Psalmen zingen
1. Inleiding
Elke zondag worden ze in kerkelijke gemeenten van 'reformatorische snit' nog uit volle borst meegezongen: de psalmen. Veelal nog 'op hele noten', hoewel sommige PKN-gemeenten met een Gereformeerde Bondsignatuur hebben gekozen voor de ritmische variant. Hoe dan ook, in kerkelijk Nederland is een traditie van ruim 400 jaar nog steeds springlevend. Klaarblijkelijk heeft het psalmen zingen na al die eeuwen nog steeds niet aan kracht ingeboet. En wij, als nieuwe generatie, hebben in onze basisschooltijd, die voor velen van ons nog niet eens zo heel ver achter ons ligt, wekelijks van jongs af aan een psalmvers geleerd. Trouwens, als het goed is, zullen jullie als aankomende meesters en juffen datzelfde procédé voortzetten en daarmee, laat ik dat vast maar zeggen, een waardevolle traditie in ere houden. Toch is het goed om vandaag niet alleen achterom maar ook vooruit te kijken. Zeker met het 'Calvijnjaar 2009' in het vooruitzicht. Want met deze reformator is het eigenlijk wel begonnen: het zingen van berijmde psalmen in de eredienst. Ook al lijkt onze berijming uit 1773 bij lange na niet op de oorspronkelijke versie van Calvijn, de melodieën zijn altijd nog ongewijzigd. Sterker nog, als ik het heb over het 'Geneefse Psalter' zal iedereen begrijpen dat ik de 150 psalmmelodieën bedoel waarvan inderdaad het grootste gedeelte in Geneve is ontstaan. Calvijn, Geneve en de psalmen zijn dus onlosmakelijk aan elkaar verbonden.
Nu is het beeld dat veel mensen hebben van Calvijn en de muziek vaak niet al te positief. Staat Luther bekend als muziekliefhebber bij uitstek die veel voor de kerkmuziek heeft betekend, bij Calvijn ligt dat vaak toch wat anders. Bij velen doemt het beeld op van een starre, dogmatische en niet al te kunstzinnige geleerde. Was Calvijn het niet die het orgel uit de kerk bande en geen meerstemmige muziek duldde in de eredienst? Toch is dit beeld te ongenuanceerd. Het is waar, Calvijn stond veel minder toe in de eredienst dan Luther, maar daar had hij ook zijn redenen voor. In ieder geval waren dat redenen die niets te maken hadden met zijn vermeende onkunstzinnigheid! Daarbij kende Luther de muziek van het zelf zingen, spelen en componeren. Calvijn kende de muziek van 'horen zeggen', zoals de kerkmusicus Frits Mehrtens ooit zei1. Calvijn heeft vooral als organisator een belangrijk aandeel gehad in het organiseren van de berijming en toonzetting van de psalmen. Hoog tijd dus voor een historisch-bezinnende oriëntatie.
In dit hoofdstuk staan we in paragraaf 2 allereerst stil bij de historische feiten. Hoe verliep de ontwikkeling van de liturgie bij Calvijn? Hoe kwam hij aan zijn materiaal? In paragraaf 3 wordt ingegaan op de theorie rondom de herkomst van de melodieën en de visie van Calvijn op de gemeentezang en de liturgische praktijk in die tijd. Waarom liet Calvijn geen orgel toe in de gemeente en wilde hij niet dat er meerstemmig gezongen werd? Deze situatie verschilt nogal met die in Nederland. Hoe dat gekomen is, onderzoeken we in paragraaf 4. In paragraaf 5 gaan we in op de ontwikkelingen in onze eigen tijd. Is het orgel nog steeds het enige geschikte begeleidingsinstrument? Daarbij bekijken we ook de relevantie van '1773' en de ontwikkelingen rondom het project 'Psalmen voor nu'. Met een aantal conclusies en stellingen wordt dit hoofdstuk in paragraaf 6 afgesloten. Voorafgaand wil ik nog de volgende kanttekening plaatsen: het was wenselijk geweest als er, naast bovenstaande items, ook in was gegaan op de relatie tussen tekst en muziek. Omdat dit buiten het bestek van de oorspronkelijke lezing viel, behandel ik dit onderwerp in dit hoofdstuk niet.
2. Historie
2.1 De ontwikkeling van de liturgie bij Calvijn
Om iets van de ontwikkeling bij Calvijn inzake de liturgie en het psalmen zingen te kunnen begrijpen, is het goed om eerst te onderzoeken met wat voor soort liturgie Calvijn in aanraking kwam toen hij zelf overging tot de Reformatie. Daarnaast wil ik een kort historisch overzicht geven van de ontwikkelingen die daarna in gang gezet werden.
Op zijn zwerftochten na zijn vlucht uit Parijs reisde Calvijn via Straatsburg en Bazel naar Geneve. Toen Calvijn in 1534 te Straatsburg aankwam, maakte hij kennis met de liturgie van de Duitssprekende gemeente aldaar. Deze liturgie was min of meer terug te voeren op de vroegchristelijke liturgie waarin zowel de prediking als het heilig avondmaal een grote plaats innamen. Tevens was er ruimte voor gemeentezang. In 1535 maakte Calvijn in Bazel kennis met weer een totaal ander soort liturgie waarin uitsluitend de prediking de belangrijkste plaats innam. Als extra kon dan de viering van het heilig avondmaal toegevoegd worden. De rol van de gemeente was minimaal: van gemeentezang was nauwelijks sprake. In juli 1536 kwam Calvijn aan in Geneve. We kennen het verhaal: na aanvankelijk van plan te zijn geweest om daar kort te verblijven, bleef hij er na aandringen van Guillaume Farel toch een lange periode. Farel had voor de gemeente in Geneve een orde van dienst gemaakt die sterk overeenkwam met de liturgie in Bazel. Ook in Geneve was de rol van de gemeente zeer beperkt. Er was geen sprake van gemeentezang. In Parels liturgie lag alle nadruk op de Woordbediening; alles werd vanaf de kansel geleid.
Calvijn sloot zich in eerste instantie aan bij de bestaande situatie, hoewel deze hem niet beviel. Met name het feit dat het aandeel van de gemeente beperkt bleef, was voor Calvijn een reden om de liturgie te verbeteren.
