Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn en de zekerheid des geloofs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn en de zekerheid des geloofs

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er is nergens een betere zekerheid van de zaligheid te vinden dan die verkregen wordt van het besluit en voorbeschikking van God (Calvijn, 1 Thess. 5:9). Deze uitspraak van Calvijn klinkt ons vreemd in de oren. Hoe kan het eeuwige voornemen van God ons nu zekerheid brengen? De verkiezing is voor velen juist een oorzaak van twijfel. Het lijkt alsof Calvijn met deze uitspraak juist de onzekerheid bevordert. Toch is het zo vreemd niet wat Calvijn zegt. Waar kun je zeker van zijn? Wat wisselt en verandert niet? Wat blijft staan te midden van alle stormen? Het eeuwig voornemen van God. Niets kan dat keren of verijdelen. De Heere zegt: 'Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen' (Jes. 46:10). Er is geen onbeweeglijker rots dan Gods besluit. We moeten nu reeds concluderen dat Calvijn andere gronden voor de zekerheid van de zaligheid naar voren brengt dan wij meestal doen. Calvijn vindt de zekerheid in God en niet in iets van de mens.

Zekerheid is in het wezen van het geloof
Calvijn omschrijft het geloof als volgt: Nu zal de juiste bepaling van het geloof voor ons vast staan, indien wij zeggen, dat het is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond is op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus, die door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld.1 Zekerheid behoort daarom tot het wezen van het geloof. Het geloof brengt de gelovige meer dan een objectieve zekerheid van God en Zijn Woord. Het is ook meer dan geloven wat de kerk leert of geloven dat de Bijbel van Genesis tot Openbaring het Woord van God is. In de gelovige omhelzing van de belofte van zaligheid ervaart de gelovige dat God hem of haar in het bijzonder goedgezind en genadig is. Het geloof brengt persoonlijke zekerheid van de zaligheid met zich mee. Calvijn komt dan tot de volgende definitie van een waar gelovige. Kortom, waarlijk gelovige is slechts hij die met een vaste overtuiging er van overtuigd is dat God hem een genadig en goedgunstig Vader is, en die van Gods goedertierenheid zichzelf alles belooft, die, op de beloften van Gods goedgunstigheid jegens Hem vertrouwend, een ontwijfelbare verwachting van de zaligheid heeft. Een gelovige, zeg ik, is slechts hij, die, steunend op de gerustheid zijner zaligheid, de duivel, de dood vol vertrouwen tart, zoals we leren uit de voortreffelijke woorden van Paulus (Rom. 8:38). 'Ik ben verzekerd', zegt hij, 'dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen ons zullen kunnen scheiden van de liefde Gods waarmede Hij ons liefheeft in Christus Jezus.2

Calvijn rekende af met de Roomse twijfelachtigheid
Volgens de Roomse leer was het onbereikbaar om reeds in dit leven zeker te zijn van de zaligheid. De zonden die men na de doop deed, maakten het onmogelijk nu reeds zeker te zijn van zijn zaligheid. Die zonden moesten door boetedoening en goede werken worden voldaan. Maar men wist nooit of er genoeg boete was gedaan. Zekerheid van de zaligheid was niet alleen onmogelijk, maar ook onwenselijk. Zekerheid bevorderde de losbandigheid, de hoogmoed en de kwade begeerte, maar en niet de vroomheid. Zekerheid was vermetelheid. Eerlijke twijfel was beter dan ijdele zekerheid. Het hoogste wat bereikbaar was, was 'een waarschijnlijkheid van zalig worden'.
Er is daarom opgemerkt dat Calvijns manier van spreken over de zekerheid van het heil, mede is ingegeven door de onzekerheid waaronder veel christenen gebukt gingen. Zo merkt een kenner van Calvijn, T.H.L. Parker, op: 'Calvijns spreken over de zekerheid was gericht tot mensen die leden onder de pastorale wreedheid van de middeleeuwse kerk. Geen wonder, dat Calvijn trachtte om de balsem van het zuivere evangelie in zulke geestelijke wonden te gieten, dat hen zekerheid van vergiffenis kon brengen'.3
Calvijn zegt er zelf van: En wij hebben die foltering der zielen weggenomen, dat het verschuldigde moet worden volbracht. Wij hebben geleerd, dat de zondaar moet zien niet op zijn verbrijzeling, niet op zijn tranen, maar dat hij beide ogen alleen op 's Heeren barmhartigheid moet vestigen.4
Door het zien op Gods barmhartigheid en het vertrouwen op Gods belofte van zaligheid in Jezus Christus, ontvangt de boetvaardige en gelovige zondaar zekerheid van zijn eeuwig behoud. Geloof is bij Calvijn gekenmerkt door zekerheid. Het stemt overeen met hetgeen Paulus van het geloof zegt: 'Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt en een bewijs van de zaken, die men niet ziet.' (Hebr. 11:1).

