Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onder zegenende handen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onder zegenende handen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hand. 9 vs. 17: ,,En Ananias ging henen en kwam in het huis, en de handen op hem leggende zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden." —

De Koning heeft uitgesproken. Gelijk van eeuwigheid in Gods Raad was bepaald, zal het ook geschieden; want geen van Zijne gedachten zal worden afgesneden.
En hoe is het met Zijn dienaar?
De bedenkingen van Ananias zijn opgelost. Hij spreekt niet langer tegen, maar mag zich geven door de werking van den Heiligen Geest in zijn ziel, in den weg van de gehoorzaamheid des geloofs. De Heere heeft zijn Raad aangaande Saulus van Tarsen hem ontsloten. Hij wilde voor Ananias niet verbergen wat Hij deed en voorhad met den vervolger der gemeente. Neen, Hij was niet verplicht Ananias zooveel opheldering te geven, maar Hij is groot van ontferming. Aan Abraham had Hij wondere dingen geopenbaard, zeggende: Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe? Zoo handelt de Heere hier ook met een zoon Abrahams.
Niet echter, alsof hetgeen tot Ananias werd gesproken de zaak voor het natuurlijk verstand aannemelijk maakte. Volstrekt niet. Het een was al even wonderlijk als het ander. Saulus bekeerd! En dan. . . . tot heidenapostel verkoren! Doch de dichter zong reeds vanouds: Daden als Uw groote daan, treft men nergens elders aan! Zou voor den Heere iets te wonderlijk zijn?
Hij gelooft nu ten volle. „En Ananias ging heen en kwam in het huis."
Zoo is óók deze eenvoudige man een uitverkoren vat Zijns Meesters om Diens Naam te dragen voor Saulus. Hij is één dergenen van wien Jesaja profeteerde: ,,Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren; desgenen die goede boodschap doet hooren van het goede, die heil doet hooren." Eervolle taak voorzeker, die hij mag vervullen! Hij wordt gebruikt in den dienst Zijns Konings. Is er grooter eere denkbaar?
Zie, daar gaat hij door de straten van Damascus met zaken in zijn hart, die niemand kon vermoeden. De Heere is met hem op den weg dien hij gaat. Want Gods kinderen behoeven nooit te vreezen, als de Heere hen roept tot een taak, Hij hen zou begeven of verlaten. O, neen, Hij zal hun uitgang en hun ingang bewaren; hen vergezellen met Zijn Raad, terwijl Zijn oog op hen gevestigd staat.
Welk een gang langs Damascus' straten!
Daar heeft hij het huis van Judas, in de straat genaamd de rechte, bereikt. Zonder dralen gaat hij binnen. Wat zal zijn hart bewogen zijn geweest! Hij twijfelde niet of hij zou Saulus aantreffen zooals de Heere hem had getoond. Nu was er in zijn ziel iets van die gewilligheid en ijver van den Meester, wiens spijze was, te doen den wil des Vaders. Het geloof maakte hem onvervaard en de liefde dreef alle vrees buiten. Twijfelingen hadden hem anders kunnen bespringen, doch daarvoor was nu geen plaats en geen tijd. Waar de Geest des Heeren is aldaar is macht en vrijheid. — Zie, daar ligt Saulus geknield in zijn kamer. Er is geen tijd te verliezen en Ananias breidt onmiddellijk zijne handen uit over het hoofd van Saulus en begint aanstonds te spreken: woorden van zaligheid in den naam van Jezus. Hoort, met hoeveel teederheid hij Saulus toespreekt, die zijn weldoener nog niet kan zien.
Saul, broeder! Zoo spreekt Ananias. Nog slechts enkele uren geleden slaakte hij de verzuchting: „Heere ik heb uit velen gehoord van dezen man, hoeveel kwaad hij uwen heiligen gedaan heeft te Jeruzalem."