Helaas kreeg Calvijn niet veel tijd om zijn ideeën uit te werken. In april 1538 werd hij de stad uitgezet. Na wat omzwervingen kwam hij weer terecht in Straatsburg en werd hij daar predikant van de Franse vluchtelingengemeente.
Zoals eerder gezegd werd de gemeente in Straatsburg betrokken bij de eredienst doordat er liederen gezongen mochten worden in de eigen taal, in die tijd het Duits. Sowieso is de kerk in Straatsburg waarschijnlijk één van de eerste gemeenten geweest die de gemeentezang in de volkstaal heeft ingevoerd. Vermoedelijk werd deze zang geleid door een voorzanger. De cantores (leiders van de gemeentezang) Matthias Greiter en Wolfgang Dachstein zorgden voor de berijming en de melodieën. Zo componeerde Matthias Greiter bijvoorbeeld de melodie voor psalm 68.
Deze situatie trof Calvijn aan toen hij in 1538 opnieuw in Straatsburg arriveerde. Zijn eigen nieuwe gemeente (bestaande uit Franse vluchtelingen) bevond zich in een totaal blanco situatie. Alles moest Calvijn van de grond af opbouwen. Er was hoegenaamd niets geregeld. Ook geen liturgie. Dit feit dwong Calvijn ertoe om zelf een liturgie, liturgische formulieren en liederen te ontwerpen.
Eén van de eerste activiteiten die Calvijn ontplooide, was het ontwikkelen van materiaal voor de gemeentezang. Enkele weken nadat hij zijn werk als predikant was begonnen, zongen de Franse vluchtelingen liederen in hun eigen taal! Uit dit feit blijkt des te meer dat Calvijn het zingen tijdens de dienst van wezenlijk belang achtte.
2.2 De herkomst van het materiaal
De vraag is hoe Calvijn aan zijn materiaal kwam. Er waren al wat bundeltjes met Franse liederen in omloop. Zo waren er bijvoorbeeld berijmingen van de Tien Geboden en het Gebed des Heeren. Toch putte Calvijn niet uit bestaand materiaal. Nee, hij zorgde zelf voor nieuw materiaal! Hij gebruikte hierbij bestaande melodieen die al in omloop waren in de Duitse gemeente en maakte daar Franse berijmingen bij. Naast zijn eigen berijmingen maakte Calvijn ook nog gebruik van dertien andere psalmberijmingen van de hand van de Franse dichter Clemens Marot.
Calvijn werd in 1541 dringend verzocht terug te komen naar Geneve. Na enige aarzeling keerde hij op 13 september van dat jaar terug in de stad. Hij begon meteen weer met zijn werk. Zo ging zijn eerste preek over het Bijbelgedeelte waarbij hij drie jaar geleden gebleven was!
Toen Calvijn aan zijn tweede ambtsperiode begon, werd er tijdens de kerkdiensten nog steeds niet gezongen! Daar ging hij, evenals in Straatsburg, snel verandering in brengen. Natuurlijk had hij zijn eigen bundel uit Straatsburg meegenomen. Maar Calvijn wilde een complete psalmberijming. Daarom haalde hij Marot naar Geneve, die in november 1542 arriveerde. Helaas stopte de productiviteit van Marot bij 49 liederen en na diens dood in 1544 bleef Calvijn zitten met een onvoltooide bundel. In oktober 1548 kwam Theodorus Beza in Geneve. De gemeentezang die hij daar hoorde, maakte diepe indruk op hem. Daardoor geïnspireerd begon hij voor zichzelf aan het berijmen van psalmen. Uiteindelijk resulteerde dit in een verdere samenwerking met Calvijn. In 1562 waren alle 150 psalmen berijmd.
3. De herkomst van de melodieën
3.1 Theorieën rondom het ontstaan
Uiteraard is er voor een goede gemeentezang ook een goede melodie nodig. In Straatsburg gebruikte Calvijn bestaande melodieën, in Geneve vroeg hij de componisten Gérard Franc, Louis Bourgeois en Pierre Dagues melodieën te componeren. Over het ontstaan van deze melodieën bestaan verschillende theorieën:
1. Er is een visie die stelt dat de componisten hun materiaal ontleend zouden hebben aan populaire volksliedjes uit die tijd. We hebben het dan over de zogenaamde contrafactentheorie. De melodieën van het Geneefse liedboek zouden dan bewerkingen zijn van volksliedjes.
2. Een andere opvatting gaat er vanuit dat sommige psalmmelodieën afkomstig zijn van het Gregoriaans en van Latijnse hymnen en dat een groot aantal melodieën nieuw zijn gecomponeerd.
De eerste visie ontstond al in de zestiende eeuw als onderdeel van antiprotestantse propaganda: de psalmen zouden op 'airs de vaudevilles' gezongen worden. Inmiddels is deze zienswijze volledig achterhaald. Voor de melodieën van het Geneefse psalter is niet geput uit de wereldlijke bron van troubadours en minstrelen. Nee, om aan goede melodieën te komen, hebben de componisten onder andere gebruik gemaakt van melodieën uit de rijke traditie van de kerkmuziek en daarnaast zelf voor nieuwe melodieën gezorgd. Voor deze visie is een aantal argumenten aan te voeren:
1. De psalmen zijn, net als het Gregoriaans en de Latijnse hymnen, bedoeld voor eenstemmig gebruik.
2. Sommige psalmen zijn overduidelijk afgeleid van het Gregoriaans:
a. Psalm 80 is een bewerking van de paashymne 'Victimae Paschali Laudes'.
b. Psalm 141 is verwant aan de hymne 'Conditor alme siderum'.
3. Je hoort eigenlijk al direct dat het bij de psalmen niet om bewerkte volkliedjes gaat. Nergens vind je dansritmes, snelle versieringen of expressieve toonsafstanden. Nee, de psalmen hebben 'Poids et Majesté', gewicht en majesteit.
4. Het toonmateriaal van het Gregoriaans en de Latijnse hymnen wordt gevormd door de kerktoonsoorten (dorisch, frygisch etc.) De psalmen zijn eveneens gebaseerd op de kerktoonsoorten. Dit feit is op zichzelf al bijzonder. In de tijd dat de psalmmelodieën gecomponeerd werden, waren de kerktoonsoorten al op hun retour. In de melodiekeuze is dus heel bewust voor de band met het verleden gekozen.