De grond van de zekerheid
Calvijns uitspraak dat persoonlijke zekerheid van de zaligheid bij het geloven behoort, heeft bij velen kritiek opgewekt. Zelfs van rechtzinnige zijde. Zo oordeelde de bekende William Cunningham. 'Deze visie is overdreven en onzuiver'. 5 Men vindt dat door Calvijn en anderen extreme eisen aan de gelovigen worden gesteld. Zij denken dat Calvijn, en met hem de andere hervormers, alleen tot zulke uitspraken over het geloof zijn gekomen in het licht van de rooms-katholieke gedachte dat niemand in dit leven zeker kan zijn van zijn aanstaande zaligheid. De vraag is dan ook: Hoe kan Calvijn zo over het geloof spreken? Hoe kan hij zo zeker zijn? Hoe kan hij bijvoorbeeld zeggen: Laat ons daarom dat alleen voor het rechte geloof houden, dat ons leidt om te berusten in de veiligheid van Gods gunst, zonder wankelende mening, maar met een vast en onwankelbare zekerheid.6
Het heeft alles te maken met de vraag: Waar kan een mens zeker van zijn? Kan hij zeker zijn van zijn gevoelens? Kan hij zeker zijn van wat mensen of de kerk zeggen? Gevoelens kunnen bedriegen, mensen en kerken kunnen dwalen. De apostel zegt dan ook: 'Doch God zij waarachtig en alle mens leugenachtig' (Rom. 3:4). Alleen wat Gods mond heeft gesproken is zeker en betrouwbaar. De eerste en voornaamste grond van geloof en zekerheid is gelegen in de waarachtigheid en betrouwbaarheid van God en Zijn beloften. Wij zeggen, dat het fundament van het geloof is de genadige belofte, omdat op haar het geloof eigenlijk rust 7.
Het beloftewoord van God is het fundament waardoor het geloof wordt ondersteund en geschraagd. Zoals een gebouw instort indien het fundament ondergraven wordt, zo stort het geloof in, indien het afziet van het Woord. Neem dus het Woord weg en er zal geen geloof meer overblijven. 8
De grond van de zekerheid is de belofte van Gods barmhartigheid. De inhoud en de vervulling van deze beloften is Jezus Christus, volgens hetgeen de apostel zegt in 2 Korinthe 1:20 'Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen'. Voor Calvijn zijn Gods beloften van barmhartigheid en Christus synoniemen. Geloven in de belofte is geloven in Christus. Hij zegt: 'daaruit volgt dat wij onze ogen moeten slaan op Hem, zo dikwijls ons enige belofte wordt aangeboden'. 9
Gods beloften van genade, die hun vervulling en inhoud in Christus hebben zijn bij Calvijn de grond van de zekerheid van het geloof. Daarom kan de gelovige zo zeker zijn, omdat de beloften zijn van God, Die niet liegen kan en Christus er de inhoud van is. De gelovige rust dan ten diepste in God Zelf. De zondaar kan alleen vertrouwen op wat God belooft. God is wat Hij in het Evangelie zegt te zijn. Het is waar en betrouwbaar, dat een ieder die in de gekruisigde Christus gelooft, niet zal verderven maar het eeuwige leven zal ontvangen. Omdat God in Christus ellendige zondaren genade belooft, vertrouwt het geloof op deze beloften. Calvijn stelt dan ook: Indien wij niet willen dat het geloof wankelt, moeten wij het daarom schragen door de belofte der zaligheid.10

