Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Abba, Vader.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abba, Vader.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 8 vs. 15c: door welken wij roepen Abba, Vader.

De apostel gaat hier over met te spreken in den eersten persoon meervoud. Wij roepen: ,,Abba, Vader". Het is niet overbodig op te merken, dat dit roepen volgt op het ontvangen van den Geest der aanneming tot zonen. Eerst moet onze verhouding tot God zijn hersteld; eerst moet de zondaar worden bevredigd met God, zal ooit het recht kunnen ontstaan, God met den Vadernaam te noemen. De Rechter wierd nu Vader en de booswicht kind! De zonde moet niet slechts door de liefde zijn bedekt, maar waarlijk zijn verzoend en de gerechtigheid toegerekend om in Christus rechtvaardig te zijn voor God. Op een en ander werd reeds uitvoerig gewezen in onze vroegere overdenkingen. Doch wie nu alleen den Vadernaam gebruikt uit het kinderrecht; dat hij zich aangenomen weet als een zoon, die gewis zal erven, komt toch aan de teederheid van den Vadernaam niet toe!
Neen, mijn lezer, dat spellen van den Vadernaam is een nieuwe daad des Geestes. De Geest der aanneming tot kinderen doet zich nu kennen als Geest des gebeds. Langs den weg van het aangenomen zijn tot kind, voert de Geest den zondaar in de armen des Vaders en legt hem aan Zijn liefhebbend Vaderhart. Uit die bewusts kennis en gemeenschap wordt nu door den Geest de Vadernaam ontsloten in het hart en gelegd op de lippen vol teedere ontroering en heilige bewondering.
Daar is een hoogtepunt van zieleweelde, in den Vadernaam.
Ach, hoe weinigen kennen den Vadernaam. Zeker, aan geestelijke brutaliteit ontbreekt het niet. Daaraan ontbrak het na den val nooit; in onze dagen allerminst. Doch kent men God reeds als Rechter, die den zondaar daagt voor Zijne vierschaar? Wij hebben God beleedigd en zijn uit Zijne zalige gemeenschap uitgevallen. In die gemeenschap moeten wij worden hersteld, anders kunnen en mogen wij dien naam „Vader" niet gebruiken. Eerst moeten wij bevredigd zijn met God!
De Vadernaam nu heeft betrekking op de drie personen in het goddelijke Wezen. Het woord Vader toch kan aanduiden den eersten persoon in het drievuldige wezen Gods. Ook kan het woord Vader betrekking hebben op het liefdeswezen Gods.
Zco wordt ook de Middelaar in zijn betrekking tot de Kerk „Vader" geheeten. Men noemt Zijnen naam „Vader der eeuwigheid. Eeuwige Vader". Dezelfde uitgangen der liefde zijn in Hem evenals in den Vader en den Heiligen Geest. Het liefdeswelbehagen is in het Wezen Gods. Van eeuwigheid heeft de Zoon het verbond geteekend, dat Hij voor zijn volk bloed voor bloed wilde betalen, dood voor dood! De wijze echter waarop de Vader staat tot den Zoon is gansch eenig, vandaar dat de Zoon nooit zegt tot Zijne discipelen Onze Vader, maar steeds, Mijn Vader en Uw Vader. Hij is Zoon in gansch bijzonderen zin, zoodat het Woord Vader door Hem ook in dien zin kan worden gebruikt. De Vader van den Zoon is de Rechter des zondaars, die het beleedigde en geschonden recht der drie Personen wreekt en handhaaft. Hij zoekt het thuis voor Zijn Kerk in den Zoon Zijner liefde, die kermt: „Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van mij voorbijgaan, maar niet mijn wil, doch Uw wil geschiede".
Hij moest van God worden verlaten en ingaan in de kolken der helsche smarten om de verzoening teweeg te brengen. God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende. Allereerst mag dan ook de Zoon het Vaderlijke Gods smaken als Middelaar in den vrede die over Hem komt in den morgen der opstanding.
Hij heeft Hem uit den angst en uit het gericht weggenomen.
Zoo is God Vader in den Heere Jezus Christus, die ons de verzoening heeft geschonken. Al de vaderlijke liefde Gods rust op den Zoon en wordt in Hem geopenbaard. Hij heeft ons bezocht met de innerlijke bewegingen der barmhartigheid Gods. Zoo gaat het dus hier over den Vadernaam Gods, als uitdrukking van Zijn liefdesbetrekking tot Zijn volk, in de aangebrachte verzoening en verlossing door Immanuël. Niet de Naam van den eersten Persoon dus geldt dit stamelen der ziel,
Ook gaat het hier niet over den naam Vader van God als Schepper. ,,Hebben wij niet allen éénen Vader, heeft niet één God ons geschapen?" De profeet beschuldigt de heidenen: ,,die tot een hout zeggen, gij zijt mijn vader".