5. De Geneefse psalmen zijn echte kunstwerken. Marot droeg zijn eerste selectie psalmen op aan 'les Dames de France', oftewel de adellijke dames. Het dichten van psalmverzen was in die tijd namelijk een kunstzinnige bezigheid.
6. Calvijn wilde in zijn melodiekeuze vasthouden aan de synagogale zang. Elementen hiervan zijn namelijk terug te vinden in het Gregoriaans. Zo loopt deze lijn via de psalmen door.
3.2 De visie van Calvijn
Het voorafgaande overziend, mag duidelijk zijn dat Calvijn er veel aan gelegen was om de gemeente aan het zingen te krijgen. Daarbij vond hij het heel belangrijk dat er goed materiaal voorhanden was. We zagen ook dat Calvijn duidelijke keuzes maakte als het gaat om wat voor soort liederen er gezongen werden. De vraag is waarom Calvijn dit zo wilde. Daarbij wil ik ook ingaan op de praktijk in die tijd. Hoe werden de psalmen gezongen? Waarom ging dat 'a capella' en werd het orgel uit de kerk gebannen?
Calvijn is over zijn visie omtrent de kerkmuziek vrij duidelijk geweest. Zo schreef hij in een artikel betreffende de organisatie van de eredienst: 'Voor de opbouw van de gemeente is het een zeer dienstige zaak enkele psalmen te zingen bij wijze van openbare gebeden, waardoor men zijn lofverheffingen zingt, opdat de harten van allen mogen worden bewogen en aangespoord om soortgelijke gebeden te maken en dergelijke lofprijzingen en dankzeggingen met eenzelfde toewijding tot God te richten.'2 Ergens anders zegt hij: 'Als ik van muziek spreek, bedoel ik twee dingen: woord, onderwerp of inhoud enerzijds en anderzijds het gezang of de melodie. Het is correct dat alle slechte teksten de goede zeden verstoren, maar wanneer daarbij een melodie is, wordt het hart veel sterker getroffen en dringen de woorden dieper naar binnen (...) Wat moeten wij nu doen? We hebben liederen nodig, die niet alleen eerlijk, maar ook heilig zijn. Liederen die ons prikkelen en aansporen God te bidden en te loven, Zijn werken te overdenken, met als doel Hem lief te hebben, te vrezen, eren en prijzen'.3
Gemeentezang en muziek tijdens de eredienst kennen dus een aantal duidelijke doelen:
1. De opbouw van de gemeente;
2. Openbaar gebed;
3. Lofprijzing en dankzegging tot God.
Calvijn kende aan de combinatie van tekst en melodie grote waarde toe. Een gezongen tekst onthoud je veel beter en bovendien heeft deze meer uitwerking. Daarbij vond hij het heel belangrijk dat de inhoud strookt met Gods Woord. Calvijn gebruikte voor de liederen voornamelijk het Oude Testament als bron: hij putte vooral uit de psalmen. Hij zegt hierover het volgende: 'Wij moeten liederen hebben, die niet alleen beschaafd zijn, maar ook heilig, welke ons aansporingen zijn om God te aanbidden en te prijzen (..... )'. Even verderop zegt hij: 'Nu is het waar dat Augustinus zegt, dat niemand kan zingen wat Gode waardig is, dan wanneer hij het van Hem ontvangen heeft. Daarom, wanneer wij hier en daar zijn rondgegaan om te zoeken, zullen wij geen betere of nog meer geschikte liederen vinden om te zingen dan de psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft gedicteerd en gemaakt. En wanneer wij deze zingen, zijn wij er toch zeker van dat God ons de woorden in de mond legt, alsof Hij Zelf in ons zingt om Zijn glorie te verhogen'.4
Calvijn had dus een aantal redenen voor het zingen van de psalmen.
1. Liederen moeten zo getrouw mogelijk het Woord van God doorgeven. De tekst moet dus uit de Bijbel genomen zijn. 2. De psalmen zijn hier het meest geschikt voor. Tevens wordt hierin de band met de kerk van het Oude Testament vastgehouden.
3. Daarnaast moet het geloof van de kerk der eeuwen erin doorklinken.
Nu is het niet zo dat we hieruit de conclusie moeten trekken dat Calvijn alleen maar psalmen wilde zingen en geen andere liederen. Het staat wel vast dat Calvijn er zeer aan hechtte dat de tekst van het lied direct uit de Bijbel genomen was of in ieder geval daar op gegrond moest zijn. Dit betekent echter dat ook andere Bijbelgedeelten geschikt zijn voor de gemeentezang. Zo staan bijvoorbeeld in Calvijns liedboek uit 1539 ook een berijming van de Tien Geboden en de Lofzang van Simeon. In latere edities kwamen er nog meer liederen bij zoals het Onze Vader en de Apostolische Geloofsbelijdenis.
3.3 Waarom geen meerstemmigheid en koorzang in de dienst?
Zoals we zagen, werd er in eerste instantie bijna of helemaal niet door de gemeente gezongen. Dit betekende dus dat de gemeente veel dingen nog aan moest leren. Ook hier dacht Calvijn over na. In de kerkdiensten zou een kinder- of jeugdkoor de liederen eerst voor kunnen zingen. Zodoende kon de gemeente de melodieën leren kennen. Van meet af aan vond Calvijn het heel belangrijk dat de melodieën bruikbaar zouden zijn voor het gezamenlijke zingen. Daarom koos hij ervoor om de gemeente eenstemmig te laten zingen. Koorzang en meerstemmig zingen waren dus 'not done'. Calvijn was namelijk bevreesd dat de muziek de inhoud zou gaan verdringen. Wat de gemeente zingt, moet verstaanbaar zijn. Meerstemmigheid zou alleen maar overwoekerend werken. Daarbij wilde Calvijn de gemeente aan het zingen hebben en niet een koor waar de gemeente naar mocht luisteren.
