Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Overste Leidsman.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Overste Leidsman.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van toen aan begon Jezus Zijnen discipelen te vertoonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de Ouderlingen, en Overpriesters en Schriftgeleerden en gedood worden, en ten derde dage opgewekt worden. Mattheus 16 : 21.

Hij moest heengaan naar Jeruzalem, opdat het welbehagen Gods werd volbracht, en Hij ging, wijl Hij was gekomen om Gods wil te doen. In dat alles zou openbaar worden, wat die goddelijke wil besloten had omtrent den mensch en de gansche wereld. Zonder die openbaring zou duisternis de wereld bedekken en de aarde ware aan verwoesting prijs gegeven. En hoe ellendig het hier op aarde ook kan zijn, hoezeer het donker kan wezen in de wereld, de onuitwischbare blijken vertoonen zich toch, dat het Licht in de wereld is verschenen.
De moderne mensch heeft veel over den Christus geschreven, dat met het getuigenis der waarheid in strijd is. Men heeft den Christus der Schriften beroofd van wat Hem zou zijn toegedicht, men heeft Hem aangekleed met een profetenmantel, die Hem niet past en aan een spotkleed gelijk is. Men heeft zelfs gepoogd de Christelijke religie te verklaren zonder den Christus. Doch al die toeleg en al die pogingen, die zooveel pennen in beweging brachten en zooveel papier bedrukten met over Christus en de Christelijke religie te schrijven, kunnen slechts aantoonen, dat het Licht in de duisternis schijnt, ook al heeft de duisternis het niet begrepen.
De moderne mensch leeft uit de wijsheid dezer ÏUW en heeft geen oog voor de waarheid Gods. De geest dezer eeuw draagt het kenmerk der zonde klaar en welbewust, wijl de mensch zichzelf tot God heeft gemaakt en den God der Schriften niet in erkentenis gehouden. Uit dien hoofde kan hij ook den Christus der Schriften niet erkennen als het vleeschgeworden Woord, dat de Vader in de wereld gezonden heeft om getuigenis der waarheid te geven. Wat zou ook de wereld van onzen tijd van zonde weten. Wat is zonde en waarin zondigt de mensch, die zichzelf houdt voor God en zich het recht aanmatigt om uit te maken wat goed en kwaad is? Van dezen geldt wat van den gevallen Adam staat geschreven, doch hij is ziende blind.
En toch — het Licht schijnt in de duisternis — en het doet zijn schijnsel uitgaan in verborgen plaatsen. Ook in de ontzettende geestelijke verwarring van onzen tijd kan men een geluid vernemen, dat een aanklacht voor den waanwijzen mensch dezer eeuw beteekent. Er is een roep, die uitgaat naar de dingen, die men veracht en verlaten heeft, een roep om orde en deugd, welke met het voorvaderlijk geloof uit de saamleving schier verdwenen.
De uitslijting der goede zeden, de verachtering des geloofs, de verwatering van het Christelijk leven, de prijsgeving van den kansel aan allerlei woord van leer, het is alles gepaard gegaan met een verlies van onschatbare waarde. En naarmate het zuivere geklank des Evangelies zeldzamer werd en de kerk vergat, dat zij slechts het Woord had te prediken, niets meer en niets minder, naar die mate zonk het leven der volkeren weg in den poel der ellende, waarin wij thans verkeeren.
Is het een wonder, dat zij, die deze dingen zien, en ter harte nemen, zelfs al verstaan zij het slechts ten deele, naar Jeruzalem blikken en den eenigen naam op de lippen nemen: Jezus Christus?
Jezus Christus, Hij moge voor velen een onbekende zijn, zij komen onder den indruk van het geweldige, alles omvattende, dat Zijn verschijning in de historie der menschheid heeft teweeg gebracht. De Man van smarten, van wien de kerk belijdt, dat Hij de Zoon is, die uit den hemel nederdaalde, gaat voort met Zijn werk te voleindigen, ook in onzen tijd en Hij zal Zijn eere afdwingen ook van degenen, die Hem niet hebben gekend.
