Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een uitverkoren vat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een uitverkoren vat.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hand. 9 vs. 15a. Maar de Heere zeide tot hem: Ga henen, want deze is Mij een uitverkoren vat.

De Heere Jezus heeft de bezwaren van zijn knecht Ananias aangehoord, Hij is lankmoedig en genadig en groot van goedertierenheid, ook in het aanhooren van Zijn kinderen. Maar Hij verandert niet van voornemen. Wel verandert Hij de voornemens der Zijnen, door hun hart te buigen naar Zijnen wil.
Het is nu genoeg geweest, Ananias! Gelukkig, dat Hij zijn opdracht niet terugneemt. Wat zou Ananias dan een rijken zegen hebben moeten derven! De Heere zou daartoe het recht hebben. Soms komt Hij dan ook met vragen om uit te lokken, maar bij weigering gaat Hij voorbij met zijn zegen. Dan blijft in het hart over de beschuldiging, dat zij zich van zegeningen hebben beroofd door ongehoorzaamheid. Dan kan de Heere hen op die wijze uitdrijven om te vragen of ze het nog mogen doen; dat ze zich smeekend aan Hem aanbieden! Soms voeden we het kind op door te zeggen: Neen, nu mag je het niet meer doen! Soms laten we gevoelen, het is gunst dat het nog mag! Soms wordt het een bevel: Nu kind, geen tegenspraak, maar gaan en doen; meen toch niet dat vader teveel vraagt! Soms ook na het bevel te hebben aangedrongen, wijzen we op de eer roor het kind aan de opdracht verbonden niet de belofte op belooning. Ik vraag U, handelt de Heere niet alzoo met Zijne kinderen? Weten we het niet, dat Hij voorbijging en liet gevoelen: Ik heb u niet van noode, dat ze Hem schreiend naklaagden: O Israëls verwachting ten tijde der benauwdheid, begeef en verlaat toch niet! Vergeef mijne ongerechtigheid, want die is groot! Om het te hooren: Uwe verwachting zal niet afgesneden worden!
Doch soms antwoordt de Heere niet op onze bezwaren en spreekt als tot Gideon: ,,Ga henen in deze uwe kracht! Heb Ik u niet gezonden?" Ja, dan is de Heere nederbuigend goed en geeft, om de zwaakheid van Gideon's geloof te sterken, bem een teeken in het wollen vlies. Neen, Hij is geen harde Meester. Zijn juk is zacht en zijn last is licht. Hij wil ze dragen met hun lasten en zorgen. En dan zeggen: Gij goede en getrouwe dienstknecht. Wie is een Koning, gelijk Hij? Hoe kan de Heere hen dan verlegen maken met Zijn lofprijzing, die ze niet weten verdiend te hebben.
Ja, Hij maakt zich een Naam in Sion, juist door een onwaardig en in zichzelf onwillig en tegensprekend volk te gebruiken in Zijn dienst!
Hier, bij Ananias spreekt Hij thans: Ga henen! En als Hij dat zegt, Lezer, dan daalt Hij met macht af in de ziel, om ook den laatsten tegenstand te verbreken. Dan maakt Hij gewillig en de tegenspraak verstomt. Dan wordt het: „Zie hier ben ik, Heere"; niet altijd met luide klanken of gesproken woorden uitgedrukt, maar in de overgave der ziel; zich werpende op Zijn alvermogen; zich hullende in Zijn opdracht: Ik zal gaan.' Ik zal gaan! Dan is de zaak afgedaan in de ziel en worden onmiddellijk maatregelen getroffen om volvaardig het pad van zijn gebod te gaan. Dan zijn wij gebonden aan die opdracht; dan is het een stuk van ons levensdoel geworden; dan wil en moet ik gaan; niet meer door dwang, maar door drang!
Door het bevel te herhalen, en er tevens de belofte van een goeden uitslag aan toe te voegen, neemt Christus allen twijfel weg. Daarom zal onze traagheid niet te verontschuldigen zijn, wanneer zij niet weggenomen wordt, door de vele prikkels waarmede wij worden aangezet; gelijk wij zien, dat er zeer velen zijn, die, hoewel de Heere hen voortdurend toeroept, toch niet alleen hun geheele leven toeven maar ook hunne traagheid met allerlei drogredenen verontschuldigen. Daarom moeten wij te meer op het voorbeeld van Ananias letten, die bij het tweede bevel alle vertoeven afbreekt. Indien hier iemand tegen inbrengt, dat God heden ten dage niet in een gezicht tot ons spreekt, zoo antwoord ik, dat wij God moeten gehoorzamen op het gezag der Heilige Schrift, hetwelk ons overvloedig bekrachtigd is.