Nu kan door het bovenstaande het beeld ontstaan van een hervormer die meerstemmigheid hoe dan ook afwees. Maar niets is minder waar. Inderdaad, als het ging om de eredienst, was Calvijn strikt en wees hij de meerstemmigheid af. Maar als het ging om muziek buiten de eredienst om, bijvoorbeeld voor huiselijk gebruik, dan was Calvijn daar zeker geen tegenstander van. Sterker nog, hij heeft koorzang en meerstemmig zingen buiten de eredienst juist bevorderd! Louis Bourgeois en Claude Goudimel, en later ook Jan Pieterszoon Sweelinck, hebben een groot aantal psalmen voor huiselijk gebruik en koorzang meerstemmig bewerkt. Het was in die tijd in gegoede kringen gebruikelijk om als gezin of familie rond de tafel een meerstemmig motet of psalmbewerking te zingen. Calvijn zal aan deze traditie zeker hebben deelgenomen.
3.4 Tempo en manier van zingen
Hoe de gemeentezang geklonken zal hebben weten we natuurlijk niet. Zo zijn er ook geen bronnen die melding maken van bijvoorbeeld het tempo. Wel weten we dat Calvijn het volgende erover gezegd heeft: 'Men moet er altijd op toezien, dat het zingen niet luchtig en vluchtig zal zijn, maar dat het waardigheid en verhevenheid bezit (..... )'.5
Hier komen we weer het begrip 'Poids et Majesté' tegen. Dit was voor Calvijn een belangrijk gegeven. Kunnen we uit deze woorden zonder meer concluderen dat Calvijn in ieder geval een langzaam tempo voorstond omdat dit eerbiediger zou klinken? Het is maar de vraag of waardigheid en verhevenheid altijd tot uitdrukking gebracht worden door een rustig tempo. Daarbij hebben we wel andere bronnen die een beeld geven van de toenmalige praktijk. Er zijn bijvoorbeeld tabellen bewaard gebleven van de te zingen liederen. En daar blijkt het volgende uit: Op zondagmorgen, zondagmiddag en woensdag werden er voor het 'tweede luiden van de klok' één of twee psalmen gezongen. Ook na de preek werden er twee psalmen gezongen. En met psalmen worden dan complete psalmen bedoeld. Dus niet één, twee of drie coupletten van een psalm, zoals dat bij ons vandaag de dag gebruikelijk is, maar alle verzen van een psalm. In ongeveer 25 weken werd zo het complete psalmboek doorgezongen. Dit betekent dat er tijdens een dienst dus heel veel gezongen werd, zeker naar onze begrippen! Hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat het tempo van de gemeentezang vrij hoog moet zijn geweest. Het is namelijk tamelijk vermoeiend om veel coupletten achter elkaar in een langzaam tempo te zingen. Daarbij is al vermeld dat in eerste instantie de psalmen werden voorgezongen door een kinder- of jeugdkoor. Nu zingen kinderen in de regel vlugger dan volwassenen, dus de kans dat het tempo daardoor hoger was, is groot. Verder werd er onbegeleid, dus zonder orgel, gezongen. Het is algemeen bekend dat orgelbegeleiding remmend werkt op het tempo van de gemeentezang. Mensen hebben namelijk akijd de neiging om te wachten op het orgel. Tot slot zong men de psalmen ritmisch en ritmisch zingen geeft door het verschil in de notenwaarden nu eenmaal een wat sneller tempo. Daarbij is het aannemelijk dat de melodieën gezongen werden in het natuurlijk 'hartslagtempo' (het gemiddelde hartslagtempo van een rustig ademend mens, zoals Gafurius het in zijn Practica Musicae uit 1496 verwoordde) Dat zijn ongeveer 68 tot 72 slagen per minuut. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de halve noot als teleenheid gold. Ter vergelijking: in veel gemeenten van reformatorische signatuur ligt het tempo rond de 50 slagen per minuut of lager.
3.5 Waarom geen orgel?
Zoals gezegd zong de gemeente onbegeleid. Hoewel Calvijn over het algemeen zeer praktisch dacht, weerde hij toch het orgel als begeleidingsinstrument. Daar waren verschillende redenen voor:
1. Allereerst herinnerde het orgel teveel aan de rooms-katholieke traditie. In de rooms-katholieke liturgie werd het orgel onder andere gebruikt in de alternatimpraktijk. Dit hield in dat koor en orgel afwisselend musiceerden. Het ene vers werd door het koor gezongen, het volgende door het orgel gespeeld, enzovoorts.
2. Calvijn was van mening dat in de oudtestamentische bedeling de (instrumentale) muziek vooral een functie had in de 'dienst der schaduwen'. Muziek wees als het ware heen naar de komende Christus. Die bedeling is nu voorbij. Wie de muziek weer wil invoeren valt dus weer terug in de schaduwdienst en verduistert daarmee het licht dat in Gods Zoon verschenen is.
3. In Calvijns tijd had het orgel naast een liturgische functie ook een profane functie. Het was dus voor een deel ook een wereldlijk instrument.
4. Daarbij was het orgel in die tijd helemaal geen specifiek begeleidingsinstrument. Het is zelf zo dat, toen in de Nederlandse situatie het orgel werd ingevoerd voor de samenzangbegeleiding,veel orgels werden aangepast om de zang beter te begeleiden.
5. Een vijfde reden ligt op een heel ander vlak. De melodieën van het Geneefse Psalter waren speciaal gecomponeerd voor eenstemmige, onbegeleide samenzang. Dit betekent dat moeilijkheden zoals lastige ritmes en grote intervalsprongen vermeden werden. Ondersteuning door orgelspel was dus eenvoudigweg helemaal niet nodig! Het is dus hoogstwaarschijnlijk nooit een vraag geweest voor Calvijn om het orgel als begeleidingsinstrument te gaan gebruiken. Overigens kende men deze praktijk vanuit de rooms-katholieke traditie ook niet. Zoals gezegd bij punt 1 was het orgel daarin vooral solo-instrument. Zoals Calvijn geen koor in de kerk wilde waar de gemeente naar luisterde, zo wenste hij ook geen organist die al preluderend het kerkvolk zou vermaken.