Het getuigenis van de Heilige Geest
Door het geloof in Gods belofte verkrijgt de zondaar zekerheid. Steunende op Gods belofte kan de gelovige met Paulus zeggen: 'Want ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onze Heere.' (Rom. 8:38,39). Maar hoe komt de zondaar tot dit geloven? Het geloof komt van de Heilige Geest. Hij werkt het geloof door het Woord in onze harten. De Heilige Geest wordt daarom door Paulus 'de Geest des geloofs' genoemd (2 Kor. 4:13).
De Heilige Geest heeft bij Calvijn een centrale plaats waar het om geloof en zekerheid gaat. Een mens is van nature ongeschikt om te geloven. De oorzaak is gelegen in de verdorvenheid van onze natuur. Onze ogen zijn blind voor het licht van de genade, die in de beloften van God schijnt. Het Woord Gods is wel als een zon, die toestraalt allen, aan wie het gepredikt wordt; maar het is zonder enige vrucht temidden van blinden. En zij zijn allen van nature in dit opzicht blind; daarom kan het in ons hart niet doordringen, tenzij de inwendige leermeester, de Geest, door zijn verlichting, de toegang bereidt.11
Het geloof is geen vrucht van onze inspanning of wijsheid. Het is een gave van Gods genade. Een onverdiende en soevereine genade. Calvijn wijst er op, dat twee mensen onder dezelfde prediking kunnen zitten. De één versmaadt de boodschap, de ander omhelst de boodschap. De Geest brengt de mens tot het geloof in God en Zijn beloften. Het zaligmakend geloof is vrucht van de verlichting en overreding door de Heilige Geest. Door de verlichting van de Geest ontvangt de ziel kennis van God en de weg der zaligheid. Door de overreding van de Heilige Geest wordt de ziel overtuigd van de waarheid en betrouwbaarheid van God en Zijn beloften. Het geloof bestaat zodoende uit twee elementen, namelijk kennis en vertrouwen. Deze kennis van het geloof is geen twijfelachtige, maar een zekere kennis. En het vertrouwen van het geloof is geen onzeker, maar een zeker en vast vertrouwen. De Heilige Geest werkt door het Woord een zekere en vaste kennis van God en Zijn beloften, verbonden met een zaligmakend en verzekerd vertrouwen dat God in Christus mij genadig is. De Heilige Geest maakt Gods belofte waar in ons hart.
Hierom gaat het voornamelijk in het geloof, dat wij niet menen dat de belofte der barmhartigheid, die de Heere aanbiedt, slechts buiten ons waar zijn, en in ons niet, maar dat wij ze veeleer binnen ons aanvaarden en tot de onze maken. 12
Gods belofte moet aan ons hart verzegeld worden door de Heilige Geest om ware zekerheid in ons hart te werken. De belofte van God, die waar en betrouwbaar is, is wel het vertrekpunt. We zouden kunnen zeggen: dat is de zekerheid op papier. Maar de zekerheid in mijn hart verkrijg ik doordat de Geest mij van de waarheid van de belofte verzekert. De Geest dringt dan ons hart binnen met de belofte. Dan pas schiet de belofte diep wortel in ons hart. Het getuigenis van de Heilige Geest is een bekrachtiging van de belofte, die gepaard gaat met een gevoelen van Gods liefde en met een zeker vertrouwen op het in Christus beloofde heil. De grond van de zekerheid is wel Gods belofte, maar de oorzaak van de zekerheid is de Heilige Geest. Voor Calvijn is er een onlosmakelijke band tussen het Woord, de Heilige Geest en de geloofszekerheid. Zekerheid is zodoende bij Calvijn niet in de eerste plaats zekerheid van Gods genadewerk in ons, maar zekerheid van het heil dat God in het Evangelie belooft. Persoonlijke zekerheid van het beloofde heil is wel daaraan verbonden. Het kan niet anders, dat wie de belofte van God omhelst, daardoor persoonlijk zeker wordt van het door God beloofde heil.

Een aangevochten zekerheid
De gedachte dat de natuur van het geloof vertrouwen en zekerheid is en niemand een kind van God genaamd kan worden, die zelf niet weet zodanig te zijn, is moeilijk te rijmen met de strijd en de twijfel van de gelovigen. Calvijn heeft deze moeilijkheid onder ogen gezien. Hij zegt: Maar, zo zal men zeggen, de gelovigen hebben een geheel andere ervaring, die in het overdenken van Gods genade jegens hen niet alleen door ongerustheid gekweld worden, wat hun dikwijls overkomt, maar somtijds ook door de hevigste verschrikkingen geschokt worden. Zo groot is de hevigheid van de verzoeking om hun harten in beroering te brengen. En dat schijnt niet genoegzaam met die zekerheid in overeenstemming te zijn. 13
Hoe lost Calvijn dit probleem op? Hij begint met te zeggen dat hij geen zekerheid leert, die door geen enkele twijfeling geraakt wordt en geen gerustheid leert, die door geen enkele bekommering wordt aangevallen. Een zekerheid, die nooit aangevallen wordt of wankelt, is vermetelheid en geen geloof. Calvijn erkent volmondig dat het geloof niet verkregen wordt zonder een ernstige strijd met ongeloof. Geloof is altijd vermengd met ongeloof. De gelovige zal slechts volkomen van het ongeloof genezen zijn als hij sterft. Hij schrijft: Want zo diep is ongelovigheid in onze harten geworteld, en zo zeer zijn wij daartoe geneigd, dat van datgene, wat allen met de mond bekennen, namelijk dat God getrouw is, niemand zonder heftige strijd zichzelf overtuigt. Vooral wanneer het er op aankomt, openbaart ieders wankeling de zwakheid, die verborgen is. 14
Ofschoon het geloof zelf niet kan twijfelen, wordt het geloof wel voortdurend besprongen met verzoekingen en twijfel. De christen vindt in zichzelf een gedurige worsteling tussen geloof en ongeloof. Calvijn brengt dit alles terug tot de strijd tussen vlees en Geest, waarvan de apostel zegt: 'Zo vind ik dan deze wet in mij; als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bijligt' (Rom. 7:21). Hij zegt: Om dit te begrijpen, is het nodig terug te keren tot die verdeling van vlees en Geest, waarvan wij elders gesproken hebben, en die zich in dit stuk zeer duidelijk voordoet. Het vroom gemoed gevoelt dus in zich een verdeling, dat het eensdeels wegens het leren kennen van Gods goedheid doorstroomd wordt met liefelijkheid, anderdeels wegens het besef van zijn ellende door bitterheid wordt benauwd; dat het eensdeels rust op de belofte van het evangelie, anderdeels siddert door het getuigenis van zijn ongerechtigheid; dat het eensdeels door het aangrijpen van het leven van vreugde opspringt, anderdeels huivert voor de dood. En die afwisseling ontstaat door de onvolmaaktheid van het geloof, daar het in de loop van het tegenwoordige leven nooit zo goed met ons gaat, dat we, genezen van de ziekte van ongeloof, geheel en al met het geloof vervuld en er door in beslag genomen worden. Vandaar die botsingen: wanneer het ongeloof, dat kleeft aan de overblijfselen van het vlees, zich opmaakt om het geloof dat inwendig ontvangen is, te bestrijden'.15
De mensen die niet wedergeboren zijn kermen deze strijd niet, want zij hebben God niet lief en haten de zonde niet. Zij kennen noch Gods liefde noch Zijn toom over de zonde. Zij geven zich over aan de begeerten van het vlees. Maar de gelovigen, die tot de kennis van God en van zichzelf zijn gekomen, zijn verontrust over hun zonden en de toorn van God. Zij worden gekweld met twijfel of God hun wel genadig wil zijn. Zij worden geschokt door allerlei verschrikkingen en verzoekingen. Die verzoekingen zijn volgens Calvijn 'oneindig in getal en verschillend van aard'. 16