Zoo maakt Calvijn de algemeene toepassing van dit woord van goddelijke opdracht tot Ananias. De Heere leere Zijne kinderen door Woord en Geest Zijn weg te kennen, en de ware gehoorzaamheid te betrachten, uit de kracht die Christus verleent. Want gehoorzaamheid is beter dan offerande!
De Heere onderricht Ananias met geduld, door hem met een belofte van goeden afloop te sterken. Hij kent toch het menschenhart en Hij is een barmhartig Hoogepriester, die kan medelijden hebben met hunne zwakheden.
Wat zegt Jezus nu van Saulus? Luister naar Zijn hartinnemend Woord:
„Deze is Mij een uitverkoren vat!"
Hoe eigenaardig spreekt de Heere Jezus hier over de roeping van Saulus. Deze is Mij een uitverkoren vat. Het is een vat van Gods verkiezing. Neen, Saulus werd geen instrument Gods door eigen keuze. Maar, hem is barmhartigheid geschied. Uitverkoren! Uitverkoren tot de zaligheid; en tot dienst als apostel.
„Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren." Wat heeft Saulus dat geleerd in die drie dagen. Want om de uitverkiezing te kunnen aanvaarden moet de zondaar leeren, dat hij rechtvaardig onder het oordeel Gods ligt; dat hij maar één ding heeft verdiend, namelijk den eeuwigen dood.
Ze zijn uitverkoren in Hem van voor de grondlegging der wereld. Maar die verkiezende genade sluit in zich alle middelen, om den zondaar in den tijd te roepen en langs den weg des gerichts, als verworpene in zichzelven, hem als een verkorene daar te stellen voor Gods aangezicht.
Lezer, werd de verkiezing u reeds de weg tot Gods Vaderhart? Verloren. . . . maar verkoren? Wij steken het hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen door Hem alleen om het eeuwig welbehagen! Zoo zingt het hart, waarin verkiezende genade wierd verheerlijkt! Uitverkoren in Hem. Daarom kan ook alleen in Jezus de verkiezing worden gekend als een daad des Vaders, waarin Zijne eeuwige, vrijmachtige liefde zich openbaart. Gebracht in den Beminde; aangenomen door den Vader om Zijnentwille! Is zoo onze verkiezing en roeping vastgemaakt?
Zie, dat wil de Heere aan dien Saulus betoonen in dien derden dag, mede door den dienst van Ananias. Zie, die werkheilige Saulus, die roemde op eene verkiezing van Israël, maar niet verstond dat niet alles Israël is, wat Israël heet, zal de bijzondere verkiezing tot zaligheid leeren kennen en daarom alleen genade leeren roemen en met bewonderende en ontroerde ziel schrijven: „Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. — Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken maar uit den roepende, zoo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen; gelijk geschreven is: Jacob heb Ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat. Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre! Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen diens Ik mij ontferm en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben." In datzelfde verband zal Paulus het beeld gebruiken dat Jezus hier bezigt voor Ananias: „Heeft de Pottebakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het eene vat ter eere en het andere ter oneere?"
Ja, hoort hem nog verder spreken: En of God willende zijnen toorn bewijzen en zijn macht bekend maken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns tot het verderf toebereid; en opdat Hij zoude bekend maken den rijkdom zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid? Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons! —
Als Jezus Ananias onderwijst omtrent Paulus, dan mogen wij daaruit verstaan, dat Hij Saulus in dien tijd geleerd heeft, dat alleen verkiezende genade hem kon redden. Dat Hij hem als een verworpene in zichzelven, zijn vonnis heeft doen aanvaarden, en den weg van vrije genade als aanbiddelijk, als een eeuwig vrij erbarmen aan zijn ziel heeft ontsloten. Dat Hij hem geleerd heeft zijn mond te steken in het stof om niet langer tegen God te antwoorden. Dat Hij hem deed verstaan, dat alleen vrije genade de reddende macht kan zijn om zijn ziel te verlossen van het verderf!
