Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrijheid van onderwijs in internationaal perspectief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrijheid van onderwijs in internationaal perspectief

33 minuten leestijd

De vrijheid van onderwijs is het centrale thema in deze bundel lezingen, gehouden op de jaarlijkse themadag van de Christelijke Hogeschool De Driestar. Aan de boom van de onderwijsvrijheid is De Driestar een mooie tak.

Vrijheid van onderwijs is niet vanzelfsprekend
Maar niet alleen in onderwij skringen wordt over deze thematiek gesproken. Ook in het parlement, waar vertegenwoordigers van politieke partijen, zoals D66 en de WD, regelmatig schudden aan de vrijheidsboom. Als er iets mis is op een islamitische school, moet maar meteen de inspectie ruimere bevoegdheden krijgen om het hele bijzonder onderwijs strenger te controleren of wordt zelfs artikel 23 van de Grondwet aan de orde gesteld. Ook het integratiedebat mondt nogal eens uit in het voorstel om de vrijheid van onderwijs maar in te perken, met name de vrijheid die bijzondere scholen hebben om hun eigen toelatingsbeleid te voeren.

Maar ook vroeger al, bijvoorbeeld in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw, laaide de discussie regelmatig op. Ik denk hierbij aan het openbare debat tussen de toenmalige minister van Onderwijs en Wetenschappen,
dr. J.A. van Kemenade, en schrijver dezes in het blad Schools.1 Van Kemenade bepleitte een nieuwe schoolstrijd, over de vraag wie de macht heeft in de school. Deze macht was zijns inziens wederrechtelijk toegeëigend door de schoolbesturen en de scholenorganisaties. De staat zou de wet zodanig moeten wijzigen dat de betrokkenen (de 'consumenten') meer invloed kregen. De staat die het voor de burgers opneemt dus. Het laatste zou een volstrekt novum zijn in de internationale geschiedenis van onderwijs. Want daar zien we juist dat de staat het recht van de ouders om zelf te bepalen welk onderwijs hun kinderen ontvangen steeds verder heeft uitgehold, bijvoorbeeld door staatsschoolplicht in te voeren en vervolgens het onderwijs ook nog een staatsideologie op te leggen, zoals met name in de voormalige Oost-Europese landen gebeurd is. Een aanleiding tot een nieuwe schoolstrijd kon ook zijn de schijnbaar voor de hand liggende gedachte dat de vrijheid van onderwijs een sterk kostenverhogend effect heeft. Deze gedachte kon overigens gemakkelijk worden weerlegd.

Vrijheid van onderwijs in internationaal perspectief
Ook internationaal is de vrijheid van onderwijs al jaren een actueel thema. Gaat het in Nederland vooral om het behoeden van de vrijheid van onderwijs, in het buitenland veelal om het verwerven van meer vrijheid in het onderwijs. Om de discussie hierover te bevorderen en de vrije scholen (dat is: vrij van de staat) te ondersteunen is in 1989 het EFFE [European Forum for Freedom in Education) opgericht door de Duitser Eginhard Fuchs en de Hongaar dr. Tamas Vekerdy. Het EFFE is gevestigd in Witten (Duitsland). Intussen heeft het EFFE leden uit en vertegenwoordigers in welhaast alle landen van Europa. De activiteiten van het EFFE bestaan uit: het organiseren van een colloquium, dat elk najaar in Witten wordt gehouden. In werkgroepen wordt dan enkele dagen gewerkt aan allerlei thema's die concreet te maken hebben met onderwijsvrijheid en onderwijsinhouden, het organiseren van een grote conferentie in mei in een Europees land. De organisatie ligt dan in handen van de nationale vertegenwoordiging van het EFFE. het publiceren van een orgaan dat periodiek bericht over ontvwkkelingen op het gebied van de vrijheid van onderwijs in Europa het uitgeven van publicaties, meestal op wetenschappelijk niveau het doen van onderzoek en het vergelijken van nationale wetten en regelingen.

Het EFFE baseert zich op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in 1948 te Amsterdam uitgegeven door de Verenigde Naties. In artikel 26 staat: Iedereen heeft recht op onderwijs (...). Het onderwijs moet zich richten op de volledige ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid (...). Ouders hebben recht op vrije schoolkeuze voor hun kinderen.

Ook de Raad van Europa (1952) en de Europese Unie (1984) hebben vergaande uitspraken gedaan over de vrijheid van opvoeding en van onderwijs.

Tijdens het EFFE-colloquium in Helsinki (1991) is de volgende verklaring aangenomen: 'Vrijheid van onderwijs is een mensenrecht, evenals vrijheid van godsdienst, vrijheid van wetenschap, artistieke vrijheid en persvrijheid.2

Het EFFE is met name in de voormalige Oost-Europese landen een organisatie met invloed. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat twee presidenten beschermheer zijn: Arpad Göncz van Hongarije en Milan Kucan van Slovenië. Bovendien bezoeken ministers van onderwijs regelmatig de colloquia van het EFFE.

In kringen van het EFFE geldt Nederland als een benijdenswaardig voorbeeld op het gebied van de vrijheid van onderwijs, met Denemarken als goede tweede. Hier is Nederland inderdaad wat het zo graag wil zijn: gidsland. Was Nederland hier maar trots op!

Vrijheid van onderwijs in Nederland
Tot de Franse tijd (ongeveer 1800) waren de scholen overal in Europa, voorzover ze er waren, in handen van de kerk. Dan neemt de staat het heft in handen. Zo ook in Nederland. In 1799 krijgen we voor het eerst een soort minister van onderwijs. Van der Palm, 'Agent van Nationale Opvoeding'. Let op deze pretentieuze titel. De opvoeding wordt van nationaal belang en (voor een deel) overgenomen van de ouders en de kerk! In 1801 komt zijn opvolger, Van de Ende, die dan de titel van minister heeft, met de eerste schoolwet uit onze geschiedenis. Deze wet wordt in 1806 verbeterd. Hierin wordt voor het eerst het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs geïntroduceerd. Reeds bestaande (christelijke) scholen worden gelegaliseerd, maar nieuwe kunnen nagenoeg niet meer worden gesticht. De wet bevat regelingen voor de inrichting van de scholen, het leerplan en de lesrooster, de vakken en de lijst van toegestane boeken. De Bijbel staat daar niet op. Er worden inspecteurs aangesteld om de controle uit te oefenen op het naleven van de wet. De wet legt de openbare school een algemeen christelijk karakter op. Kinderen moeten worden 'opgeleid tot alle maatschappelijke en christelijke deugden'.