En thans: „Saul, broeder!" Kostelijk woord, dat woord broeder! Wierd het niet zooveel misbruikt en van zijn teêre, innige beteekenis beroofd, evenals het woord christen! B r o e d e r . . . . daarmee aanvaardt Ananias dezen Saulus in het huisgezin Gods. Erkent hem als medeburger der heiligen, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten.
Uit éénen bloede heeft God het gansche menschelijke geslacht gemaakt. Wij zijn allen menschen; allen elkanders naaste. Maar, wijl wij allen in de zonde zijn gevallen, zijn wij tevens van elkander vervreemd. Maar de Heere richt in Zijn Koninkrijk een nieuw Huisgezin op. Een geestelijke familie, waarbij de banden met den dood niet worden verbroken, gelijk van het natuurlijk huisgezin, maar blijven tot over het graf. Van deze geestelijke familie zong David: ,,Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die Uw Naam ootmoedig vreezen!" Hun eenheid ligt niet in den eersten Adam, maar in den Tweeden, Jezus Christus. Deze is de oudste broeder; de eerstgeborene uit de dooden. Hij gaf zijn leven in den dood, opdat Hij dit Huisgezin zou formeeren. Hij schaamt zich niet hen broeders te noemen. Zij hebben allen ééne moeder, de Kerk, de vrije Sara, het Jeruzalem dat boven is. Want het blijft waar, wie de Kerk niet heeft tot zijn moeder kan God niet hebben tot zijn Vader. Ach, dat Sion hare zonen en dochteren mocht baren! Zij zijn allen geboren uit het overgankelijke zaad des Woords, vruchtbaar gemaakt door den Heiligen Geest. Daarom zijn ze ook allen der zelfde natuur deelachtig, niet uit den wil des mans maar uit God geboren. Zoo hebben ze allen één Vader door de genadige op- en aanneming in dit geestelijk huisgezin. Want het zijn allen a a n g e n o m e n kinderen. Uit vrij erbarmen heeft de Heere hen vernieuwd door Zijn Geest; maar Hij vond hen op de vlakte des velds, en Hij nam ze op in Zijn armen als verloren schapen en legde ze aan Zijn boezem. Zoovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven. Lezer, zou dat van U gelden?
Hoe weinigen die Hem aangenomen hebben en daarom als kinderen zijn openbaar geworden. Alleen zóó toch is het mogelijk God ook als Vader te leeren kennen door den Geest der aanneming, die doet roepen: Abba, Vader!
De aangenomen kinderen zijn elkanders broeders en zusters, door de saambinding in den oudsten Broeder. In Jezus mogen wij de gansche Kerk liefhebben, die in den hemel triumfeert en die op de aarde strijdt. Saul, broeder! Ananias ontmoette dezen Saulus in Jezus en daarom kende hij hem als broeder. Hoe zal dit ook anders mogelijk zijn? De liefde toch krenkt de waarheid niet. Waar niets valt te speuren van de kennis van Jezus en Zijn bloed en gerechtigheid, daar ontbreekt juist de familietrek die samenbindt in Hem. Jezus drukt zijn stempel op het Huisgezin. Ze zijn hier beneden buiten het Vaderland, in de wildernis der wereld, als vreemdelingen op weg naar Huis, maar Hij zorgt voor hen. Uw hemelsche Vader weet dat gij voedsel en kleeding en deksel behoeft, sprak Jezus. Hij zorgt voor u!
Saul, broeder! Dit woord was hartinnemend voor Saulus. De vervolger wordt erkend; opgenomen in den broederkring. Hij ervaart de broederliefde, terwijl Ananias de handen over hem houdt uitgebreid. De Geest van Christus klaart alle nevelen op. Hij verliest zich aan Jezus; hij ervaart van een kind des duivels een zaad van boosdoeners, te zijn geworden een aangenomen kind. Niet slechts de hand van Ananias ligt op zijn hoofd, maar de doorboorde hand van Jezus in de kracht van zijn bloed en aangebrachte gerechtigheid.