Mogen we den Heere Jezus niet dankbaar zijn voor dezen blik op Saulus, door Zijne sprake tot Ananias? O, wat lacht dan die vrije genade toe; wat wordt ze dan het eenige wat overblijft. . . . als zich het vrij ontfermen Gods in Christus aan de ziel ontsluit! Neen, Saulus kreeg geen theoretisch onderwijs over de verkiezing, terwijl hij daar blind en eenzaam toefde in het huis van Judas, in de straat genaamd de Rechte! Het was zeer practikaal. En dat onderwijs is zóó diep in zijn ziel gezonken, dat hij nooit meer een woord tegen de verkiezing heeft willen of kunnen zeggen!
Ziehier de aanbidding van ons leven! Uitverkoren in Hem! In Hem uitverkoren.
Hij is de verkoren apostel en de apostel der verkiezing bij uitnemendheid!
Ja, de vraag of er bij God onrecht zou kunnen zijn; of God in Zijn wereldschepping of wereldbestuur, of in de handelingen met zijne schepselen van hardheid zou kunnen aangeklaagd, werpt hij verontwaardigd van zich, met een: Dat zij verre! Hij kan geen kwaad van God meer denken, noch spreken. Hij weigert met volle beslistheid op Gods plaats te gaan staan en God te beoordeelen! Hij wil niet meer zijn dan hij is! Schepsel! Verkoren schepsel! God is vrij van het bloed der gansche wereld, maar de wereld is niet vrij van het bloed des Lams. Dat bloed roept om zijn rechten! Hoe zullen wij dan ontvlieden indien wij op zoo groote zaligheid geen acht hebben geslagen; indien wij hebben vertreden het bloed van Christus?
Wie persoonlijk gestaan heeft in het oordeel, moest daar afleeren tegen God te spreken en met zijn bloed te teekenen: O, God, ik heb den ondergang rechtvaardig verdiend. Gij zijt recht in Uw doen en rein in Uw spreken!
In dien doorgang door de schroef der wet, leerden wij Gode recht en gerechtigheid toekennen. Gij hebt het niet verdiend, o menschenkind, maar Ik wil dat gij zalig wordt! Ja, dan is het hart, als een hert dat dorst naar den levenden God. Vatbaar om met genade te worden gevuld uit Hem, in wien al de volheid woont. Daar is ons de lust vergaan om God en Zijn werk te dagen voor de vierschaar onzer rede. Daar hebben wij geleerd: God, God te laten!
Nu wordt het een bewonderend staren op de werken Zijner handen; in het geloof Hem aanbiddend in al Zijn doen! Dat doen is enkel majesteit en aanbiddelijke heerlijkheid. Wij behoeven God niet te rechtvaardigen; wij zouden het niet kunnen en wij hebben er ook geen behoefte aan, wetende dat Hij zich ten aanschouwe der gansche wereld en der gansche hel zal rechtvaardigen; ja gerechtvaardigd zal zijn in den grooten en doorluchten dag van Jezus' toekomst! Heere Jezus, houdt ons op die plaats!
Het moge u niet te veel zijn geweest, dat ik een oogenblik bij dat woord „uitverkoren" met u stilstond, niet in bespiegeling des verstands maar in de ontroering des geloofs. Hoort nu wederom Jezus' woord, dat Hij sprak tot Ananias, maar tevens in dien tijd Saulus leerde: Deze is Mij een uitverkoren VAT.
Dat woord vat hebben we meer gehoord uit den mond van den goddelijken Meester. Toen de Farizeën Hem beschuldigden bij zijn omwandeling op aarde, dat Hij de duivelen uitwierp met behulp van Beëlzebul, den overste der duivelen, getuigde Hij daartegen en wees het onmogelijke hiervan aan. Maar tevens gaf de Heere Jezus in aansluiting aan dien naam eene gelijkenis. De naam Beëlzebul toch, beduidt: Heer des huizes. Welnu in aansluiting bij dien naam zegt Jezus: „Of, hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen en zijne vaten ontrooven, tenzij hij eerst den sterke gebonden hebbe? en alsdan zal hij zijn huis berooven."