De mensch wil als God zijn. Dat is zijn zonde. Dat is de zonde van den mensch van onzen tijd, en wie geen vreemdeling is in eigen hart vindt daar zulk een mensch. Het is de groote mislukking van den mensch, zijn onheilvolle vermetelheid, dat hij als God wil zijn. Zoo allerminst kan hij aan zijn bestemming beantwoorden en God kennende ook Hem dienen.
Verloren was de gansche wereld, zoo de Heere Zijn hand had afgetrokken van den opstandige en Hem naar zijn recht deed hem overgevende in den dood. Doch ,,alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." De gansche wereld, die uit den wil Gods in het zijn werd geroepen, ligt gebonden in Gods Vaderliefde tot het werk Zijner handen.
En al is het, dat de gedachtenis aan den levenden God en Rechter in den hemel bange vrees wekt in het hart van den zondaar, daar is een betrekking der eeuwige liefde, waardoor een zon der hope is opgegaan over deze vervallen wereld. Door de gerechtigheid Gods wordt die liefde niet te niet gedaan, neen veel meer wordt ook in die gerechtigheid Gods liefde openbaar. De gerechtigheid Gods is niet slechts een straffende en doodelijke kracht Gods, maar zij openbaart de heerlijkheid van Zijn wezen. De gerechtigheid is de eeuwige zelfhandhaving Gods, die niet toelaat, dat Zijn heiligheid en souvereine majesteit gekrenkt wordt. Die gerechtigheid is ook de heerlijkheid van Zijn wil en handhaaft zich in alle werken Gods. Maar daarom is ook de vervulling van dien Wil een werk van goddelijke gerechtigheid en wat Zijn liefde zich heeft voorgenomen kan Zijn gerechtigheid niet laten varen.
Zoo waakt de goddelijke gerechtigheid over het voorwerp van Zijn liefde en spruit de arbeid Zijner liefde voort naar den eisch Zijner gerechtigheid. Daarom kan ook de goddelijke gerechtigheid de wereld niet overlaten, welke aan het Vaderhart gebonden ligt.
Ook de gruwel der zonde, waardoor de wereld werd verduisterd en het goddelijk recht met voeten getreden, kan niet in den weg staan aan het voornemen Gods om Zijn liefde te openbaren en den mensch in Zijn heerlijkheid te doen deelen. En het was dit welbehagen, dat Hij in den Zoon Zijner liefde volbracht.
Daartoe moest Hij geboren worden en in de wereld komen. Daartoe moest Hij naar Jeruzalem heengaan en veel lijden en sterven en opgewekt worden. De Christus moest waarachtig mensch zijn, ons vleesch en bloed aannemen. Waarom? Had de Heere dat Zijn Kind niet kunnen besparen? Ware dat onmogelijk bij God? Deze en dergelijke vragen komen niet zeldzaam bij den mensch op, die geen vrede heeft met Gods weg. Maar de Christus vraagt: Wist gij niet, dat dit alzoo geschieden moest?
Wist gij niet? Het is toch voorzegd? Denk aan Jesaja 53 en andere plaatsen. Denk aan Christus' woord. Het moest alzoo. Gods gerechtigheid eischt het, gelijk de Catechismus ook leert. De menschelijke natuur toch had gezondigd. Die natuur is verdorven en alzoo dat zij onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad. Alles wat uit het hart van den mensch opkomt is bevlekt vanwege de zonde. Een onzuivere bron kan geen zuiver water geven. Evenmin kan uit een onreinen mensch een vlekkeloos leven voortkomen.
Die mensch was echter goed geschapen, d.i. hij kwam uit Gods hand voort in zoodanigen toestand, dat hij zoodanig leven kon als met den eisch van Gods wil overeen kwam. Zijn vermogens en gaven waren aldus toegerust, dat zij onder de macht van de vreeze Gods, die zich in gehoorzaamheid betoont, ook tot ware kennis der liefde moesten leiden en alzoo een zuiveren levenswandel ontplooien. Immers indien de mensch had willen volharden in de juiste levensverhouding tot zijn Schepper, zou hij door de gehoorzaamheid ook in het spoor van zijn levenswet zich hebben bewogen. De liefde in zijn hart gewekt door de verschijning van den God zijns levens in zijn gemoed, zou de machtige drijfkracht zijn geweest in de richting van zijn bestemming voor tijd en eeuwigheid.