Hoe kun je dan zeggen dat het geloof altijd een zeker en vast vertrouwen is op God belofte van zaligheid in Jezus Christus? Voor ons schijnen vrees voor Gods toorn en zekerheid van Gods gunst tegenstrijdig te zijn. In werkelijkheid helpen vrees en beven het vrome gemoed de roeping en verkiezing vast te maken en bewaart het de gelovigen voor vermetelheid. De strijd sterkt het geloof. Zelfs wanneer de gelovige gekweld wordt door vleselijke twijfel, vertrouwt zijn geest op Gods ontferming door Hem in het gebed aan te roepen en op Zijn belofte te hopen. Calvijn wijst op het voorbeeld van David, die in Psalm 42:12 zegt: 'Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God.' Het geloof richt zich altijd weer op. Gods kinderen houden niet op te hopen. Calvijn vergelijkt het geloof met een palmboom, die men wel kan buigen, maar die zich daarna altijd weer opricht. Het geloof wapent en schraagt zich met Gods belofte. Op grond van dit alles is Calvijn van mening dat het geloof, zelfs in zijn hevigste strijd, een vast vertrouwen op Gods belofte bevat. Hij besluit: 7x) komt een vroom hart, op welke wonderbare wijze het ook geschokt en gekweld wordt, toch eindelijk alle moeilijkheden te boven en laat zich nooit het vertrouwen op Gods barmhartigheid ontnemen.'17
Het wezen van het geloof blijft dus zekerheid, vertrouwen en vastheid. In de hevigste strijd en aanvechting vertrouwt het geloof op de waarheid en betrouwbaarheid van Gods beloften. Het gaat in het geloof niet over de zekerheid van Gods genadewerk in ons, maar over de zekerheid en betrouwbaarheid van Gods belofte. Daarom is de zekerheid van het geloof niet het privilege van enkelen, maar van alle gelovigen. Het zwakke geloof steunt op dezelfde beloften als het sterke geloof. In zijn kern en wezen bevat het zwakste geloof vastheid en zekerheid, namelijk de zekerheid dat Gods belofte waar en betrouwbaar is. Dit geloof wordt wel van buiten af besprongen door ongeloof en mistrouwen, maar daarom blijft het wel geloof. Twijfel en vrees kleven aan het geloof, maar zijn geen integraal bestanddeel van het geloof. Twijfel en mistrouwen hebben hun wortels in het zondige vlees en de aanvechting van satan. Naar zijn wezen is het geloof vertrouwen en zekerheid dat Gods belofte waar en betrouwbaar is en God doen zal wat Hij heeft beloofd. Het geloof is dus naar zijn wezen zekerheid en vastheid. 'Het geloof nu is een vaste grond van de dingen, die men hoopt en een bewijs van de zaken, die men niet ziet' (Hebr. 11:1).