De Joden hadden onmiddellijk bezwaren tegen de wet. Elke verwijzing naar het Nieuwe Testament was voor hen onaanvaardbaar. Deze bezwaren werden erkend en vanaf 1817 mochten zij eigen scholen stichten met subsidie van de staat. Dit was uniek in Europa!

Ook de orthodoxe protestanten hadden bezwaar tegen de wet. Zij verzetten zich tegen de filosofie van de Verlichting en de groeiende ontkerstening en hielden vast aan een school op gereformeerde grondslag. Hier liggen de kiemen van de Schoolstrijd.

De situatie veranderde plotseling in 1848. In de nieuwe grondwet werd de vrijheid van onderwijs als recht opgenomen. De openbare school verandert dan van karakter. Zij werd in de nieuwe schoolwet van 1857 neutraal.

De schoolstrijd ging echter door en richtte zich op de subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Dit werd een nog groter probleem toen in 1878 hogere eisen werden gesteld aan de kwaliteit van het onderwijs. Op zichzelf was dit een waardevolle verbetering, maar het werkte wel kostenverhogend. Hierdoor raakten de christelijke scholen in grote moeilijkheden.

Op politiek niveau ontstond er een coalitie tussen calvinisten (Anti- Revolutionaire Partij) en rooms-katholieken (Rooms-Katholieke Staatspartij). Het eerste succes werd geboekt in 1889, toen de staat de bijzondere (vrije) scholen voor een deel ging subsidiëren. Volledige financiële gelijkstelling (en rechtvaardigheid!) werd bereikt bij de grondwetswijziging van 1917, waarin het beroemde artikel 23 is opgenomen. Met name drie vrijheden worden daarin genoemd: de vrijheid van stichting, van richting en inrichting. Onder vrijheid van stichting wordt begrepen dat verenigingen, kerken en andere rechtspersonen, binnen zekere kaders, het recht hebben scholen op te richten. Vrijheid van richting houdt in dat elke levensbeschouwelijke stroming gebruik mag maken van het recht scholen te stichten. En de vrijheid van inrichting omvat het recht op een eigen toelatingsbeleid (van leerlingen), een eigen benoemingsbeleid (van personeel) en eigen onderwijsmethoden en leermiddelen. Denkend aan 1917 spreekt men wel van de onderwijspacificatie. Er kwam een einde aan de Schoolstrijd, die zo'n tachtig jaar het onderwijs en de politiek had beroerd.

In de Lager-Onderwijswet van 1920 worden de consequenties van de vrijheid van onderwijs en de financiële gelijkstelling uitgewerkt. Pas daarna worden de gevolgen zichtbaar. Deze zijn enorm. Het onderwijsbed wordt danig opgeschud. Er ontstaat een nieuw onderwijslandschap.
- Het aandeel van het openbaar en het bijzonder onderwijs verschuift van respectievelijk 71 % en 29 % in 1890 naar 38 % en 62 % in 1930. Vanaf 1950 (tot nu toe!) blijven de percentages ongeveer constant op 30 % voor het openbaar onderwijs en 70 % voor het bijzonder onderwijs. Bijzonder onderwijs is in feite gewoon geworden! Een gevolg van de vrijheid van stichting.
- Er ontstaat, in vergelijking met het buitenland, een grote pluriformiteit in het Nederlandse onderwijs. Dat komt door de vrijheid van richting. We zien al gauw een mozaïek van scholen, die zijn onder te brengen in vier hoofdrichtingen, momenteel wellicht vijf: openbare scholen, rooms-katholieke scholen, protestants-christelijke scholen, bijzonder neutrale scholen en islamitische scholen (op dit moment 41). Maar binnen elk van deze richtingen is de verscheidenheid aan scholen groot.
- Allerlei nieuwe initiatieven krijgen in Nederland vanaf de jaren '20 van de vorige eeuw een kans: Montessorischolen (momenteel ongeveer 250), Jenaplanscholen (ongeveer 250), vrije (Waldorf)scholen (ongeveer 85), Daltonscholen (ongeveer 85), Freinetscholen (ongeveer 15) en vele andere typen. Dit is een gevolg van de vrijheid van inrichting.

European Forum for Freedom in Education
In een werkgroep van het EFFE, waarin ondergetekende participeerde, is een poging gedaan de mate van onderwijsvrijheid in de verschillende Europese landen in kaart te brengen. Om deze vrijheid te kunnen 'meten' zijn vijf indicatoren onderscheiden:
- staatsschoolplicht (in de meeste landen rond 1900 ingevoerd)
- schoolplicht onderwijsplicht (in Nederland onder andere). Dit laatste houdt in dat onder bepaalde omstandigheden een kind thuis onderwezen mag worden.
- vrijheid van schoolstichting
- vrijheid van curriculum binnen het openbaar onderwijs - pluriformiteit van het onderwijssysteem
- de mate van vrije schoolkeuze voor ouders.
Voor al deze indicatoren geldt een schaal van i (geen vrijheid) - 5 (grote vrijheid). Middeling van deze waarderingen leidt tot een totaalscore. Nederland is het enige land dat gemiddeld 5 scoort. Denemarken komt daar nog het dichtst bij met 4/5. Duitsland scoort 3.