God als verzoend Wezen, wordt hier Vader geheeten. Dat is de hoogste en diepste openbaring van Zichzelven. Langs den weg van Pinksteren is die Vadernaam geopenbaard en ontsloten zooals nooit tevoren het geval was geweest.
In dit woord Abba of Vader ligt vertolkt de meest innerlijke roerselen der goddelijke liefde en toegenegenheid. De hoogste zorg en volkomen trouw. De innige gemeenschap en vertrouwelijkste omgang. O, hoe dicht mogen wij naderen onder den saffieren troon. Hij stelt Zijn vriendelijk hart eeuwig voor Zijn aangenomen kinderen open. Hij leeft met hen mee en bekent hunne smart, gelijk Hij verblijd is in hunne vreugde. Welk een wondere naam toch, die Vadernaam! Hij is als eene zalve in het hart en als honig in den mond; als een olie uitgestort in de lippen. O, pleeg toch nooit heiligschennis met dezen naam, zoo groot, zoo heilig en zoo goed.
Hij is de God aller barmhartigheid en de Vader aller vertroostingen.
In kinderlijke gemeenschap, door den Geest op de lippen genomen, luisteren de engelen over de tinne des hemels en zijn begeerig in te zien in het heilgeheim, dat schepselen, tegen wie zij zich reeds in den morgenstond der schepping moesten keeren met het vlammend zwaard, om den toegang tot den boom des levens te bewaren nu den Vadernaam noemen. Dat zij hen voorbijstreven in kennis en gemeenschap van de diepte der liefde Gods. Want de serafs bedekken in Zijne tegenwoordigheid nog hunne aangezichten. . . . en de aangenomen kinderen naderen met ongedekten aangezichte. Zij kennen eene liefde waar de engelen niet in kunnen komen, omdat zij niet zijn gevallen. O zoete hartetaal, met zielinnemenden klank wordt die naam voortgebracht uit de verborgenheden van de gemeenschap en het werk des Geestes. Uit levenscontact met den Vader der geesten en den God der geesten van alle vleesch.
Hier is nu de hoogste uitdrukking des vertrouwens. Hij heeft hen in liefde gekend toen zij nog geen aanzijn hadden in den tijd; toen zij geboren, nog vijanden waren gelijk ook de anderen. Van eeuwigheid was deze liefde in Hem. Maar nu heeft Hi) haar geopenbaard. En de Geest der aanneming leert den naam spellen, waarin het zalige gemeenschapsleven met een bevredigd God wordt uitgedrukt.
Die Vadernaam, onthult cns het goddelijke Wezen in Zijn volle liefde, zorg en trouw. Dit vaderlijke betoont Hij in groote benauwdheid; onder zwaren arbeid; in velerlei levensomstandighsden op de reis van het Kind naar het Vaderhuis.
Hoe vaderlijk handelt Hij in Zijne leidingen met Zijn volk. Hoe vaderlijk in Zijn meeleven. Gij kent mijn weg van stap tot stap. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen ontfermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen.
Ik ben Efraïm tot een Vader en hij is Mij een dierbaar zoon en troetelkind.
Zie, Hij ontsluit niet slechts Zijn Koningsluister, maar bovenal Zijn liefdehart. In dezen naam ligt de diepste uitdrukking van de ervaren liefde en het rustend vertrouwen. Hoe triestig ziet het natgeregende kieken er uit. Maar daar kruipt het onder de moederhen en weldra, door de levenswarmte der moeder gekoesterd, verschijnt het glanzende kopje van tusschen de vlerken. Het glanst weer.
Zoo mogen zij toevlucht nemen in het verborgene van Zijne vleugelen. O, de warmte dier Vaderliefde! Heere bij U schuil ik.
Soms schreien wij in dit tranendal, en dan werkt de Geest der aanneming en doet roepen Abba, Vader. Die Geest toch opent het Vaderlijke Gods in het hart. Door de ervaring van het Vaderlijke spelt hij Zijn Naam. Heere, Gij hebt mij onder Uwe kinderen willen stellen, hoewel de Ëeniggeborene voldoende was om Uw Vaderhart tot in alle eeuwigheid te vervullen. „Zie, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden."