Evenals de lentezon haar wondere werking betoont en de natuur en het verborgen levensproces der planten tot zoo schoone openbaring brengt, die telkens weer ons in verrukking brengt, als wij het aanschouwen, zoo zou ook de warme gloed van de zonne der gerechtigheid de schoonheid van het menschenleven tot meerdere ontplooiing doen uitschitteren. En dat nog op zooveel verhevener wijze. Want de bloemen kennen noch haar eigen schoonheid, noch de heerlijkheid van den Schepper, welke zij verkondigen. De mensch toch was niet alleen geroepen om in de rijke schittering zijner gaven een toonbeeld van de werken Gods te zijn, maar daarenboven mocht hij het beseffen en weten, waartoe hij in de wereld was om als in een helderen spiegel het beeld van zijn Maker te vertoonen in klare zelfonderscheiding van Hem, die te prijzen is boven alles en allen.
Door moedwillige ongehoorzaamheid, zoo zegt de Catechismus en daarin drukt zij de belijdenis der kerk uit, heeft de mensch zich van deze gave beroofd. Geheel zijn levensopenbaring ervaart de droeve gevolgen van de zonde. De klare zelfonderscheiding tusschen den Schepper en het schepsel verduisterde zoozeer, dat hij Gode gelijk wilde zijn. Zijn zelfkennis en kennis van God verschrompelde, ja zijn vermogen boette de kracht in om tot zuivere kennis te geraken, zoodat de toegang voor allerlei waan en dwaling werd geopend. Zijn liefde was tot zich zelf gekeerd en maakte van hem een zelfzuchtigen strever en zoeker van zichzelf. Gedreven bovendien door de vrees voor den dood, waarin de macht der zonde hem gebracht had, werd zijn leven een strijd ter ontvluchting van den onoverwinnelijke, die hem overal ging bedreigen en ten slotte zou verslinden.
De geschiedenis kan aantoonen, wat er van die menschelijke natuur zou terecht komen, zoo de Heere haar had overgegeven. Zelfs onder de temperende werking der genade Gods toch is zij een tranendal en een plaats van lijden en ellende, waarover de schaduwen des doods zich uitspreiden. Welk een ontzettend tegenbeeld van den levendigen spiegel Gods, die zij behoorde te zijn en waarin de deugden Gods werden verheerlijkt?
En zou nu de majesteit Gods toelaten, dat de roeping der menschheid om te verwezenlijken, wat zij naar Zijn wil zal zijn, werd veronachtzaamd en prijsgegeven? Zou de gerechtigheid Gods nog gerechtigheid zijn en de vastigheid van Zijn troon, zoo zij voor goed nam, wat de mensch van zijn leven belieft te maken en daarenboven dien mensch nog bekronen met de heerlijkheid, welke hij zelf moedwillig verwierp?
Of zou niet de heerlijkheid Gods eischen, dat de menschelijke natuur Hem rechtvaardige door de ontdekking van haar roeping en Hem verheerlijken zou door die te vervullen? Zoo blijft dan de eisch aan de menschelijke natuur om zich in zuivere levensopenbaring te vertoonen, wijl zij goed geschapen werd. En, wie nu, uit de kinderen der menschen zou dat volbrengen? Hoe zou een reine uit een onreine voortkomen? Vanwaar zou de mensch kracht ontvangen tot vernieuwing zijns levens, zoo niet God de Heere zelf den weg daartoe bereid had en Eenen gezonden had, die machtig was om de menschelijke natuur in haar reine en Gode welgevallige gestalte te openbaren?