Op EFFE-congressen worden altijd Nederlandse sprekers uitgenodigd, omdat zij het land vertegenwoordigen dat gezien wordt als het Meklca (vergeef me deze uitdrukking) van de vrijheid van onderwijs. Schrijver dezes had die eer op de colloquia van Ljubljana, Praag, Bern, Oxford en Zeist en op het tweejaarlijkse congres van de bond van Duitse pedagogen in Dortmund. Prof.dr. Hans Christoph Berg (Marburg) spreekt over de 'Europese cultuurtuin', als hij het onderwijs in Nederland en Denemarken beschrijft.

Bondsrepubliek Duitsland
Als we de mate van onderwijsvrijheid in Duitsland beoordelen aan de hand van de vijf bovengenoemde indicatoren, ontstaat het volgende beeld.

1. Onderwijsplicht
Er is sprake van schoolplicht. Dat wil zeggen dat ouders verplicht zijn hun kinderen naar school te sturen. Huisonderwijs is niet toegestaan.Wel hebben ouders het recht hun kind(eren) naar een private school of een kerkschool te sturen. Openbare scholen gaan uit van de deelstaten.

2. Bijzonder onderwijs
Het aandeel private scholen en kerkscholen is gering. Slechts 4 % van de leerlingen bezoekt een niet-openbare school. Erkende private en kerkscholen worden voor ongeveer 60 % gesubsidieerd.

3. Openbaar onderwijs
De vrijheid in het openbaar onderwijs de scholen zelf in te richten is gering. Elke school moet voldoen aan het (deel)staatscurriculum. Dat schrijft tot in detail voor welke methoden en boeken gebruikt moeten worden en welke leerstof in welke tijd doorgewerkt moet worden. Ook de lesrooster staat vast. Het personeelsbeleid ligt eveneens in staatshanden. Op alle deelcriteria - personeel, currictdum, methoden, examens, organisatie en financiën - is de vrijheid uiterst gering. Dit geldt allemaal niet voor de private scholen en de kerkscholen.

4. Pluriformiteit
Op een totaal van ongeveer 35.000 scholen zijn er ongeveer 1000 roomskatholieke scholen en 250 evangelische. En daarnaast ongeveer 500 private scholen. Daarvan behoren er 20 tot de Landerziehungsheimbewegung (LEH). Er zijn ongeveer 40 Montessorischolen, ongeveer 10 Jenaplanscholen, 150 Waldorfscholen (vrije scholen) en 15 Freinetscholen. Deze aantallen vallen in het niet bij de 33.000 openbare scholen met hun staatsleerplan. Kortom: er is wel een gevarieerd aanbod van niet-openbare scholen, maar de aantallen zijn klein.

5. Vrije schoolkeuze
Ouders zijn vrij om hun kind naar een andere dan de openbare school te sturen. Maar ze hebben daar weinig mogelijkheden toe. Er zijn, vanwege de genoemde Ideine aantallen, nauwelijks alternatieven in de buurt. En er zijn grote financiële drempels. De kosten worden nog verhoogd door de afstand. Zo kost het bijvoorbeeld al snel 1500 euro per maand om een kind op een Landerziehungsheim (school met internaat, vergelijkbaar met de kostscholen in Groot-Brittannië) geplaatst te krijgen.

De situatie verschilt enigszins per bondsstaat. Zo heeft Hessen een progressiever onderwijsbeleid dan bijvoorbeeld Beieren of Baden-Württemberg. Zo zijn er in Hessen ongeveer 300 Gesammtschulen, dat zijn scholen voor voortgezet onderwijs waar alle leerlingen ongedeeld (dus ongeacht hun niveau) heen gaan. In Nederland werden deze scholen in de jaren '70 'middenschool' genoemd. En in Noordrijn-Westfalen, de deelstaat die aan Nederland grenst, wordt gewerkt aan een wetswijziging die meer vrijheid en pluriformiteit in het onderwijs moet bevorderen. Daarbij wordt sterk gekeken naar Nederland. In een ministeriële werkgroep zat zelfs jarenlang een Nederlander, dr. Theo Liket, die als adviseur was aangetrokken. Bovendien wordt er veel gepubliceerd over het Nederlandse onderwijsstelsel. En op het Duitse pedagogencongres dat in 1994 aan de universiteit van Dortmund werd gehouden, heeft Theo Liket een referaat gehouden over 'Holland nach 75-jahrigem Schulfrieden: Schulen der Burger als chancengleiches staatliches Angebot für alle?' Schrijver dezes sprak daar over 'Freie Stiftung - Freie Richtung - Freie Einrichtung. Der hollandische Schulfriedenschluss von 1917: ein Modell für Europa?' Ook tijdens de discussie daarna onder leiding van de vooraanstaande prof dr. Wolfgang Klafki bleek de grote onvrede met het Duitse onderwijs onder de pedagogen en de grote belangstelling voor het Nederlandse stelsel. Deze discussie is weer sterk gevoed door de uitslagen van het Pisa-onderzoek - een vergelijkend onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs in Europese landen - waarin het Duitse onderwijs zeer slecht uit de bus kwam.

Ook met betrekking tot een ander aspect van onderwijsvrijheid, namelijk de eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs, kijkt men over de westgrens. Zo heeft De Driestar een studie- en oriëntatieweek georganiseerd op verzoek van de Vereniging van Schoolleiders in Noordrijn-Westfalen om kennis te maken met systemen van zelfevaluatie en van kwaliteitszorg in Nederlandse scholen, zowel basisscholen als scholen voor voortgezet onderwijs. Kortom: Duitsland is geen lichtend voorbeeld in Europa als het gaat om de vrijheid van onderwijs. Aber, es bewegt etwas im deutschen Unterricht!

Groot-Brittannië
Ook de mate van onderwijsvrijheid in Groot-Brittannië willen we beoordelen aan de hand van de vijf criteria die het EFFE daarvoor geeft. We beperken ons daarbij hoofdzakelijk tot Engeland. De situatie in Schotland, Wales en Noordlerland kan daar in beperkte mate van afwijken.

1. Onderwijsplicht
Het is niet bij wet verplicht kinderen naar school te zenden. Huisonderwijs is toegestaan.

2. Bijzonder onderwijs
Het aandeel van de kerkscholen en het privaat onderwijs is 8 %. De staat financiert dit niet-openbare onderwijs minimaal.