Bewijzen van de echtheid van ons geloof
Wanneer Calvijn de uitverkorenen van de verworpenen wil onderscheiden, spreekt hij over de krachtige roeping waardoor de zondaar gebracht wordt tot geloof in Jezus Christus. Het eerste en voornaamste kenmerk van de uitverkorenen is, dat zij Christus' stem horen en tot Hem komen. Zij dragen het merkteken van Zijn schapen en het merkteken van Gods uitverkiezing, namelijk een waar geloof in Jezus Christus. Bij Calvijn heeft het geloof een sleutelrol. Door het geloof worden we met Christus verenigd; door het geloof in Gods beloften verkrijgen we zekerheid van ons heil en door het geloof in Christus verkrijgen we zekerheid omtrent onze eeuwige verkiezing. We kermen onze verkiezing tot zaligheid uit ons geloof in Jezus Christus. De uitverkorenen zijn de gelovigen en omgekeerd zijn gelovigen de uitverkorenen. Het geloof in Christus is dus het bewijs van onze uitverkiezing. In dit opzicht is Christus de spiegel van onze verkiezing. Zo overbrugt Calvijn de afstand tussen Gods eeuwige predestinatie en de gelovige.
Daarom is het geloof van elk mens een overvloedig getuigenis van de eeuwige predestinatie van God. 18
Maar dan moet ons geloof wel het ware geloof zijn. Velen schijnen in Christus te zijn, terwijl zij toch vreemdelingen van Hem zijn. Het kenmerk van een waar geloof is, dat het geheel op Christus rust. Een waar geloof is zo begrepen in Christus, dat het buiten Hem noch iets kent of begeert te kennen. 19
Waar geloof moet dan ook van vals geloof onderscheiden worden. Veel onderzoekers onderschatten de nadruk die Calvijn legt op het 'ware' geloof. Hij houdt er rekening mee dat er geloof is, dat niet met Christus verenigt. Ofschoon Calvijn in het oordeel der liefde allen die naar Gods Woord leven als christenen aanspreekt, toch spreekt hij uit te geloven dat slechts een minderheid van zijn gemeente in Geneve waarlijk door het geloof met Christus is verbonden. Hij vreest dat slechts een vijfde deel van de leden van de kerk ware gelovigen zijn.
Zelfbedrog is een reële mogelijkheid. Daarom moeten we onszelf onderzoeken of we in het geloof zijn. Laat ons leren om onszelf te onderzoeken en na te speuren of deze inwendige merktekenen waardoor God Zijn kinderen onderscheidt van vreemden tot ons behoren, namelijk de levende wortel van vroomheid en geloof. 20
Het gaat om vroomlieid en om geloof. Omtrent deze twee zaken moet het voornamelijk in het zelfonderzoek gaan. Voor Calvijn zijn een waar geloof in Christus en godzaligheid niet te scheiden. Een oprechte levenswandel, gekenmerkt door liefde tot God en de naaste behoort bij het ware geloof in Jezus Christus. Christus kan niet gekend worden dan met de heiligmaking des Geestes. Hieruit volgt dat het geloof op generlei wijze van de vrome gezindheid mag worden losgemaakt. 21
De vruchten van een nieuw leven getuigen van de echtheid van het geloof en ondersteunen de zekerheid. We moeten daaruit echter niet besluiten dat het geloof op de goede werken rust. De goede werken, zo zegt Calvijn 'zijn toegevoegd als een bewijs'. 22
Calvijn spreekt vooral ook over een innerlijk onderscheid tussen ware gelovigen en schijngelovigen. Het gaat dan over de wijze waarop wij op Gods beloften rusten. De ware gelovigen ontvangen de beloften anders dan de schijngelovigen. De verworpenen eigenen zich de beloften wel toe, maar zonder dat de beloften in hun hart verzegeld worden. Zij ontvangen niet de inhoud van de belofte. Zij gevoelen (sensus) niet de krachtige werking van het Evangelie. Zij bezitten slechts 'de lagere werking des Geestes'. 23
De waar gelovigen alleen komen tot 'zulk een smaken van Gods goedheid, die tegelijkertijd ontbrandt in wederliefde tot God, waardoor wij in de hemel zelf overgebracht en tot de meest verborgen schatten Gods worden toegelaten. 24
Het is opmerkelijk dat Calvijn in het onderscheiden van het ware en het schijngeloof over de innerlijke ervaring van de gelovige spreekt. De beloften van God doen alleen hun kracht wanneer zij ons door de Geest tot een ervaren van Gods vergevende genade en tot de gemeenschap met Christus brengen. Door het geloof in Gods belofte ontvangen wij Jezus Christus Zelf, Die de inhoud is van alle beloften. Het geloof grijpt zich niet vast aan een leerstellige abstractie, maar verenigt zich met Christus, bekleed met Zijn Evangelie. De Heilige Geest verbindt aan de levende Christus. Het schijngeloof mist deze band. Het is vooral door het laatste, de vereniging met Christus, dat de gelovigen deelgenoot worden van het heil. Calvijn verklaart daarom met nadruk: dat al wat Christus tot zaligheid van het menselijke geslacht gedaan heeft, voor ons zonder nut en van geen gewicht is, zo lang Christus buiten ons is en wij buiten Christus zijn. 25