4. De ontwikkelingen in Nederland
4.1 Calvinistisch?
Als we het bovenstaande tot ons door laten dringen, blijkt dat wij in ieder geval op liturgisch en muzikaal gebied helemaal niet zo calvinistisch zijn als we misschien steeds dachten. In ieder geval blijkt dat al uit het feit dat de begeleide samenzang en het orgel in onze erediensten een relatief grote plaats innemen. Natuurlijk, ook in de Nederlandse reformatorische kerken is de prediking het belangrijkst. Maar wij vinden het heel normaal dat er voor de dienst op zijn minst tien minuten wordt gespeeld. Daarnaast worden onze psalmen ingeleid door een kort of wat langer voorspel en als we aan samenzang denken, heeft iedereen van ons daar waarschijnlijk het beeld bij van een zingende gemeente die ondersteund wordt door orgelspel. En elke kerk hier in Nederland heeft een mooi of een minder mooi, een groter of een kleiner orgel. Orgels zijn gewoon niet meer weg te denken uit onze kerken. Kortom, het is een situatie zoals Calvijn die waarschijnlijk niet gewild zou hebben.
Waarom is er in Nederland indertijd dan wel gekozen voor een orgel als begeleidingsinstrument?
4.2 Eerste gegevens
In ieder geval was gemeentezang in de Nederlandse eredienst ten tijde van de Reformatie een normale zaak. De eerste gegevens die we hebben over hoe dat dan precies in zijn werk ging, komen uit de vluchtelingengemeente te Londen. De gemeentezang werd hier geleid door voorzangers die een psalm inzetten, waarop de gemeente volgde. Overigens zong de Nederlandse gemeente uit een berijming van Jan Utenhove. De voorzangers hadden de belangrijke taak om ervoor te zorgen dat er tijdens het zingen geen verwarring ontstond. De meeste psalmmelodieën waren namelijk nieuw voor de gemeente en in die tijd was nog niet iedereen geletterd, dus velen waren afhankelijk van luisteren en nazingen.
Over de situatie in Nederland is uit de begintijd van de Reformatie zelf weinig bekend. In ieder geval weten we dat er in de zestiende eeuw in ons land al psalmen werden gezongen voordat er sprake was van een georganiseerd kerkelijk leven. Men zong op straat, thuis en tijdens de hagenpreken. Uit beschrijvingen blijkt dat er tijdens de hagenpreken zeer luid werd gezongen. Dat zal in zekere zin te maken hebben gehad met het feit dat deze diensten in de openlucht werden gehouden. Overigens had dit zingen niet alleen een liturgische functie. Het was ook nog eens een manier om je te onderscheiden van groeperingen met andere opvattingen, zoals bijvoorbeeld de aanhangers van Luther die heel andere gezangen zongen.
In deze periode waren er verschillende berijmingen in omloop. Er werd gezongen uit de berijmingen van Jan Utenhove (1551) en Petrus Datheen (1566) en waarschijnlijk ook uit de Souterliedekens (1540).
De eerste berijming die ook daadwerkelijk in de liturgie werd gebruikt, is die van Jan Utenhove. Hoewel uit zijn berijming aanvankelijk veel gezongen werd, is deze na verloop van tijd toch in onbruik geraakt. Dit komt ondermeer doordat zijn melodieën sterk georiënteerd waren op Duitsland, terwijl de Nederlandse Reformatie zich meer en meer richtte op Geneve. Daarbij was het taalgebruik van Utenhove vrij elitair en ouderwets. De berijming van Datheen werd daarentegen in toenemende mate populair. Datheen had het Geneefse psalter uit het Frans vertaald en daarbij de melodieën ongewijzigd overgenomen. De manier waarop Datheen berijmde, stond zeer dicht bij de 'gewone' mensen. Zijn berijming sprak de taal van het volk.
4.3 Vormgeving van de liturgie en hantering van het psalmboek
Toen het kerkelijk leven zich meer en meer ging organiseren en de aanhangers van de Reformatie in kerkgebouwen samenkwamen in plaats van in de openlucht of in boerenschuren, werd er ook nagedacht over hoe de limrgie en de samenzang vormgegeven konden worden. Allereerst werden er in de gemeenten voorzangers aangesteld die tot taak hadden de gemeente voor te zingen en tijdens de gemeentezang leiding te geven. Verder was het de bedoeling dat de meester op school de psalmen bij de kinderen aanleerde. De schoolkinderen zongen vaak tijdens de eredienst onder leiding van de voorzanger luid en duidelijk de psalmen mee.
De manier waarop het psalmboek werd gehanteerd was heel anders dan we het nu gewend zijn. Veel gemeenten zongen de psalmen op volgorde. Men begon bij psalm 1 en eindigde bij psalm 150, een praktijk die aan Calvijn werd ondeend. Daarnaast bepaalde in een aantal gemeenten de predikant wat er werd gezongen (de situatie die wij vandaag de dag ook kennen). De bedoeling was wel dat in beide situaties de volledige psalm of in ieder geval een gedeelte van een psalm gezongen werd. Dus geen 'losse' verzen. De gedeelten die als eenheid bij elkaar hoorden, werden van elkaar gescheiden door het woord pauze. Op de psalmborden werd dan aangegeven welke pauze van een bepaalde psalm werd gezongen.
4.4 Problemen
Hoewel de voorzangers ervoor moesten zorgen dat de gemeentezang in goede banen werd geleid, was dit niet altijd een garantie dat dit ook daadwerkelijk gebeurde. Vanaf het einde van de zestiende eeuw namen de klachten over het functioneren van voorzanger en gemeentezang toe. Het zingen van de melodieën ging niet zonder slag of stoot. De gemeente had er kort gezegd veel moeite mee. Dit kwam enerzijds door het feit dat de melodieën van het Geneefse psalter nog niet voldoende bekend waren. Verder was er in de oorspronkelijke Franse berijming een perfecte samenhang tussen woord en muziek. Accenten in tekst en melodie vielen samen. Dat kon van de berijming van Datheen niet gezegd worden. Doordat zijn berijming veelal een letterlijke vertaling was vanuit het Frans, vielen accenten in woord en muziek niet samen. Daarbij kwam ook nog dat het aantal melodieën vrij groot was (123). Uit deze gegevens kunnen we opmaken dat de Hollandse gemeentezang niet altijd mooi geklonken moet hebben. Er zijn bronnen die aangeven dat er veelal niet-ritmisch gezongen werd. Door het oorspronkelijke ritme los te laten, werd het zingen in ieder geval een stuk gemakkelijker. Verder werd er bijzonder hard en in een zeer laag tempo gezongen. Dit kwam overigens onder andere door het feit dat het een gewoonte was om tijdens de dienst niet alleen 'Datheen' te zingen. Nee, tegelijkertijd zong men ook uit andere berijmingen! Daarbij bracht men ook al zingend wijzigingen in de melodie aan. De gemeente zong naar hartenlust allerlei versieringen zoals doorgangsnoten, wisselnoten, dubbelslagen, glissandi, enzovoorts. Kortom, er was een situatie ontstaan die lang niet tot ieders tevredenheid functioneerde.