3. Openbaar onderwijs
De vrijheid om het onderwijs naar eigen goeddunken in te richten is gering. De staat schrijft via het National Curriculum voor hoe het onderwijs in de openbare school moet worden ingericht en controleert dit via de inspectie en de verplichte testen en examens op de leeftijd van 7,11 en 14 jaar. Het gezag in de school wordt uitgeoefend door de Local Education Authority, een soort schoolbegeleidingsdienst met vergaande bevoegdheden.

4. Pluriformiteit
Er zijn alternatieven voor het openbaar onderwijs. Dat kunnen kerkscholen zijn, zowel anglicaanse als rooms-katholieke, maar ook Montessorischolen, Steinerscholen (zo worden hier de Waldorfscholen of Vrije Scholen genoemd), alternatieve scholen, zoals de bekende Summerhillschool van A.S. Neill - deze alternatieve scholen zijn vaak voortgekomen uit de anti-autoritaire opvoedingsbeweging - , enkele islamitische scholen, de bekende Public Schools van Eton en Winchester en de zogenaamde Small Schools, die zich georganiseerd hebben in de Human Scale Education beweging. Bovendien wordt huisonderwijs gepropageerd en ondersteund door een organisatie met de naam Home Education. Vooral het Small Schools Project trelct veel aandacht. De anglicaanse en rooms-katholieke scholen volgen het National Curriculum en krijgen daarom overheidssteun. Zij zorgen zelf voor een gebouw en dragen 15 % van de exploitatiekosten om zo zelf zeggenschap over de school te houden. De staat betaalt de rest. De andere scholen moeten het zonder overheidssteun doen.

5. Vrije schoolkeuze
Er zijn alternatieven voor het openbaar onderwijs, maar deze zijn niet ruim voorhanden. En de toegankelijkheid wordt zeer beperkt door hoge financiële drempels.

De meeste conservatieve politici steunen de vraag van veel ouders naar onafhankelijke scholen, maar vinden dat dezen daar dan zelf voor moeten betalen. De meeste politici ter linkerzijde wijzen subsidiëring van onafhankelijke scholen af, omdat deze de sociale ongelijkheid in stand houden. Toch lijkt er ook in Engeland een ontwikkeling op gang te komen naar meer vrijheid. De ontevredenheid is, met name onder onderwijsgevenden, groot. De Human Scale Education beweging lijkt als katalysator van deze onvrede op te treden. Zij geeft een periodiek uit: News, schools for tomorrow, waarin aandacht wordt gegeven aan allerlei onafhankelijke (vrije) scholen. Ze publiceren veel, onderhouden een website, organiseren seminars, congressen en workshops en zijn dagelijks bereikbaar op hun bureau in Bristol.

Zij trokken landelijk aandacht met de organisatie van een conferentie in Londen in november 1998. De organisatie werd verzorgd in samenwerking met DEMOS, een denktank, gelieerd aan de Labourregering. Uitgenodigd waren parlementariërs, de staatssecretaris van Onderwijs (die ook aanwezig was), vertegenwoordigers van besturenorganisaties, ouderenorganisaties, lerarenorganisaties, hoogleraren uit het hele land, vertegenwoordigers van de grote banken en bedrijven (City of London) en journalisten van de grote landelijke dagbladen. De opkomst was ver boven verwachting. Ze konden niet in de ruime zaal die gereserveerd was. Er werd door prof.dr. David Hargreaves uit Cambridge een inleiding gehouden over het Engelse onderwijs. Hargreaves was daar zeer kritisch over. Schrijver dezes moest daar het Nederlandse stelsel als een alternatief tegenover plaatsen. Voor de discussie werd vier uur uitgetroklcen. Deze was heel fundamenteel. Een jaar later, in november 1999, was de invloed van deze conferentie duidelijk zichtbaar in de regeringsverklaring bij de opening van het nieuwe parlementaire jaar.

Ook hier dus: kijken naar Nederland en voorzichtige beweging in de richting van afnemende staatsinvloed en toenemende vrijheid in het onderwijs, in dit geval het openbaar onderwijs.

Denemarken
In kringen van het EFFE wordt Denemarken steeds voorgesteld als de 'second best' in Europa. Opnieuw kijken we eerst naar de beoordeling die EFFE geeft op de vijf criteria voor de vrijheid van onderwijs.

1. Onderwijsplicht
Denemarken heeft, evenals Nederland en Groot-Brittannië, geen schoolplicht, wel een onderwij splicht. De verplichting om kinderen naar de staatsschool te sturen is al in 1855 opgeheven. Ouders hebben de plicht om hun kinderen goed onderwijs te geven tussen 7 en 16 jaar. Ze hebben het recht dat thuis te doen. Ze vallen dan wel onder de normale schoolinspectie.