De onzekerheid in de gereformeerde gezindte
Hoe staat het met de zekerheid van het geloof in de gereformeerde gezindte? We moeten constateren dat Calvijns spreken over de zekerheid van het geloof een schril contrast vormt met de onzekerheid die over het algemeen heerst in de gereformeerde gezindte. Met name onder het bevindelijk gereformeerde deel ervan is de onzekerheid over het bezit van de zaligheid groot. Veel zielen worstelen met de vraag: Hoe kan ik zeker weten dat ik deel heb aan het in Christus beloofde heil? We kunnen hier zelfs spreken van pastorale nood. Een groot aantal trouwe leden van de kerk gaat gebukt onder de onzekerheid. Hun leven lang bezoeken zij de kerk, zij leven ernstig en nauwgezet, maar moeten zeggen ver van zeker te zijn dat zij na hun sterven de eeuwige zaligheid zullen binnengaan. Al spreekt men het niet altijd uit, in het hart is men tot de conclusie gekomen: het is niet voor mij. Ik zal wel niet tot de uitverkorenen behoren. Een geest van berusting en gelatenheid heeft zich van velen meester gemaakt. Men heeft geen ander uitzicht dan de hoop dat God toch nog eens een werk van bekering in hun hart zal beginnen. Daar wacht men op.
Maar ook onder de kinderen Gods, in wier harten de Heere een werk van bekering is begonnen, ontbreekt in het algemeen de zekerheid van het heil. Het komt niet verder dan een twijfelachtig hopen. Men durft niet van zekerheid te spreken. Veelal denkt men dat zekerheid alleen voor enkele geoefende gelovigen is weggelegd. Er is een bijzondere openbaring en een bepaalde geestelijke beleving voor nodig om zeker te kunnen zijn van je zaligheid. Men heeft er zich bij neergelegd niet tot die bevoorrechte gelovigen te behoren en berust in een geloofsleven waarin de zekerheid ontbreekt.

Wat is toch de oorzaak van al deze onzekerheid?
Allereerst zou ik willen wijzen op geestelijke armoede en ingezonkenheid. Het ontbreken van wat wij noemen het 'doorbrekend' werk van Gods Geest. Een rijke bedeling des Geestes brengt de kerk rijke en vaste troost. De Vroege Kerk en de Reformatie tonen ons christenen, die verzekerd zijn van hun heil. Zij weten zich het eigendom van Jezus Christus en zijn verzekerd van hun zaligheid. Lees het boek Handelingen. De eerste christenen waren zeker van hun zaak, vervuld van het heil van Christus. Zij waren bereid er voor te lijden en zelfs te sterven. Het was een bezield christendom.
In de tijd van de Reformatie zien we dit eveneens. De vernieuwde ontdekking van het Evangelie bracht de gelovigen de innerlijke zekerheid van Gods heil in Christus. Wat wordt dit in onze tijd veelal gemist! Ten tweede zou ik willen wijzen op een theologische oorzaak. Er is in de eeuwen na de Reformatie een heftige strijd gevoerd omtrent de toe-eigening van het heil. We moeten hier vooral denken aan de strijd onder de Afgescheidenen. Er hebben zich in die strijd verschuivingen voorgedaan, die de beloften van God als de grond van de zekerheid hebben ondermijnd. Allerlei subjectieve gronden zijn er voor in de plaats gekomen.
De negentiende eeuw is terecht genoemd een eeuw van strijd rondom verbond en doop. De één zocht de zekerheid louter in de objectieve belofte en de ander louter in de subjectieve ervaring. We kunnen hier denken aan het verbondsautomatisme van de Gereformeerde Kerken en de bevindelijkheid van de Afgescheidenen. Er is nergens zoveel strijd gevoerd over de toe-eigening van het heil als in de bevindelijke kerken. Dit alles heeft de onzekerheid en verwarrmg in de bevindelijke kring doen toenemen. De gronden van de zekerheid zijn verlegd van Gods beloften naar de menselijke ervaringen. Gebrek aan zekerheid hangt samen met een onduidelijk zicht op de gronden van de zekerheid. Die gronden zijn Gods beloften en eden. Tot slot zijn we geconfronteerd met de opkomst van de pinkstergemeenten en de evangelische beweging. In die gemeenten denkt en spreekt men heel anders over geloof en zekerheid. De boodschap dat Jezus voor alle mensen is gestorven en God alle mensen liefheeft is daar de grond van de zekerheid. De keus voor Jezus neemt de plaats in van het geloof in Gods belofte. De emotie is daar de ervaring van de genade.
Dit heeft de bevindelijke kerken vuurbang gemaakt voor het zich lichtvaardig toe-eigenen van het heil. Uit reactie op een oppervlakkig christendom is men bevreesd zich iets toe te eigenen wat God niet heeft geschonken. Men is beducht voor een lichtvaardig geloven en aannemen dat Christus voor ons is gestorven. Rondom zich ziet men hoe anderen in veel kerken en kringen niet de minste moeite heeft met de toe-eigening van het heil. Jezus is immers voor ons allen gestorven. Op Golgotha is toch alles volbracht? Wanneer je gedoopt bent, alles gelooft wat er in de Bijbel staat, naar Gods geboden leeft en de kerk trouw bezoekt, ben je toch een christen? Daar hoefje toch niet meer aan te twijfelen? Je weet toch datje een zondaar bent en Jezus voor de zondaren is gestorven. Dat is genoeg. Je mag nu verder blij en verlost leven. Al het andere is maar valse mystiek en graven in jezelf. Wanneer je twijfelt ben je met de verkeerde vragen bezig. Belangrijker is: Hoe leef ik als christen? Hoe getuig ik in de wereld van mijn Heiland?
Het is een concluderend geloof, dat zonder grond vaststelt een kind van God te zijn. Nooit was men hartelijk bedroefd over de zonde; nooit vluchtte men met al zijn schuld en zonde tot Jezus. Men weet niets van de verborgen omgang met God en de gemeenschap met Christus. Dikwijls ontbreekt een leven naar Gods geboden en een niet meer zijn zoals de wereld. Men is gedoopt en een kind van het verbond of men is door een voorganger de handen opgelegd en heeft een formule nagebeden. En nu is men zeker van zijn eeuwige zaligheid.
Vanwege dit soort zekerheid en valse gerustheid, is men onder bevindelijk gereformeerden beducht voor mensen, die over zekerheid spreken. Zekerheid van het geloof grenst aan overschatting. Een oprechte twijfel is beter dan een vaste zekerheid. De twijfel wordt soms verheerlijkt en zelfs een kenmerk van het ware. Zekerheid is slechts voor weinig gelovigen weggelegd en moeilijk te verkrijgen. Men heeft zekerheid verbonden met een bijzondere geestelijke energie en niet met Gods belofte. De bevindelijk gereformeerden worden vandaag aan de ene zijde verlamd door de onverwerkte problemen van de vele kerkscheuringen en aan de andere zijde belaagd door het enthousiasme en de oppervlakkigheid van de charismatische en evangelische bewegingen.
Calvijn zou hier een broodnodig evenwicht kunnen verschaffen.