4.5 Wereldlijke oplossing voor een kerkelijk probleem
De oplossing voor dit probleem kwam uit de hoek van een fenomeen dat onze 'Dordtse vaderen' liever zagen gaan dan komen, namelijk het orgel.
Toen de kerkgebouwen in handen kwamen van de gereformeerden, moesten ze ook nadenken over de functie van het orgel. In 1574 werd bepaald dat het orgelspel afgeschaft moest worden en in 1578 probeerde men ook te bereiken dat de orgels definitief verwijderd zouden worden. Zover kwam het gelukkig niet. De kerkelijke leiding kon hier zelf niet over beslissen. De orgels waren namelijk eigendom van de overheid en die zag niets in een dergelijk besluit. Op deze manier werden de instrumenten beschermd. Daarbij kwam nog dat de organist veelal in dienst was van de overheid en bestond er de praktijk dat de orgels wekelijks bespeeld werden in het kader van openbare orgelbespelingen. Zo heeft bijvoorbeeld Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) in het kader van zijn functie als organist van de Oude Kerk te Amsterdam de stadsconcerten verzorgd. Deze waren mateloos populair. Vondel spreekt zelfs van 'volgepropte banken'. Het blijkt dus wel dat orgels en orgelspel in de tijd van de Reformatie louter een culturele aangelegenheid waren. En juist deze 'wereldlijke' praktijk zou de oplossing gaan vormen voor een kerkelijk probleem.
Toen bleek dat de melodieën nog lang niet tussen de oren van het kerkvolk zaten, ging men zoeken naar een oplossing om ervoor te zorgen dat de mensen de psalmmelodieën zouden leren kennen. Die oplossing lag voor de hand: er was een orgel, er was een (stads)organist en waarom zou je die niet inschakelen om ervoor te zorgen dat de melodieën bekend werden bij het kerkvolk? Voortaan speelde de organist voor de dienst variaties over de psalmen. Daarnaast werd voorafgaand aan het zingen een voorspel gemaakt over de desbetreffende psalm waarna de gemeente onder leiding van de voorzanger inzette. Doordat in veel gevallen die gemeentezang vaak nog niet heel florissant verliep, was de volgende stap eigenlijk heel logisch. Waarom zou je die organist dan ook niet inschakelen om die moeizame gemeentezang in goede banen te leiden? Zo ontstond er langzamerhand een begin van een traditie die inmiddels niet meer weg is te denken uit ons huidig kerkelijk leven. En laten we eerlijk zijn: goede gemeentezang, begeleid door goed orgelspel, klinkt heel mooi!
5. De praktijk van vandaag
5.1 Het orgel is niet meer 'het' instrument
Via deze link zijn we aangekomen in onze eigen tijd. Een tijd waarin op muzikaal vlak tradities niet meer zo vanzelfsprekend zijn als ze 30 jaar geleden nog wel waren. Was rond 35 jaar geleden het orgel vaak het enige instrument dat in onze gezindte bespeeld werd, vandaag de dag is er wat dat betreft een compleet orkest bijgekomen: piano, viool, cello, trompet, dwarsfluit, soms zelfs slagwerk. Onze gezindte telt zelfs een aantal orkesten of instrumentale groepen en koren waarbij werken van hoog niveau op de lessenaar staan. Met andere woorden: de positie van het orgel begint te verschuiven van het enig toegestane instrument naar één van de vele. De volgende vraag ligt dan misschien wel erg voor de hand: waarom dan toch nog steeds dat orgel in de kerk? Waarom vormen we geen ensemble uit wat muzikale leden van de gemeente? Daar kunnen we de samenzang toch ook mee ondersteunen?
5.2 Alternatieven voor '1773'?
Naast deze instrumentale kant is er ook nog een discussie van een geheel andere aard, namelijk over de berijming zelf. We zingen al jaren de psalmen op dezelfde melodieën in een berijming die inmiddels al 235 jaar meegaat. Daarbij is het goed om te beseffen dat de berijming van 1773 inhoudelijk lang niet altijd zo reformatorisch is als wij wel denken. In een aantal teksten is overduidelijk de invloed van het verlichtingsdenken waarneembaar. Wat te denken van zinsneden als: 'het pad de deugd betreden' (psalm 1:4), of van benamingen als 'het Opperwezen'? (psalm 8). Wordt het onder andere daarom niet eens hoog tijd voor vernieuwing? Voor een berijming en muzikale omlijsting die echt van deze tijd zijn? Voor alle duidelijkheid: in 1973 kwam het 'Liedboek voor de kerken' op de markt, ter vervanging van de berijming uit 1773. Hoewel deze ontwikkeling grotendeels aan de kerken van reformatorische signatuur is voorbijgegaan, kan er wel gesteld worden dat de liturgische vernieuwing in andere kerken hierdoor een geweldige impuls heeft gekregen. Is dan, naast de al bestaande liedboekberijming, 'Psalmen voor nu' geen uitstekende mogelijkheid tot weer een nieuwe stap? Laatstgenoemde berijming bevat eigentijdse teksten op eigentijdse muziek en zal zeker voor jongeren een uitstekend alternatief vormen. Of niet? In het laatste deel van deze lezing wil ik op deze vragen ingaan.