2. Bijzonder onderwijs
Elke groep ouders met ten minste 28 leerlingen heeft het recht een eigen (vrije) school te stichten. De subsidiëring vangt aan op de eerste schooldag. De hoogte van de subsidie bedraagt ongeveer 75 % van de totale kosten. De ouders zijn verplicht minimaal DK 3000 (ruim 400 euro) per jaar bij te dragen. Heel normaal is DK 7000 (ongeveer 1000 euro) voor het eerste kind. Voor het tweede en volgende kinderen is dit bedrag meestal lager. Ongeveer 11 % van alle kinderen bezoekt een vorm van bijzonder onderwijs. Dat kan variëren van huisonderwijs (ongeveer de helft van deze kinderen) tot een lutherse school (er zijn er ongeveer 25), een rooms-katholieke school (ongeveer 25), een Steinerschool (Vrije School, waarvan er ongeveer 20 zijn), een Lilleskole (ruim 40) of een Friskole (ongeveer 180). In totaal gaat het om ongeveer 300 bijzondere scholen.
Ik heb een lutherse school bezocht, die ongeveer 200 leerlingen telde. Het toelatingsbeleid is er ruim. Elke dag begint met het zingen van geestelijke liederen, een gebed en bijbellezing. De school is opgericht als reactie op de liberale seksuele moraal in de jaren '60 en het gebrek aan orde in het openbaar onderwijs. De Steinerschool die wij bezocht hebben, was groot: bijna 400 leerlingen. Verder verschilt de school nauwelijks van de Vrije Scholen in Nederland. Het onderwijsprogramma is op alle vrije scholen ter wereld nagenoeg gelijk. De Lilleskole die wij bezocht hebben, had 140 leerlingen. De school is opgericht in 1968 door ouders met een sterk politiek bewustzijn, een maatschappelijk engagement en emancipatorische ideeën. Dit is kenmerkend voor alle Lilleskoler en het heeft ook invloed op het lesprogramma en het pedagogisch klimaat. De nadrrok ligt op de creatieve vakken en op drama. Werkweken (naar Ierland, Lapland, Jutland en Tunesië) vormen een belangrijk onderdeel van het onderwijs in de hogere leerjaren. Veel leerlingen gaan na de Lilleskole (op veertienjarige leeftijd) naar de Efterskole, een school met internaat, gebaseerd op de ideeën van Grundtvig. De Friskole vormt de grootste groep in deze categorie van bijzonder onderwijs. De eerste Friskole werd opgericht in 1852. Friskoler hebben een programma dat sterk geïnspireerd is door Grundtvig, een negentiende-eeuwse dominee, historicus, dichter en politicus. Hij heeft zich sterk ingezet voor goed onderwijs op het platteland. En het is aan zijn politieke invloed en inspanningen te danken dat in 1855 een wet werd aangenomen die ouders het recht gaf eigen, vrije scholen te stichten.

Een andere groep binnen het bijzonder onderwijs wordt gevormd door de ca. 100 Realskoler. Deze zijn niet gebaseerd op een eigen pedagogisch concept, maar komen voort uit het ideaal om ook in dorpsscholen kinderen die een goed stel hersens hebben de kans te bieden op een excellente schoolopleiding. De Realskoler dateren uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Het openbaar onderwijs had, met name op het platteland, een bedenkelijk laag niveau. De Realskoler zijn gemiddeld groter en hebben tussen 200 en 1000 leerlingen.

- De vrijheid in het Deense bijzonder onderwijs is groter dan in Nederland:
- de scholen mogen benoemen wie ze wdllen en de leraren in het bijzonder onderwijs hebben geen diploma nodig
- de scholen zijn volledig vrij in het bepalen van hun eigen curriculum
- de scholen vallen niet onder de onderwijsinspectie, maar zorgen voor een intern kwaliteitszorgsysteem en interne evaluatie. Zij regelen dat ook onderling door middel van visitatie
- er zijn geen verplichte examens.

3. Openbaar onderwijs
Ook in het openbaar onderwijs bestaat een ruime mate van vrijheid en zelfbeschikking, niet alleen voor de school(leiding), maar ook voor ouders en zelfs leerlingen. Zo is in de Lager-Onderwijswet van 1976 het recht geregeld op participatie van kinderen en meebeslissen over onderwijsprocessen. En bij de nieuwe schoolwet van 1994 werd grotere invloed van de directie en de ouders in het onderwijs geregeld. De wet is beperkt van omvang en geeft alleen hoofdlijnen. Deze worden uitgewerkt in leerplannen onder de verantwoordelijkheid van de school. De school heeft dus de mogelijkheid zich te profileren.
Er zijn drie hoofdlijnen:
- er wordt geïntegreerd onderwijs aangeboden aan alle leerlingen. Ook kinderen met (leer)problemen blijven in het reguliere onderwijs. Een deel van de dag zitten ze in een hulpklas. Er wordt gedifferentieerd ondenvijs gegeven met eventueel handelingsplannen voor bepaalde kinderen.
- het onderwijs wordt, waar mogelijk, in samenhang gegeven. Vaklcen worden geïntegreerd binnen thema's.
- examens kunnen voor bepaalde kinderen worden vervangen door een individueel project.

Examens en tests worden pas gehouden in het negende en tiende leerjaar (15 - 16 jaar). Kenmerkend voor het onderwijs op de openbare school in Kopenhagen die wij bezocht hebben, waren de volgende aspecten:
- teamteaching. Vijf leraren zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het onderwijs aan drie groepen met leerlingen van verschillende leeftijden. De leerkrachten kunnen elkaar vervangen.
- de leraren geven geen vaklcen, maar behandelen onderwerpen, bijvoorbeeld 'de omgeving van de school'. Elke klas doet 6 - 7 'topics' per jaar. Binnen deze 'topics' krijgen vooral de zaakvakken gestalte.
- daarnaast worden cursussen gegeven voor lezen, rekenen en taal.

4. Pluriformiteit
Evenals in Nederland hebben ook de openbare scholen in Denemarken ruimte voor een eigen schoolconcept. Openbare scholen kunnen dus van kleur verschillen. Dat geldt in nog sterkere mate voor de vrije of bijzondere scholen. Deze vormen een bont palet. Niettemin is de pluriformiteit niet zo groot als in Nederland. Er zijn minder soorten scholen en in Ideinere aantallen. Er zijn geen Jenaplanscholen, geen Montessorischolen en geen Daltonscholen, maar behalve de reeds genoemde typen wel vier Freinetscholen en vijf islamitische scholen.

5. Vrije schoolkeuze
De ouders zijn vrij in het kiezen (en oprichten) van een school voor hun kinderen, of dezen thuis te onderwijzen. Dat laatste gaat in Denemarken gemakkelijker dan in Nederland. Het aantal bijzondere scholen is van een zodanige omvang dat deze keuze ook reëel is. En bijzondere scholen zijn gerechtigd hun eigen toelatingscriteria te hanteren.