De actualiteit van Calvijn en de Reformatie
Als het gaat om de heilszekerheid kunnen we nog steeds veel leren van Calvijn en de Reformatie. De Reformatie is immers geboren uit vragen rondom de zekerheid en de toe-eigening van het heil. Het is een beweging, die zelfs beschouwd kan worden als een vernieuwing van inzicht omtrent de deelachtigmaking van het heil van Christus. Het is en blijft daarom van essentieel belang te luisteren naar wat Calvijn en anderen te zeggen hebben over de toe-eigening van het heil. Calvijn leert ons om in het beloftewoord van God ons heil te zoeken. God betuigt Zijn ontferming en liefde in de beloften van het Evangelie. In dit opzicht noemt Calvijn iedere belofte een betuiging van Gods liefde jegens ons. 26 Maar omdat God Zijn liefde en genade ons niet buiten Christus kan bewijzen, moeten we onze ogen op Christus slaan, zo dikwijls ons de belofte wordt aangeboden. De belofte is bij Calvijn dan ook 'de genadige belofte in Christus'. Jezus Christus en Zijn gerechtigheid zijn de inhoud van de belofte.
De belofte is een 'genadige' belofte. God komt niet met Zijn beloften tot ons omdat wij het waardig zijn, maar veel meer omdat wij verloren en in de dood zijn. De beloften komen uit Gods eeuwige barmhartigheid. Zij worden meer ter wille van onze ellende dan van onze waardigheid ons aangeboden. 27 In de donkere ellende waarin de zonde de mens heeft gestort schijnt het licht van Gods genade. Dit licht schijnt in de genadige belofte in Chrisms. Zo is dit licht begonnen te schijnen in het Paradijs en schijnt het nog steeds in het Evangelie. Christus kwam tot Adam en Eva in de moederbelofte en zo komt God nog steeds tot zondaren. Calvijn zegt daarom enkele malen dat Christus tot ons komt, bekleed met Zijn Evangelie. 28
De hoop voor een verloren zondaar ligt alleen in Gods belofte van genade in Jezus Christus. Het is de grote belofte van het Evangelie dat ieder die in de gekruisigde Christus gelooft niet zal verderven, maar het eeuwige leven zal ontvangen. De prediking van deze belofte is daarom van het grootste belang. Zonder de prediking van deze belofte is er voor de zondaar geen hoop. Terwijl de hoop op Gods genade, volgens Calvijn, essentieel is voor de wederkeer tot God. Bekering tot God komt niet tot stand zonder een bevatting van Gods barmhartigheid. Naast een besef van onze nood en ellende is de hoop op Gods genade en vergiffenis in Christus essentieel voor onze wederkeer tot God. Wanneer slechts de eis van de Wet en de toorn Gods gekend worden, zal de zondaar van God weglopen. Daarom moeten niet alleen de eis van de Wet en de toorn Gods over de zonde worden gepredikt, maar moeten zondaren horen van Gods genadige belofte in Christus, opdat zij naakt en ledig tot Zijn barmhartigheid zouden vluchten, welke in Christus voor allen ter beschikking is, die haar met een waar geloof begeren en verwachten. 29
De prediking van de beloften van het Evangelie zijn daarom een belangrijke schakel in de toe-eigening van het heil. De nadruk op hun betrouwbaarheid eveneens.