En op die Middelaarshand zal weldra de Vaderhand rusten, opdat Saulus vrede hebbe met God, die den goddelooze rechtvaardigt om niet. Daartoe heeft de Vader Jezus tentoongesteld in zijn bloed, opdat God rechtvaardig zij en rechtvaardigende dengene die uit het geloof van Jezus is.
Als zalve vloeit het van de lippen van Ananias in het hart van Saulus: „de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden."
Ananias v r a a g t hem niets, maar vervult de opdracht van zijn Koning. Dat was hier gemakkelijk en zeker voor hem. Want, ach, hoe dikwijls is er geen klaarheid of er inderdaad van genadeleven sprake is. Hoeveel schijn treft men aan.
Maar wanneer God zelf ons een blik gunt in Zijn Middelaarswerk in de ziel zijner gunstgenooten, dan is de weg volkomen vlak om te spreken, en innerlijke vereeniging, door het geloof in de liefde, vanzelfsprekend.
Het is goed bij Saulus, dat heeft Jezus zelf aan Ananias geopenbaard.
Gelijk nu zijn zending kracht gaf aan Ananias, zoo was het ook een bron van verkwikking voor Saulus. Hij mag zich aandienen als gezant van Jezus, den Gezondene des Vaders. Hoe menigeen neemt Gods woorden in den mond, alsof hij een boodschap Gods had aan Gods Kerk, terwijl de Heere hen niet heeft gezonden. Men neemt dan Gods woorden in den mond, terwijl het hart zich verre van Hem houdt.
Ananias was zich zijn zending volkomen bewust. Hij mocht ermee voor den dag komen. Zoo wordt voor Saulus de proef op de som gegeven, inzake het gezicht dat 'de Heere hem had geschonken over de komst van Ananias. De Heere beantwoordt Zijn eigen sprake. Zoo doet Hij het nog aan Zijne gunstgenooten door Zijn Woord en Geest. Dan is er samentreffen tusschen de worsteling der ziel en de openbaring Zijner genade. De Heere heeft mij gezonden. Dat w a s en i s de kracht van Gods gunstgenooten. Want wie in eigen naam uitgaat, ook al noemt hij den naam in geestelijken overmoed, van den Heere God, die komt toch in eigen naam weer thuis en zal ervaren, dat de Heere teer is op zijn eer. Als Petrus komt tot Cornelius en deze vraagt waarom hij ontboden is, zegt Cornelius: „Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te hooren al hetgeen u van God bevolen is."
Een van God gezonden boodschapper geniet vertrouwen en brengt zegen van God. Zij gaven zich eerst aan den Heere, zal Paulus later schrijven, en daarna aan ons door den wille Gods. Dan is er bediening, want de Heere zendt Zijne boodschappers niet tevergeefs. Een troifw gezant is medicijn.
Jezus was de gezondene des Vaders, de ware Siloam, van God uitgezonden. Hoe heeft Hij zich in nood en dood als de Gezondene voor den Vader mogen stellen en zeggen: „Vader, Ik heb Uwen naam verheerlijkt op de aarde," of ook: „Mijne leer is de mijne niet, maar | desgenen die Mij gezonden heeft."
Dit geldt ook voor Zijne ware dienaren en kinderen in hun profetisch werk. —
Het klonk als muziek in de ooren van Saulus. Daar was nu de toegezegde bode; nu zou hij weer ziende worden; nu zou de Geest hem in de waarheid leiden en Jezus toepassen! Maar neen, hij krijgt geen tijd om te denken, alles gaat zoo snel en elk woord van de lippen van Ananias is een woord Gods in zijn ziel. Bij elk woord verzegelt hij, dat God waarachtig is. Bij elk woord daalt de daarbij aansluitende zaak in zijn ziel. Hij hoort hij aanvaardt. . . . hij ontvangt!