Zulk een kan niet anders dan waarachtig mensch zijn, d.w.z. de menschelijke natuur deelachtig zijn, die de onze is. Geen nieuwe natuur, die buiten de menschelijke omgaat, maar onze natuur zou het recht en de heerlijkheid Gods dienen in haar schoonheid.
Daarom moest het Woord vleesch worden en ons vleesch en bloed aannemen en tot een Hoofd der menschheid worden gezet.
In den Zone Gods, die ook is de Zoon der menschen, verschijnt die goddelijke Middelaar. Hij die het uitgedrukte beeld is der goddelijke zelfstandigheid, die als de Tweede Persoon ook deel had aan het goddelijk overleg omtrent de schepping der merschen, en die de Raad Gods wordt genaamd, draagt in zich dus ook het wezen der menschen, dat de Schepper 'zich heeft voorgenomen. Hij kent den mensch, wijl Hij is de Wijsheid en het Woord Gods, hetwelk aan alle dingen gestalte gaf.
Als Hij in Zijn goddelijke goedheid den mensch aandoet om den Wil des Vaders te volbrengen, is er reeds door Zijn vleeschwording een heilig en verborgen levensverband tusschen de menschelijke natuur en het wezen, dat in den Raad Gods werd voorgenomen. En wijl Hij ook de Zonde Gods en Schepper is, is Hij de machtige om die natuur te vernieuwen naar het verheven bestek bij God. In den Christus komt de menschelijke natuur tot haar zuivere levensactie en levensopenbaring en dus tot vervulling van haar levenswet. Daarin wordt de Heere verheerlijkt.
Waarom moest de Christus dan lijden en sterven, zoo vraagt men. De Catechismus vraagt dat ook en antwoordt, omdat niet anders voor de zonde kon betaald worden. Het kon niet anders of Christus moest sterven. De vrager is misschien niet bevredigd. Indien dat zoo is, bedenke hij, dat de Heere God het oordeel des doods heeft uitgesproken over Adam en in hem over allen die uit Adam zijn. Alles wat uit Adam geboren wordt ligt onder dat oordeel. Om het eens heel scherp te stellen: Indien daar een mensch ware, die alle gerechtigheid naar de wet volbracht door nauwgezette oefening en inspanning en aangenomen, dat die dadelijke gerechtigheid zoo volkomen kon zijn, dat alle andere factoren, die dat zouden verhinderen, niet meetelden, dan nog viel dit Adamskind, hoezeer rechtvaardig op zichzelf, toch onder het juridisch oordeel Gods, dat over allen gaat. Hij zou toch sterven, want de dood heerscht over ons.
Met het persoonlijke, het strikt individueele, in aanmerking te nemen zijn wij er niet. De menschheid is veroordeeld tot den dood en dat oordeel treft allen, die de menschelijke natuur dragen, ook den Christus. Daarom moest Hij sterven naar eisch der goddelijke gerechtigheid. Zijn persoonlijke onschuld en zondeloosheid zette dit oordeel der goddelijke gerechtigheid niet op zij,
Hoe onberispelijk dus de Farizeër ook leeft, al zou hij het tot volbrenging der wet weten op te voeren, hetgeen uit andere oorzaken niet mogelijk is, hij ontkomt niet aan het oordeel des doods. Daarom acht Paulus ook alles schade om de uitnemende kennis van Christus. De Farizeërs' gerechtigheid is nog slechts bedriegelijke schijn, doch Christus' gerechtigheid is volkomen, en toch sterft Hij den dood, die over Adam is uitgesproken, den dood der zonde.
Dezelfde gerechtigheid Gods, die zich daarin handhaaft, laat zich echter ook daarin gelden, dat de mensch, die deze dingen doet, de gerechtigheid der wet volbrengt, zal leven. De Farizeër kan dat niet doen en gaat om eigen zonde verloren. Doch Christus volbracht alle gerechtigheid en dus zal Hij leven.
Derhalve stierf Hij om de zonde der wereld, doch Hij werd opgewekt om de gerechtigheid.
S.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 mei 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Overste Leidsman.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 mei 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's