5.3 De (on)houdbaarheid van het orgel als begeleidingsinstrument
Allereerst de vragen rondom het gebruik van het orgel. Mijns inziens is hierbij een aantal zaken belangrijk. Aan de ene kant hebben we te maken met een eeuwenoude traditie. Aan de andere kant gaat het ook over de vraag in hoeverre een bepaalde situatie nu werkelijk fiinctioneel is. Voor wat betreft die traditie: Het feit dat iets al honderden jaren in gebruik is, zegt mijns inziens nog niets over de houdbaarheid van dat fenomeen vandaag de dag. We leven allemaal in een tijd waarin veranderingen zich steeds sneller voltrekken. Vernieuwingen vinden we langzamerhand heel normaal, kijk maar naar het onderwijs of naar ICT. Maar of dit nu automatisch betekent dat we een kerkmuzikale traditie van een paar honderd jaar dan ook maar meteen onder de loep moeten nemen, is volgens mij maar zeer de vraag. Natuurlijk, ik begrijp best dat het eigenlijk moeilijk uit te leggen is dat een orgel met registers als fluiten, trompet en bazuin wél mag en dat de echte fluit en de echte trompet niet mogen. Daarom is het goed om ons weer even voor de geest te halen waarom de orgels nu eigenlijk bij de eredienst betrokken zijn, namelijk voor de ondersteuning en coördinatie van de gemeentezang. Het was dus vooral een praktische beslissing en geen kunstzinnige in de trant van: 'Wat is zo'n orgel eigenlijk mooi! Jammer dat we daar nu niets mee doen!' Nee, het was in eerste instantie pure noodzaak! Inmiddels is die noodzaak eerlijk gezegd misschien wat minder geworden. Anno 2008 zijn de psalmen voor de meeste kerkgangers bekend, dus in principe zouden we het zelfs misschien weer zonder een orgel kunnen stellen. Toch is dat niet helemaal waar. Nog steeds is het orgel het begeleidingsinstrument bij uitstek. Juist het feit dat de orgelklank de complete kerkruimte kan vullen waarbij het complete toongebied van laag tot hoog bestreken wordt, is een reden om het dan ook bij het orgel te houden. Alle stemtypen, van bas tot en met sopraan, worden daardoor ondersteund. Daarbij is het zelfs zo dat het pedaal een sterk sturende functie in dit geheel heeft. Voor diegenen die zelf ook 's zondags op de orgelbank zitten: laat de melodie maar eens weg, maar speel wel op het pedaal en de gemeente zal stevig doorzingen. Andersom is ook waar: laat het pedaal weg en speel de melodie, de gemeente zal een stuk onzekerder zingen. Kortom, de ondersteuning die een orgel kan bieden, kun je niet verwachten van een instrumentale groep met piano, fluit, trompet, cello enzovoorts. Zeker in een grotere gemeente zal zo'n begeleiding niet voldoen. Het gaat in dezen dus om functionaliteit en niet zozeer om de vraag of het geen tijd wordt om eens wat andere mstrumentalisten bij de samenzang te betrekken. Dan zou ik toch willen pleiten voor een geheel ander experiment: waarom proberen we niet de psalmen in 'het tempo van Calvijn' te zingen, maar dan onbegeleid? Dit zou wel eens een prachtige ervaring kunnen opleveren.
5.4 'Psalmen voor nu'
Tijdens die gemeentezang waarover we het zojuist hadden, wordt nog steeds gezongen uit de berijming van 1773. Hoe die berijming er precies gekomen is en wat dat allemaal voor voeten in de aarde heeft gehad, laten we hier nu rusten. Het gaat nu vooral om de vraag of de berijming van 1773 nog steeds voldoet. Is 'Psalmen voor nu' een goed alternatief? Om op die vraag in te kunnen gaan, zal ik kort samenvatten wat het project 'Psalmen voor nu' inhoudt. Sinds 2002 werkt een team van grondtaalspecialisten, dichters en componisten aan een nieuwe berijming in hedendaags Nederlands met gebruikmaking van nieuwe melodieën. De stijl van de muziek staat in de traditie van de moderne, populaire muziek. Voor alle duidelijkheid: Het team van 'Psalmen voor nu' beoogt zeker geen concurrentie met bestaande berijmingen aan te gaan. Nee, het is de bedoeling dat er een nieuwe berijming beschikbaar komt en wat kerkenraden en predikanten daar mee doen is een afweging die ze zelf moeten maken.
De vraag is of 'Psalmen voor nu' ook daadwerkelijk geschikt is voor de eredienst. Bij het beluisteren van een aantal nummers en tijdens verder onderzoek naar het project viel mij een aantal zaken op:
1. De muziek komt inderdaad uit de traditie van de popmuziek. Een nummer met een aantal coupletten wordt ingeleid door een al dan niet stevige bandbezetting van drums, gitaar, bas en wat dies meer zij. Op mij kwam de gezongen psalmtekst (door een solozanger) daardoor zeer bevreemdend over. Kort gezegd: Je zit te luisteren naar een goed gespeeld popnummer (want dat er goed gemusiceerd wordt, dat staat voor mij vast) en vervolgens komt er een psalmtekst voorbij. Mijns inziens bestaat er een grote kloof tussen de muziekstijl en de inhoud van de tekst.
2. 'Psalmen voor nu' wil een brug slaan tussen de psalmen enerzijds en de leefwereld van de jongeren anderzijds. Volgens de initiatiefnemers werpt de 'vooroorlogse kerktaal' een drempel op en (dan komt het) de melodieën uit pakweg 1540 verschillen nogal van wat ze zelf op hun kamer draaien. Met andere woorden: doordat de jongere van nu heel andere muziek luistert, voldoet een uitstekende melodie uit 1540 opeens niet meer. Laat ik duidelijk zijn: hier ben ik het fundamenteel niet mee eens! De Geneefse melodieën zijn prachtig en van zeer hoge kwaliteit. En dat is volgens mij pas een steekhoudend argument: iets moet van goede kwaliteit zijn en dan doet de ouderdom er niet zoveel meer toe.