Calvijn leert met steeds terugkerende nadruk dat de vaste grond van ons behoud allereerst is gelegen in de waarheid en betrouwbaarheid van Gods beloften. De zondaar moet zijn redding en zaligheid niet zoeken in zijn werken, zelfs niet in zijn boetvaardigheid, maar alleen in Gods genadige belofte in Christus. Men moet zijn ogen van al het andere afwenden. Dit brengt met zich mee dat geloven heel wat meer is dan een verstandelijk aannemen dat Christus voor onze zonden is gestorven. Geloven is wanhopen aan onszelf, alle eigendunk afleggen en erkennen de eeuwige dood verdiend hebben. Want nooit zullen wij voldoende op Hem vertrouwen, tenzij wij geheel en al onszelf wantrouwen; nooit zullen wij in Hem voldoende onze harten opheffen, tenzij wij eerst nedergeworpen zijn in onszelf, nooit zullen wij ons in Hem voldoende troosten, tenzij wij in onszelf mistroostig zijn. 30
De zondaar moet om de belofte te geloven alle andere vertrouwen afleggen. Ligt hier geen oorzaak van veel onzekerheid bij Gods kinderen? Men vindt en zoekt de rust zoveel buiten Christus, in berouw over de zonde, verbetering van leven en ervaringen van Gods liefde. Men zoekt naar gronden voor zekerheid in zichzelf. Maar de blik moet niet binnenwaarts gericht worden op onze boetvaardigheid, gevoel of goede gestalten, maar moet geheel op Christus zijn. Hoewel Calvijn enerzijds zegt 'dat nooit zonder boetvaardigheid vergeving van zonden verkregen kan worden', zegt hij anderzijds dat de boetvaardigheid niet de oorzaak is van de vergeving van de zonden. De zondaar moet daarom niet zien op zijn verbrijzeling of tranen, maar met beide ogen op Christus. Er moet maar één toevluchtsoord overblijven, namelijk Gods genadige belofte van zaligheid door het geloof in Jezus Christus.
Wanneer de kennis van de ellende ons heeft neergeworpen en wij onze zonden en vervloeking voor God bedenken, ontvalt ons alle andere grond van vertrouwen. Gods belofte alleen biedt dan houvast. Heilszekerheid is bij Calvijn daarom iets anders dan kalme rust en afwezigheid van strijd. Het is zekerheid te midden van aanvechtingen en duisternissen. Het aangevochten geloof is eigenlijk het enige geloof, dat vlucht tot Christus en steunt op de beloften van Gods genade. De geloofszekerheid is gekenmerkt door een 'nochtans' dat het anker uitwerpt in Gods belofte. Daarom is het geloof zo zeker, omdat Gods belofte zo zeker is. De zaligheid van Gods kinderen hangt niet aan de zijden draad van hun gevoelens, maar aan Gods onwankelbare belofte. Daarin vindt het geloof zijn zekerheid. Zekerheid wordt alleen gevonden in de onwankelbare beloften van God.

Tot slot: Geloofs- en heilszekerheid komt van de Heilige Geest. Hij is de Auteur van het geloof en van de zekerheid. De Heilige Geest maakt dat wij belang krijgen bij het beloofde heil. Hij overtuigt daartoe van zonde, ellende en vervloeking. Hij troost het verslagen hart met de beloften van het Evangelie. Hij maakt door het getuigenis dat Hij aan de beloften verbindt, de beloften niet alleen buiten ons, maar ook binnenin ons waar. De belofte wordt daardoor waar voor zo'n zondaar als ik ben. Hij werkt de zekerheid, dat 'al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent' (Heidelbergse Catechismus Zondag 23). Onze zekerheid is daarom altijd zekerheid van genade.


Noten
1. J. Calvijn, Institutie 3.2.7.

2. Institutie 3.2.16.

3. T.H.L Parlcer, John Calvin, A Biography, 1975, blz. 36.

4. Institutie, 3.4.3.

5. W.Cunningham, Reformers, blz. 119, Banner of Truth, 1977.

6. Commentaar 2 Kor. 13;5.

7. Institutie 3.2.29.

8. Institutie 3.2.6.

9. Institutie 3.2.32.

10. Institutie 3.2.29.

11. Institutie 3.2.34.

12. Institutie 3.2.16.

13. Institutie 3.2.17.

14. Institutie 3.2.15.

15. Institutie 3.2.18.

16. Institutie 3.2.18.

17. Institutie 3.2.21.

18. Commentaar Joh. 6:40.

19 Commentaar 1 Petrus 1:20.

20. Commentaar Ezech. 13:9.

21. Institutie 3.2.8.

22. Commentaar 1 Joh. 5:9.

23. Institutie 3.2.11.

24. Institutie 3.2.41.

25. Institutie 3.1.1.

26. Institutie 3.2.32.

27. Institutie 3.2.29.

28. Institutie 3.2.32.

29. Institutie 2.7.8.

30. Institutie 3.12.8.

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 september 2008

Driestar bundels | 146 Pagina's

Calvijn en de zekerheid des geloofs

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 september 2008

Driestar bundels | 146 Pagina's