Terecht zien de Denen zichzelf als een serieuze concurrent van Nederland als het gaat om de vrijheid van onderwijs. Maar als we het percentage bezien van het aantal leerlingen in het bijzonder onderwijs, moeten we constateren dat het ver achterblijft bij het Nederlandse cijfer. Misschien is er minder behoefte aan, omdat ook de openbare scholen redelijk pluriform zijn. Misschien komt het ook omdat de kerkelijke meelevendheid in Denemarken lager is dan in Nederland. Maar zeker zal ook de financiële drempel voor het bijzonder onderwijs een (grote) rol spelen.

Hongarije
Het is interessant om de ontwikkelingen op het gebied van de vrijheid van onderwijs in Hongarije te belichten. Enerzijds bestond er tot 1989 onder het communisme geen enkele vrijheid. Anderzijds waren er vanaf de Reformatie duizenden hervormde en later vooral ook rooms-katholieke scholen in het voormalige Hongaarse rijk. Sommige van deze scholen zijn inmiddels door de staat teruggegeven aan de kerken. Deze weten echter niet of ze daar blij mee moeten zijn. De gebouwen zijn verwaarloosd en verkeren soms zelfs in een bouwvallige staat. En de kerkelijke gemeenten missen door een sterke secularisatie de financiële kracht om deze lasten te dragen, temeer daar ook de kerkelijke gebouwen er vaak slecht aan toe zijn. Bovenstaande geldt nog meer in Transsylvanië (het deel van Roemenië waar in meerderheid Hongaren wonen) en in de andere omringende landen met Hongaarse minderheden, zoals Slowakije, Oekraïne en Servië-Montenegro, dan in het huidige Hongarije.

Niettemin bekijken we ook het Hongaarse onderwijs aan de hand van EFFE's indicatoren van de vrijheid van onderwijs. Vooraf enkele algemene opmerkingen naar aanleiding van de ondertekening in 1989 door Hongarije van de Universele Verklaring van de Rechten van het Kind. Als consequenties daarvan werd al in 1990 de bestaande wet gewijzigd. Op grond hiervan werd het weer mogelijk bijzondere scholen (opnieuw) op te richten. In 1993 trad de Onderwijshervormingswet in werking. In de inleidende paragrafen van die wet staan plechtige verzekeringen om de vrijheid en pluriformiteit van het onderwijs te waarborgen en te bevorderen. Na dit welkome begin volgen echter buitengewoon verreikende en gecompliceerde regelingen, die meer verwarring dan duidelijkheid scheppen, vooral ook op financieel terrein. De wet is een poging om een uitgebreide en centralistische regeling te handhaven voor zowel de staatsscholen als de private scholen. Zo stelt de wet bijvoorbeeld grenzen aan de maximale én de minimale klassengrootte en zijn er uniforme en starre regelingen met betrekking tot de eisen waaraan de leraren moeten voldoen. Deze wet is versoepeld in 1995 door de nieuwe, meer liberale regering. Deze heeft de mogelijkheden verruimd om bijzondere scholen te subsidiëren.

1. Onderwijsplicht
In de communistische tijd bestond er staatsschoolplicht in Hongarije. Ouders waren verplicht hun kinderen naar de openbare school te zenden, waar alle kinderen werden geïndoctrineerd met de staatsideologie. In de nieuwe wet is de schoolplicht ingevoerd. Dat wil zeggen dat ouders verplicht zijn hun kind naar school te sturen. Dat hoeft echter niet de openbare school te zijn.

2. Bijzonder onderwijs
In de periode voor 1948, voordat de communisten een dictatuur vestigden, waren er weliswaar duizenden bijzondere scholen, maar deze waren alle in handen van de kerken. Van ouderbetrokkenheid was niet veel sprake. De wet garandeert vrijheid van onderwijs, maar het zijn opnieuw voornamelijk de kerken die hier invulling aan geven. Zij hebben een klein deel van de scholen die ze oorspronkelijk bestuurden weer in bezit gekregen. In totaal is nu 3,5 % van het onderwijs bijzonder. Wanneer voldaan wordt aan streng bureaucratische voorwaarden, is financiering door de staat mogelijk tot boven 70 %. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen wordt de school verplicht een contract met de staat te tekenen waarin als belangrijkste voorwaarden zijn opgenomen dat: het onderwijs moet voldoen aan de eisen die het nationale curriculum stelt de school meedoet aan de staatsexamens, die aan het eind van het tiende en twaalfde leerjaar (op 16 en op i8-jarige leeftijd) worden afgenomen.

3. Openbaar onderwijs
Bovenstaande voorwaarden gelden natuurlijk ook voor de staatsscholen. Let wel: het zijn staatsscholen. Per gemeente of regio is een schoolcommissie opgericht die belast is met het directe bestuur van de scholen en met de inspectie. Er is weinig vrijheid om de school een eigen onderwijskundige identiteit te geven. Het benoemingsbeleid is bijvoorbeeld centraal geregeld, evenals de besteding van de budgetten, het leerplan, de examens en de wijze waarop de school georganiseerd wordt. Alleen op het gebied van methoden en leerboeken heeft de school in zekere mate vrijheid van handelen. De wet verplicht scholen een schoolparlement op te richten, waarin de ouders, de leraren en (in het voortgezet onderwijs) de leerlingen vertegenwoordigd zijn. Dit schoolparlement is te vergelijken met de medezeggenschapsraad in Nederland, met dit verschil dat het schoolparlement weinig bevoegdheden heeft. Bovendien bestaat er geen cultuur van ouderbetrokkenheid bij het onderwijs.

4. Pluriformiteit
Er zijn nu ongeveer 125 rooms-katholieke scholen, enkele tientallen hervormde scholen, ongeveer 5 Montessorischolen en Jenaplanscholen, zo'n 20 Waldorfscholen en nog ongeveer 150 private scholen tegenover 8.800 staatsscholen. Deze bijzondere scholen staan voor de volgende zware opgaven:
- het vinden van gebouwen
- het nemen van de bureaucratische horden alvorens het contract met de staat te tekenen en zich aldus te verzekeren van subsidiëring, zonder hun onderwijskundige principes te verloochenen.
Bemoedigend is dat er weer kerkelijke lerarenopleidingen functioneren. We noemen:
- de (hervormde) pabo in Nagykörös en in Debrecen, die leraren opleiden voor het basisonderwijs (6 - 10 jaar)
- de (hervormde) Karoly-universiteit in Boedapest, waar leraren worden opgeleid voor het voortgezet onderwijs
- de (rooms-katholieke) pabo in Szambeck
- de (rooms-katholieke) universiteit (tot voor kort) in Piliszaba en (nu ook) in Boedapest.