Ananias toont hem volkomen te kennen. Wie had hem gezonden? J e z u s . . . . o, hoe zoet klonk nu dat woord in zijn ziel! Jezus, Hoort ge het? De Heere heeft mij gezonden! Mijn Gebieder! Jezus, de Zaligmaker verscheen Saulus op den weg dien hij kwam. Als een hemelsch licht straalt in de ziel van Saulus. Een huivering vaart door zijn hart, bij het hooren dier woorden: „op den weg dien gij kwaamt!"
O, dat kan zoo aangrijpen als de boodschapper vertolkt wat leeft in de ziel aan worsteling; aan verlangen en verwachting; maar ook wat werd doorleefd in de doodelijke ure, toen hij als een vijand voor God het moest opgeven. . . . op den weg dien gij kwaamt! Tot hiertoe en niet verder! Laat ons tesamen richten. Maar dan ook: „Hij heeft mij uit den ruischenden kuil opgevoerd, en mijne voeten op een steenrots gesteld, en een nieuw lied in mijnen mond gegeven."
Op den weg dien gij kwaamt. . . . er ging een huivering door zijn h a r t . . . . de banden en lastbrieven gaan als een bliksemflits aan de ziel voorbij.... Ja, zóó was hij. Maar. . . . nu niet meer, want ik zie onder de handen van Ananias Saulus vallen in den Middelaar! Hij heeft het aanvaardt op den weg naar Damascus, dat hij een man des bloeds was; daarna heeft hij het met zijn bloed moeten beteekenen, maar zie hier, hoe hij nu in Hem overgaat, die hem was ontmoet als de Weg, de Waarheid en het Leven. Zijn bloed is voor de misdaden van Saulus genoeg; Zijne gerechtigheid volkomen geldig bij God. O wonder van goddelijk erbarmen.
Ananias wil Saulus niet herinneren aan zijn wandaden om te wonden. O, neen, maar de door den Geest des oordeels uitgebrande wonde ontdoet hij met zachte hand van het voorloopig omwindsel, opdat nu de wonde worde genezen en zijn zondesmart verdreven. Want zoover als de hemel verwijderd is van de aarde en het Westen van het Oosten, zoover doet de Heere onze overtredingen van ons. Hij verlost ons leven van het verderf en kroont met goedertierenheden en barmhartigheden.
Nu is de Zoon i n hem geopenbaard, die a a n hem was verschenen. Zie, zijn ontledigde ziel vloeit vol van Gods ontfermen. I n z i c h ervaart hij het wonder. Er sterft, er verdwijnt iets in zijn ziel. Die smachtende ledigheid wordt vervuld.... Christus komt in hem wonen door den levendmakenden Geest; de Geest der opstanding van Christus. Nog enkele oogenblikken en hij zal opstaan van de aarde, zooals Sions dochter het deed: Dochter Sions sta op!
Ananias deelt hem mede het nadere doel van zijn komst. Hij moet ziende worden, en met den Heiligen Geest vervuld worden.
Kom, zie Saulus geknield liggen en de handen van Ananias uitgebreid over zijn hoofd. Hoe heerlijk vielen hier zinnebeeld en werkelijkheid samen.
Want wat Ananias zegt, geschiedt tegelijkertijd door den Geest in het hart van Saulus. Die handoplegging toch had zinnebeeldige beteekenis. Zij wijst van ouds op het overdragen van eenig gezag of ambt of gave door den een op den ander.
Ook in de heidenwereld kwam de handoplegging voor. De Grieken stelden hunne ambtenaren daardoor in dienst en de Romeinen verklaarden daardoor hunne slaven zelfs vrij.
In de Heilige Schrift was de handoplegging een teeken van overdracht van den zegen. Denk maar aan Jacob die zijne handen legde op het hoofd van Manasse en Efraïm. Doch het kon ook zijn een teeken, van overdracht van Gods wege, van den vloek, zooals de aanklagers van den vloeker hunne handen legden op zijn hoofd. Of ook de wijding tot het ambt, gelijk Mozes zijn opvolger Jozua de handen oplegde. Soms ook werden erkende en beleden zonden door handoplegging van den priester op het hoofd van het offerdier, overgedragen op het offerdier.
