ook de paragraaf over de islam.
41. Gregorius VII - zie ook boven onder Schriftgezag en leergezag - heeft het priestercelibaat afgedwongen. Hij bevocht een vrijheid van de Kerk ten opzichte van de wereldlijke overheden. In het jaar 1075 gaf hij in 27 stellingen zijn visie op de pauselijke macht weer. Hoofdgedachte: de paus is de onbetwiste heer van de universele Kerk en: de paus is de 'opperheer' van de wereld. Gregorius stelt dat de paus keizerlijke onderscheidingstekens dient te dragen, zoals de tiara met een kroon (toen nog één kroon, later - onder Bonifatius VIII - twee kronen en sinds 1314 drie). De paus kon de keizer zijn waardigheid ontnemen en diens onderdanen ontslaan van hun eed van trouw. Hendrik IV maakte een vergeefse gang naar Canossa. Volgens Gregorius staat de paus onder bescherming van Petrus. Een van zijn stellingen luidt ook dat de Roomse Kerk nooit heeft gedwaald en nimmer zal dwalen. Zie Karl Heussi, 50 h-p.
42. Karl Heussi meldt (o.c, 65 a, b, e) dat Bonifatius vol trots liet weten dat hij 'der Herr der Welt' is. In zijn bul Unam sanctam van 1302 verklaarde de paus dat gehoorzaamheid aan de bisschop van Rome 'heilsnoodzakelijk' is. Bonifatius schuwde geen enkel middel dat zijn macht kon versterken en dat zijn rijkdom vergrootte. Via een onwettige verkiezing heeft hij zich - ten koste van zijn voorganger Celestinus V - meester gemaakt van de pauselijke troon. Beza, de opvolger van Calvijn te Geneve, noemt Bonifatius VIII een 'vos': 'Hij is binnengekomen als een vos, regeerde als een leeuw en stierf als een hond', Theodore de Bèze, Sermons sur les troispremiers Chapitres du Cantique des cantiques, de Salomon, Geneue, MDLXXXVI, 443. Het is bekend dat de invloed van Beza reikte tot binnen de kring van de Statenvertalers. Rechtstreeks, via Nederlandse studenten, maar ook indirect via Nederlandse vertalingen van publicaties van Beza. Zie mede voor literatuur M.Verduin, Canticum, 352 - 353. Vermeldenswaard is, dunkt me, dat Bonifatius VIII een van de personages is in het eerste deel van het wereldberoemde werk van Dante Alighieri (1265-1325): La Divina Commedia {Goddelijke Komedie). In het eerste deel - in onze taal De hel - wordt Bonifatius afgeschilderd als een van rampzalige zielen die zich 'zonder enige terughoudendheid de schone bruid durfde toe-eigenen', die hij daarna heeft misbruikt 'als een hoer'. Bonifatius wordt door Dante getypeerd als 'de leider van de nieuwe Farizeeën'. Zie voor een Nederlandse vertaling: Dante Alighieri, De hel, Amsterdam 1987.
43. Karl Heussi, o.c, p. 351. De kanttekenaars zullen hebben gedacht aan de zogeheten 'Kalenderreform' van 1582, waartegen in het Westen ruim honderd jaar verzet is geweest. Gregorius XIII 'vierde' de Bartholomeüsnacht (23/24 augustus 1572; de Parijse bloedbruiloft) met het zingen van het 'Te Deum' en met het laten slaan van gedachtenispenningen.
44. Vergelijk Beza, Serm., 601
45. Van 1545-1563.
46. Serm., 440v. Voor details als processies, Serm., 598-599.
47. Vergelijk Beza, Serm., 410. Het kruis is 'een onafscheidelijke metgezel van het Evangelie', zelfs 'een kenmerk van de ware Kerk'.
48. Soms is er sprake van 'Turken', zoals bij Openbaring 16:19, 20:3 en 9; 2 Thessalonicenzen 2:6.
49. Overigens wordt in het vervolg op deze kanttekening een groter kwaad toegeschreven aan 'de bisschop van Rome met zijn aanhang'.
50. Zie voetnoot 32. Het is bekend dat Walaeus in Geneve contacten met Beza onderhield. De Statenvertalers beschikten, naast allerlei woordenboeken, over een Grieks Nieuwe Testament met aantekeningen (!) van Beza
51. A.W., 144. Citaat uit de vertaling van het werk van Beza door Vincentius Meusevoet (1560-1624). Deze vertaling werd gepubliceerd te Amsterdam in het jaar 1600, toen Meusevoet predikant was te Schagen.
52. Ook Luther zag in de opmars van de Turken de straffende hand van God. Zie W.J. Kooiman, Luther, zijn weg en werk, Amsterdam 1962, 168 v. 'Europa verdient deze tuchtroede, de Roomsen om him afval van het Evangelie, de Protestanten omdat ze niet voldoende ernst maken met de in de Reformatie door God geschonken kansen...'.
53. A.W., 516, '...Ie deluge de Mahumet...'.
54. In 1453 viel Constantinopel in handen van de Turken. In 1521 viel Belgrado en in 1526 versloegen de Turken de Hongaren.
55. Zij omsingelden Wenen met een legermacht van een kwart miljoen soldaten.
56. De rooms-katholieke (!) C.M.L. Verdegaal promoveerde in 1998 op een onderzoek van de bijbeltekst van het boek Job in de Statenbijbel, uiteraard inclusief de kanttekeningen. Hij richtte zich vooral op de rabbijnse invloed op de kanttekeningen.
57. Merkwaardig is dat de kanttekenaren geen namen van rabbijnen noemen. Daarentegen vermelden zij wel bijvoorbeeld Flavius Josephus, Suetonius, Plinius, Philo, Epicurus, Seneca, Tacitus en anderen.
58. A. Adam, Lehrbuch der Dogmengeschichte, II, Mittelalter und Reformationszeit, Gütersloh 1968, 392. Vergelijk C. Graafland, Van Calvijn tot Barth, 's-Gravenhage 1987, 47v. Dogmatisch gezien dacht Beza inderdaad 'streng' vanuit de predestinatie - zie zijn Tabula - maar in zijn preken heb ik dat niet kunnen merken. Wat betreft Beza over de uitverkiezing, zie C. van Sliedregt, Calvijns opvolger Theodorus Beza. Zijn verkiezingsleer en zijn belijdenis van de drieënige God, Leiden 1996.
59. Men lette op de titel van de aantekeningen: 'The Dutch Annotations upon the whole Bible'. C.A.Tukker,a.w., 19. Vergelijk Reformatorisch Dagblad, 29 november 2002, 32= jg. nr. 207. De Gereformeerde Bijbelstichting heeft van de 'Haakbijbel' een fotografische herdruk gepubliceerd. Een van de motieven tot herdruk - ten behoeve van het nageslacht van emigranten in Canada, Amerika of Australië - is dat de 'King James' (jaargang 1611) een goede vertaling is, maar dat deze bijbel de Kanttekeningen - tenminste onverkort - mist. Kenmerkend voor de 'Haakbijbel' is dat deze geen aantekeningen 'in de kant' bevat, maar dat datgene wat wij de Kanttekeningen noemen, tussen de bijbeltekst is ingelast.
60. In een persoonlijk gesprek tijdens een tentamen zei Van Unnik desgevraagd dat hij natuurlijk niet bedoelde bij de Statenbijbel te 'zweren', maar dat hij aandacht wilde vragen voor het hoge wetenschappelijke gehalte van dat werk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002

Driestar bundels | 191 Pagina's

Kanttekeningen bij de tekst van de Statenbijbel

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002

Driestar bundels | 191 Pagina's