5. Vrije schoolkeuze
De ouders zijn vrij te kiezen tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Het aanbod van bijzondere (of vrije) scholen is nog niet groot, maar wel steeds groeiende.

Er vinden grote veranderingen plaats in de hele Hongaarse samenleving, ook in het onderwijs. Er is in principe vrijheid van onderwijs. Kerken en private personen en instellingen hebben het recht eigen scholen te stichten. De effectuering van dit recht wordt echter sterk belemmerd door de slechte economische situatie en door de, sterk door het marxisme bevorderde, mentaliteit die het moeilijk maakt om initiatieven te nemen en verantwoordelijkheid te dragen.

Bijdrage van De Driestar aan de internationale discussie over de vrijheid van onderwijs
In het voorgaande is al gebleken dat de Christelijke Hogeschool De Driestar bepaald een rol speelt in de discussie over vrijheid van onderwijs. Op die rol willen we wat dieper ingaan. Het is eigenlijk begonnen in 1992, toen ir. M. Houtman en ik werden uitgenodigd op het colloquium van het EFFE in Ljubljana een lezing te houden over de geschiedenis van de vrijheid van onderwijs in Nederland. Vanaf dat moment is De Driestar gaan participeren in EFFE en kreeg ze daarmee toegang tot een uitgebreid Europees netwerk. Het EFFE is, als eerder vermeld, in 1989 opgericht door Eginhard Fuchs en Tamas Vekerdy. Beiden waren antroposofen. Getalsmatig domineerden in 1992 antroposofen en leraren van Waldorfscholen nog steeds. Maar er waren inmiddels ook vertegenwoordigers van andere traditionele vernieuwingsscholen toegetreden (Montessori, Jenaplan en Freinet), evenals reformpedagogen.

De Driestar vertegenwoordigt een veel grotere en veel oudere groep van scholen die gebaat zijn met onderwijsvrijheid, namelijk de scholen die uitgaan van kerken en/of staan op een godsdienstige basis, de confessionele scholen. Binnen het EFFE waren (en zijn) de vertegenwoordigers van De Driestar zeer welkom. Zij verbreden de basis en daarmee de invloed van EFFE aanmerkelijk. Ondanks de grote verschillen in onderwijsvisie is er het gezamenlijke belang bij de vrijheid van onderwijs. Voor De Driestar gaat het dan meer om het verdedigen van de ondenvijsvrijheid dan het verwerven ervan. Maar De Driestar ziet het ook als haar taak om onze verworvenheden te delen met anderen en op te komen voor het christelijk onderwijs in Europa.

Op het congres in Ljubljana werd ik uitgenodigd toe te treden tot het Euroseminar, een groep van ongeveer twintig pedagogen en onderwijskundigen uit tien landen, onder leiding van prof dr. H.C. Berg van de universiteit van Marburg (Duitsland). Op verzoek van dit Euroseminar werd als eerste activiteit een studiereis naar Gouda georganiseerd (in maart 1993) om kennis te maken met het pluriforme Nederlandse ondenvijssysteem. Het programma bestond uit een mengeling van excursies naar scholen (overdag) en diepgaande lezingen en discussies (in de avond en nacht). Een van mijn lezingen ging over de kenmerken van de Nederlandse protestants-christelijke pedagogiek en een andere lezing over de identiteit van het christelijk onderwijs. Er waren deelnemers bij die nog grote moeite hadden met de noodzakelijke paradigmawisseling in de post-marxistische tijd.

Een kleiner deel van dit Euroseminar heeft vervolgens enkele seminars georganiseerd in Boedapest (1994) en in Boekarest. (1995) Het thema was: Vrijheid en pluriformiteit in het onderwijs. Het gaf mij de gelegenheid met leraren en studenten te spreken over het Nederlandse onderwijsstelsel en over de identiteit van christelijk onderwijs. Voor sommige deelnemers, met name in Boekarest, was dat een openbaring. Zo ook voor de Minister van Onderwijs, met wie gesproken is over de nieuwe wetgeving die in voorbereiding was.

Gesprekken met politici kwamen ook voor tijdens de winterconferenties, die elk jaar in november in Witten worden gehouden. Soms ging dat op informele wijze de hele avond door, zoals met de Minister van Onderwijs van Armenië. Op deze winterconferenties werd ook actief deelgenomen in de werkgroep die een onderzoek deed naar de mate van onderwijsvrijheid in de verschillende Europese landen. Dit leidde tot de publicatie van The Survey Map of the European Forum for Freedom in Education.

Ook voor de zomercolloquia in Praag (1994), Bern (1995), Oxford (1997) en Zeist (1999) werd ondergetekende als lid van het EFFE uitgenodigd om workshops te leiden over thema's die afgeleid zijn van de vrijheid van onderwijs of hoofdlezingen te verzorgen.

Daartussendoor werden verscheidene jaren gastcolleges gegeven in Boedapest aan de ELTE-universiteit, de oudste, grootste en meest gerenommeerde universiteit van Hongarije, en aan de hervormde pabo in Nagykörös. Met ELTE (tot 1990 een marxistisch bolwerk!) werd zelfs samengewerkt aan de ontwikkeling van godsdienstpedagogiek. Maar, heel opmerkelijk, ook gastcolleges over calvinistische pedagogiek en identiteit van het christelijk onderwijs aan de rooms-katholieke universiteit in Piliszaba en de rooms-katholieke pabo in Szambeck, met een grote deelname van studenten en docenten.