3. 'Psalmen voor nu' moet zowel voor het poppodium als voor de zingende gemeente met honderden mensen geschikt zijn. Daar ligt mijns inziens een haper. 'Psalmen voor nu' is namelijk niet geschikt voor een zingende gemeente. De melodieën zijn namelijk qua omvang maar vooral ook qua ritme veel te lastig! Wil je dat met een paar honderd mensen gelijk krijgen, dan heeft de combo een harde dobber! Het is niet voor niets dat Calvijn eenvoudige melodieën wilde hebben! Daarom zie je in ons psalmboek bijna geen melodieën met lastige sprongen of ingewikkelde intervallen. En voor wat het ritme betreft: in het Geneefse psalter kom je maar twee notenwaarden tegen: de halve en de kwart. En toch hebben deze melodieën in al hun eenvoud een enorme zeggingskracht!
4. Al luisterend kreeg ik sterk de indruk dat 'Psalmen voor nu' hun muzikale zeggingskracht vooral moeten hebben van de uitvoering zelf. Als je de arrangementen uitkleedt en bijvoorbeeld alleen iets met een piano doet, blijft er muzikaal weinig over. Dat kun je van de het Geneefse psalter niet zeggen. Deze melodieën staan als een huis. Of ze nu begeleid of onbegeleid gezongen worden, de zeggingskracht is ontegenzeggelijk!
6. Conclusies en stellingen
Dit hoofdstuk wil ik afsluiten met een aantal conclusies en stellingen die, naar ik hoop, het denkproces wat zullen prikkelen.
1. Ten eerste ben ik me er zeer van bewust dat niet-ritmische samenzang, begeleid door een orgel inmiddels ook een historische erfenis is. Ook Nederlandse kerkelijke samenzang heeft zeggingskracht.
2. Toch is het wel goed om te beseffen dat de niet-ritmische samenzang uiteindelijk geen keuze is geweest op basis van devotie of iets dergelijks. Nee, het was een puur praktische aangelegenheid! Omdat de gemeente toch al moeite had met de melodie, ging men over op het zingen van gelijke notenwaarden. Daarbij komt dat Datheen onmogelijk ritmisch gezongen kan worden. Muzikale accenten en woordaccenten vallen niet samen. Hetzelfde geldt trouwens in een aantal gevallen ook voor de berijming van 1773.
3. Hierop voortbordurend is het dus geen steekhoudend argument dat ritmisch zingen niet eerbiedig zou zijn. Mijns inziens is het in het licht van de historie een juiste keuze als we de ritmische samenzang weer zouden invoeren. Weer terug naar het oorspronkelijke ritme zodat de zeggingskracht van de melodieën alleen maar toeneemt.
4. Calvijn zag een behoorlijke rol voor de gemeente weggelegd als het gaat om de gemeentezang. Het feit dat er complete psalmen gezongen werden of in ieder geval een aaneengesloten gedeelte van een psalm, zegt hier duidelijk iets over.
5. In het verlengde hiervan zou ik willen stellen dat de huidige praktijk waarin er van een psalm één, twee of drie verzen gezongen worden dus eigenlijk niet de juiste is. Als we zo'n waarde hechten aan de psalmen, waarom zingen we er dan zo relatief weinig uit? Ik pleit voor de comeback van het zingen van psalmen in hun geheel. Laten we proberen in een bepaalde tijd het hele psalmboek door te zingen. Psalm 68 bestaat niet alleen uit vers 2, 10 en 17.
6. Het feit dat de berijming van Jan Utenhove door veel kerkmensen anno 1566 als te ouderwets en elitair werd beschouwd, waardoor men koos voor de berijming van Datheen, zegt iets over de betrekkelijkheid van een berijming. 7. Daarom zou ik willen pleiten voor een heroriëntatie op de functionaliteit van de berijming van 1773. Strikt genomen heeft Datheens berijming in veel kerken 207 jaar gefunctioneerd. 1773 gaat inmiddels 235 jaar mee. Misschien wordt het tijd voor een nieuwe, eigentijdse berijming, gemaakt door dichters uit de breedte van de reformatorische gezindte en stoelend op het muzikale erfgoed van het Geneefse Psalter.
8. Daarbij moeten we ervoor oppassen dat de kloof die langzamerhand ontstaat tussen het taalgebruik in 1773 en de taal van jongeren van vandaag niet ingevuld wordt door middel van concepten die te ver afstaan van de reformatorische traditie.
9. Tot slot: Laten we vooral heel zuinig zijn op de prachtige traditie van het psalmen zingen en of dat nu begeleid of onbegeleid is, doet er even niet toe. Het gaat erom dat we in een traditie staan waar we trots op mogen zijn. Zaken zoals kwaliteit, kunstzinnigheid, zeggingskracht, lof en aanbidding, het ligt allemaal in de psalmen opgesloten. We hebben dus de dure plicht om op een verantwoorde manier dit erfgoed te onderhouden en door te geven!
7. Gebruikte literatuur
Bosch, R.A., En nooit meer oude psalmen zingen, Boekencentrum Zoetermeer 1996 Brienen, T, Calvijn en de kerkdienst. Groen Heerenveen 1999 Hasper, H, Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst, deel II. De Vuurbaak Groningen 1976
Ingelse, Christiaan et al. Nieuw handboek voor de kerkorganist. Boekencentrum Zoetermeer 1995
Velden, M.J.G. van der, Aa, W.P. van der, Bie, H.J. de.. Als wij samenkomen. Boekencentrum Zoetermeer 2000.
Met dank aan Piet Baaijens, Jos van der Kooij, Johan Polder en Tonnie Nijsse voor het redactioneel en inhoudelijk commentaar op eerdere concepten en de uiteindelijke versie.
Noten
1. Dit betreft een mondelinge bron. Jos van der Kooij, ooit leerling van Frits Mehrtens, heeft deze uitspraak aan mij verteld.
2. Deze uitspraak van Calvijn worden geciteerd door Dr. T. Brienen in zijn boekje 'Calvijn en de kerkdienst', hoofdstuk 1, blz. 18.
3. Geciteerd door drs. J. Smelik in Nieuw Handboek voor de kerkorganist, hoofdstuk 2, blz. 33.
4. Idem als bij 2. Hoofdstuk 2, blz. 67.
5. Idem als bij 136. Hoofdstuk 2, blz. 67.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 september 2008
Driestar bundels | 146 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 september 2008
Driestar bundels | 146 Pagina's