In het Nieuwe Verbond neemt het gebruik der handoplegging nog toe.
De Heere Jezus legt zijne handen op kranken om hen te genezen. Hij legt ze op de kinderkens die tot Hem werden gebracht en op de discipelen bij de hemelvaart, om hen te zegenen.
Zoo doen, in navolging van den Meester, ook de apostelen. Zij leggen de verkoren diakenen de handen op om hen in het ambt te bevestigen. En den geloovigen te Samaria leggen zij de handen op om hen den Heiligen Geest mee te deelen.
Paulus gebruikt de uitdrukking ,,iemand de handen opleggen" voor: s t e l l e n in het a m b t , als hij Timotheus waarschuwt: „Leg niemand haastig de handen op; en heb geen gemeenschap aan anderer zonden."
Hetgeen gezegend en geheiligd moest worden stelde men, door deze handoplegging, Gode voor. Werden in het gebed vaak de oogen ten hemel geslagen en de handen ontsloten opgeheven naar boven als om de gaven Gods in ontvangst te nemen, bij de handoplegging deelde men die zinnebeeldig mee.
En gewis, Gods Kerk ligt onder zegenende handen. Toen Jezus opvoer ten hemel breidde Hij Zijne handen zegenende uit over Zijne Kerk. Die handen werden aan het kruis doorboord en doornageld. Die handen hebben het verloren schaap opgenomen. Die handen hebben den ouden draak verslagen. Die handen druipen van zegeningen, verworven in den weg van bloed en tranen.
De handoplegging bij de aanvaarding van het ambt, hoewel geen bevel, moge toch (naar het woord van Calvijn) krachtens het voorbeeld der apostelen, de kracht van een bevel voor ons hebben. Inderdaad, het is nuttig dat de uitnemendheid der bediening den volke door zoodanig teeken worde aangeprezen, en ook hij die geordend wordt, worde vermaand dat hij nu niet meer zijns- zeiven is, maar Gode en den dienst Zijner Kerk toegewijd. Daarbij zal het geen ijdel teeken zijn. zoo het in zijn rechten oorsprong zal hersteld zijn. Want zoo de Geest Gods niets tevergeefs in de Kerk heeft ingesteld, zoo zullen wij ontwaren dat deze plechtige handeling, naardien zij van Hem is voortgekomen, niet zonder nut is, als zij maar niet wordt verandert tot een bijgeloovig gebruik. —
Zoo is dan de handoplegging eene handeling waardoor een plechtige aanwijzing geschiedt tot het ambt en medeeling van genade gaven. Zij is een uitbreiden der handen eerst naar God en dan over den persoon en alzoo eene zinnebeeldige voorbede voor en een teeken van den zegen over den bevestigde. Teeken ook van de algeheele toewijding tot het ambt.
Zoo was het nu ook bij Saulus. Het teeken ging dan ook gepaard met de mededeeling van genade en gaven tot het ambt waartoe hij was geroepen. Dat zal Ananias hem zeker nader hebben bekend gemaakt en Saulus heeft alles aanvaard. Het werd nu ten volle: „Wiens ik ben en Dien ik dien."'
Zoo geschieden twee dingen met hem; hij wordt onmiddellijk ziende en vervuld met den Heiligen Geest.
In den naam van Jezus die hem het gezicht ontnam is hij gekomen, opdat het hem wedergegeven worde.
In den naam van Jezus legt hij hem de handen mede op, opdat hij vervuld worde met den Heiligen Geest.
Wat moet hieronder worden verstaan? Daarover in het vervolg. Thans een vraag.
Lezer, kent gij die Middelaarshand, gelegd op uw hart? Kent gij de levens- en opstandingskracht die van Jezus uitgaat?
Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd en Zijne rechterhand omhelze mij, bad de Bruid.
Gezegend het volk, dat leeft en sterft onder die gezegende handen, die zegenend zijn uitgebreid.

K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1931

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Onder zegenende handen.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1931

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's