De duivel, Beëlzebul, is als een burchtbezitter, die den toegang tot eigen huis bewaart. Hij is de sterke! Maar Jezus komt als de sterkere; bindt hem en ontrooft hem zijne vaten. De menschen zijn dus „vaten", huisraad, des duivels, naar deze gelijkenis. Maar Jezus overwint den duivel en ontneemt hem zijne vaten, die de duivel als zijn bezit beschouwde en gebruikte als zijne instrumenten. Ja, was Saulus niet een stuk huisraad des duivels geweest, een vat, waarin satan eene overmaat van helsch gif uitstortte, zoodat hij was geweest, blazende dreiging en moord?
O, mijn Lezer, wat zijn wij van nature in onze gewaande vrijheid, toch anders dan slaven van den vorst der duisternis? Vaten des toorns, zal Paulus later schrijven. Paulus schreef dit zeker in aansluiting aan het woord tot Ananias, dat hem gewis niet onbekend is gebleven. Maar het is dan tenslotte een woord, dat de Heilige Geest en Jezus zelf gebruikt om onzen deerniswaardigen toestand te teekenen. Wij stellen onze leden tot wapenen der ongerechtigheid, en de duivel werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Hij neemt hart en zinnen in!
Maar Saulus is nu een uitverkoren vat. Genade verdrijft den duivel in zijn heerschappij; ontledigt het vat! Ziehier ook de almacht der genade. De pottenbakker maakt hem tot een vat der eere, waarin de Heilige Geest zal wonen. Ja, Hij zal het Woord der verzoening in dat vat leggen, om Zijn instrument te zijn om te bidden: Laat U met God verzoenen. Lezer, wiens schatbewaarder, wiens vat, wiens instrument, zijt gij?
Weet gij met Saulus van ontlediging? Weet gij, hoe de duivel zijn prooi kwijtraakte en hebt gij hem gezworen zooveel afbreuk te zullen doen als gij kunt?
Vergis u toch niet in de gewichtige dingen der eeuwigheid.
Saulus zou ervaren dat de duivel hem wel kwijt was, maar hij zou juist daarom eene worsteling met den duivel hebben, vaak, man tegen man. Hij zou schrijven: „Zijn diepten zijn ons niet onbekend."
Deze is mij een uitverkoren vat. Zie, ga weer met mij mee ten huize van Judas en versta hoe Saulus wordt ontledigd; hoe hij ontdaan wordt van al het zijne. En beluister het roepen van het ledige vat om vulling. Zie hij bidt. Deze is Mij een uitverkoren vat.
Saulus wordt geformeerd voor eene heerlijke en grootsche taak. Niet alleen zal hij zijne ziel als een buit wegdragen, niet allen zal hij diep ingeleid worden in de heilgeheimen Gods, maar hij zal apostel van Jezus zijn; spreken de verborgenheden des evangelies. Het levensvat wordt gezet op de schijf van den pottenbakker. Het wierd ontledigd, maar zal ook vervuld worden met den naam; de openbaring van de heerlijkheid van Zijn zender, om, waar hij ook gaan zal, dien te dragen en bekend te maken, allen volkeren! —
Het is de hoogste zaligheid om te sterven; gansch ontledigd te worden; vervuld met de genade, het leven, de kracht en den vrede Gods; met den Naam van den Heere Jezus Christus, den Welbeminde des Vaders. Is dat zoo bij u?
Een vat is bestemd een inhoud te ontvangen, en daarvan drager te zijn. Niet om het vat, maar om den inhoud gaat het in Gods Koninkrijk.
Saulus spreekt ook elders nog over een vat. Op Romeinen 9 wezen we reeds. Maar ook in 2 Tim. zegt hij: „Doch in een groot huis zijn niet alleen gou- ! den en zilveren vaten, maar ook houten en aarden j vaten, en sommige ter eere, maar sommige ter oneere. Indien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter eere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid." —
Aan de vulling van dit vat, dit uitverkoren vat, zal Ananias mogen medewerken, straks bij de oplegging der handen; bij den doop. Ja, dan zal het vat boordevol zijn van den naam van Jezus. Vol ook van ambtelijke genade.