In Slowakije werd op verzoek van het Ministerie van Onderwijs een driedaagse training verzorgd voor ongeveer dertig jonge onderwij sinspecteurs over vrijheid en pluriformiteit in het onderwijs en over intercultureel onderwijs. Dit was onder andere van groot belang voor het onderwijs aan de Hongaarse minderheden en voor de pas gestarte hervormde scholen.

Hetzelfde, maar op veel grotere schaal, is gedaan in 1996 in Roemenië. Daar werd door het Ministerie van Onderwijs een nascholingsweek georganiseerd voor inspecteurs van het onderwijs over nieuwe onderwijsconcepten. De nascholing werd verzorgd door twee Amerikaanse collega's, twee Deense, een Franse collega en mij. Meer dan driehonderd inspecteurs werden geïnformeerd over de onderwijsconcepten van de reformpedagogen, maar kregen ook een workshop over de identiteit van de christelijke school.

Op een workshop 'Models of Financing Education in Slovakia' in Bratislava (1996) van invloedrijke mensen uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en overheidsfunctionarissen hebben de beide Driestarleden van het EFFE informatie gegeven over mogelijke fmancieringsvormen van onderwijsvrijheid.

Voor de SchuUeiter-Vereinigung Nordrhein-Westfalen e.V. werd in 1997 in Gouda een 'Experten-Exkursion' georganiseerd onder de titel 'Schulwerkplan und Evaluation in den Niederlanden'. Ongeveer twintig rectoren van Duitse basisscholen en middelbare scholen kregen een intensief programma, met name ook over allerlei instrumenten voor interne evaluatie en kwaliteitszorg. Maar ook hier werd begonnen met een inleiding over 'Schulwerkplan und Evaluation im Rahmen der niederlandischen Schulfreiheit - Schulwerkplan und Identitat der Schule'.

Aan verzoeken om informatie over vrijheid en pluriformiteit in het onderwijs werd op velerlei wijze voldaan, zoals door middel van: een interview met The Guardian, een landelijke kwaliteitskrant in Groot-Brittannië
- een interview met de Österreichische Rundfunk
- een interview met de Hessische Rundfunk over zelfevaluatie en kwaliteitszorg in relatie tot vrijheid in het onderwijs
- lezing op de reeds genoemde conferentie, georganiseerd door DEMOS in Londen in 1998
- toezending - op verzoek - van informatie naar een in september 2004 in Zwitserland gehouden conferentie over meer vrijheid in het onderwijs.

Hebben deze inspanningen van De Driestar en participatie in internationale verbanden die soms niet direct aansluiten bij de eigen identiteit, resultaat opgeleverd? Dat is nooit meetbaar, maar de gestage druppel holt de hardste steen uit.

De les van dit alles
Als we de vrijheid van ondenvijs in Nederland beoordelen en de ruimte in ogenschouw nemen die er is voor identiteitsgebonden onderwijs, moeten we in de eerste plaats dankbaar zijn. Dat worden we ons temeer bewust wanneer we (letterlijk) over de grens kijken. Dat betekent tegelijk dat er veel te verdedigen is in Nederland. We moeten niet zeuren, maar wel alert blijven en de ontwikkelingen en politieke discussie nauwlettend volgen. Niet alleen volgen, trouwens, maar daar ook intensief aan deelnemen. Dus ons niet terugtrekken in onze eigen maatschappelijke verbanden, maar naar buiten treden en onze stem laten horen. De ander ervan overtuigen dat we een stelsel hebben om trots op te zijn, een stelsel dat uniek is in de wereld en waar vanuit andere landen met jaloezie naar wordt gekeken.

We hebben ook een opdracht over de grens. We mogen onze verworvenheden (onze zegeningen!) niet alleen voor onszelf houden. Het is onze opdracht om de gaven die wij (uit genade) ontvangen hebben te delen met anderen. Dat betekent, behalve de ondersteuning van verwante organisaties en scholen met geld en anderszins, ook participatie in internationale verbanden, zoals het EFFE en optreden op allerlei fora. Dus ook samenwerken met niet-christelijke organisaties op basis van een gemeenschappelijk belang en zonodig het sluiten van strategische coalities. Zo is, menselijkerwijs gesproken, ook de Schoolstrijd in Nederland gewonnen, waarna de onderwij spadficatie, met volledige gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, haar beslag kreeg.

We leven in een tijd van ongekende mogelijkheden. Zoals de apostel Paulus kon reizen waarheen hij wilde, omdat grenzen waren weggevallen, zo zijn er ook voor ons in het verenigd Europa nauwelijks nog barrières. Geen fysieke barrières en geen ideologische. Er is geen staatsdoctrine meer die ons belemmert om te getuigen en uit te delen. Daar ligt een mogelijkheid en een opdracht. Overigens zal dan blijken dat we ook heel veel ontvangen en dat we opgescherpt worden om nog meer bewust en met meer elan onze taak in de eigen school uit te voeren.

Het is wel zaak dat we, alzo opererend, onszelf niet verloochenen en zorgvuldig bewaren en uitbouwen wat we (verworven c.q. ontvangen) hebben. Onophoudelijk moeten we onze identiteit spiegelen aan onze bijbelse uitgangspunten en niet schromen nieuwe consequenties te trekken voor opvoeding en onderwijs en nieuwe wegen te gaan. Opdat wij tot zegen mogen zijn voor anderen, binnen en buiten onze kring, nationaal en internationaal.


Noten:

I E. Blaauwendraat, 'Naar een nieuwe schoolstrijd?' In: School, 6^ jaargang (1978), nr. I

2 Eginhard Fuchs (Hrsg.), Für Freiheit im Bildungswesen! (Gesprachsbeitrage und Erkldrungen). Info- 3 Verlag,
Frankfurt 1993

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 6 oktober 2004

Driestar bundels | 194 Pagina's

Vrijheid van onderwijs in internationaal perspectief

Bekijk de hele uitgave van woensdag 6 oktober 2004

Driestar bundels | 194 Pagina's