Lezer, hebt gij den tijd gekend, dat gij waarlijk vol waart van Jezus. Dan spreekt uit den overvloed des harten ook de mond. Dan zingen zij in God, verblijd, aan Hem gewijd, van des Heeren wegen. Hoe zou de zondaar kunnen zwijgen? Gered uit nood en dood, juichen zij bij dage en bij nachte. Vol van God en Christus, zalig deel; en dan een vat geweest te zijn in des duivels huis; een instrument om God te tergen. Ach, hoe weinigen zijn ooit vol geweest van Jezus.
Saulus heeft het diep verstaan, wat hij schreef in Romeinen 1, dat God met veel lankmoedigheid de vaten des toorns heeft verdragen. Maar ook mag hij gewagen van de vaten der barmhartigheid Gods; de vaten, waarin God Zijn hart uitstort, opdat Hij zoude bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid, in die vaten, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid.
Het vat is zeer zeker naar de buitenzijde verachtelijk en broos, maar inwendig is het versierd. Ben uitverkoren vat: Schoon ik arm ben en ellendig, denkt God aan mij bestendig. Daarom legge de Koning Zijnen vrienden in den mond: Den grooten God zij eeuwig lof en eer. O, hoe kan het vat zulk een inhoud dragen?
Ja, kennen wij niet den uitroep, bij het voile gewicht der genade in de ziel: Heere, houd op, gedenk dat ik een aarden vat ben? Ja, als het vat tot overloopens toe gevuld is met Gods ontfermingen in Christus, gebeurt het dan niet, dat de wanden des harten pijn doen? Het hart zwelt op in onzen boezem! Zulk een schat te mogen dragen in zulk een vat, is te veel! Zalig, wie het kent bij ervaring. Lezer, is deze taal der ziel ook uwe levenservaring geworden? Zijt gij dan wel waarlijk ontledigd met Saulus? Maar zijt gij ook vervuld met den naam van Jezus? Daarin moet het bewijs van algeheele ontlediging van onszelven worden gevonden! Vol van Hem! Niet slechts vol over Hem, maar vol van Hem!
Is Hij, kinderen des Heeren, heden in uw hart? Zijt gij heden vol van Hem? Hij heeft gezegd: ,,Hier wil Ik wonen!" Woont Hij in uw hart? Die plaats komt Hem toe; Hem alléén, en Hem volkomen! Welk een eere is het toch, zulk een schat in zulk een vat! Gij weet toch, dat het niet gaat om het vat, maar om den schat? Toen de nardus over Jezus' voeten werd uitgestort, werd de albasten flesch gebroken, opdat de kostelijke nardus kon uitvloeien en zijn liefelijke geuren zich konden verspreiden. Het vat is middel voor den schat! —
Saulus is een uitverkoren vat. Gering en nietig in zichzelven, maar verkoren. Zijn vat zal vervuld worden. Nog enkele uren en Ananias zal tot hem komen en de Heilige Geest zal hem vervullen. Hij zal uitjubelen: ,,Ik leef doch niet meer ik, Christus leeft in mij, en wat ik nu leef in het vleesch, leef ik door het geloof des Zoons Gods die mij lief gehad en zich voor mij heeft overgegeven." Hij zal in diepen ootmoed getuigen: „Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons."
Lezer, nogmaals, kent gij den schat? Hebt gij den schat? Is de schat in hét vat? Hoe kwaamt gij daaraan? Welk een zeldzaam goed is het in onze dagen, een menschenkind te mogen ontmoeten die niet slechts den schat kent en een schat in dien schat leerde zien, maar wiens levensvat is vervuld met den schat. Dan zal hun spraak hen openbaar maken. Dan wordt niet slechts met leven getuigd van Christus, maar dan spreekt Christus uit de ziel, die vol is van Hem.
Ach, door hoe weinigen wordt dit gekend en verstaan. Hoe weinig doorgeleiden; nog minder ingewijden.
De één helpt zich met de ledigheid van zijn vat; de ander weer op andere wijze, maar wie heeft den schat in het vat? — Doch nog meer openbaart de Heere aan Ananias. Saulus zal Naamdrager van Jezus zijn.
Deze is Mij een uitverkoren vat.
K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1931

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een uitverkoren vat.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1931

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's