Welk een diepen ernst ligt er in het noemen van dezen Naam. Hoe natuurlijk wordt hij echter uitgesproken. Neen, dat kan men niet op school leeren. Ach, ten onrechte gebruikt, wordt het teeder gemoed gewond. Dan komt er een gevoel als wanneer een zaag langs een spijker gaat en een huivering vaart door het hart. Ja, mijn lezer een mensch durft wat aan! Een mensch is een brutaal schepsel!
Hebt ge wellicht dien naam stamelend uitgesproken en werd het u daarna bang te moede? Rees de vraag, wat heb ik aangedurfd? Maar Heere, Gij weet het, ik deed het niet om te stelen, noch om U te onteeren, maar ik kon niet anders!
Maar ik keer terug tot het volle toegepaste gebruik, door den Geest, van den Vadernaam. Hoe teeder klinkt zijne sprake als de zoon, als het kind Hem komt danken voor Zijne gaven, die Hij schonk. Lieve Vader, heb ootmoedig dank. Ik, Uw kind, had het niet verdiend, dat Gij mij alzoo zoudt zegenen, in natuur en genade. Bovenal heb dank voor uw onuitsprekelijke gave; Uw lieve Zoon! Hij heeft toch Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven. Als een geschenk des Vaders hebben de kinderen hun oudsten broeder ontvangen. Een broeder in benauwdheid geboren, naar het Woord.
Soms voelt het kind zich eenzaam en vlucht tot Vader, daar gaat het zijn nood klagen. Daar rust het uit. Zie mij tot U vluchten, haast U tot mijn hulp en redt! Hebben wij een gedeelte van onze familie hierboven, met onzen oudsten Broeder; een gedeelte wcrstelt met ons in Mesech. Onze moeder is Jeruzalem dat boven is. Maar straks gaan zij heen naar het Huis des Vaders met zijn vele woningen waar Jezus is! vooruitgegaan om plaats te bereiden. Hij zal ze straks binnennooden als de gezegenden Zijns Vaders om het Koninkrijk te beërven, dat hun is weggelegd van voor de grondlegging der wereld.
Hem klagen zij al hun nooden. Aan Zijn Vaderlijken boezem storten wij ons hart uit. Het kind kan verlangen naar omgang met vader. Zoo is het geestelijk niet anders. Gedenk Heere dat ik Uw kind ben; dat Gij mijne banden hebt geslaakt; dat Gij mij hebt geëigend. Ik ben toch de Uwe, Vader, geleid mij ongestoord; bevestig aan Uw kind den zegen waartoe uw Woord hem blijde hope gaf, want hij is tot Uwe vrees genegen. Als een vader de roede opheft om zijn kind te tuchtigen, omdat het kwaad heeft gedaan, zegt soms het kind: Vader doe mij geen pijn, ik bid u, vergeef mij.
Vader ik ben toch geen vreemdeling maar uw kind.
Soms ook zegt het rechtgeaarde kind: vader ik heb erger verdiend, ik zal mijn mond niet opendoen omdat Gij het gedaan hebt. Lieve Vader, wat Gij mij ook onthoudt, onthoud mij, uw kind, nooit Uw gunst en liefde.
Het is soms wel eens noodig dat een vader een trek van misnoegen op zijn gelaat toont. Dat doet een vader pijn. Maar als het kind, het als kind bemerkt, ligt het kind weldra aan vaders hals. Stil, hier wordt niet gesproken! Hier wordt geweend; hier wordt vergeven! 0, wat moeten ze soms bekennen onder heete tranen: Wat ben ik toch een ondeugend, ja boosaardig kind. . . . maar toch een kind!
,,Onze aardsche vaders hebben ons wel voor een tijd gekastijd, naar het hun goeddacht, maar deze kastijdt ons tot ons nut.
O, het hart onzes hemelschen Vaders is nooit toornig. Hij kastijdt uit liefdesnoodzakelijkheid. „Ik weet Heere dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt."
Wat zullen wij nog meer zeggen? Gods verborgen omgang vinden zielen waar zijn vrees in woont. Het heilgeheim wordt aan Zijn vrinden naar Zijn vreêverbond getoond. Hij is eeuwig Vader! Zij zijn voor eeuwig kind.
Maar vestig nu uwe aandacht ook op het feit, hoe deze Vadernaam wordt gekend en uitgesproken.
Door welken wij rcepen „Abba, Vader!" Door Welken! Dat is Geest der aanneming. Eigenlijk staat er: ,,in Wien wij roepen". In dien Geest geschiedt dit roepen, dat wil zeggen onder aandrift en in de gemeenschap van den Heiligen Geest.
Zoo verschijnt het noemen van den Vadernaam in het nauwste verband met het inwonen van den Geest der aanneming. De apostel heeft gezegd: „Gijlieden zijt niet in het vlcesch maar in den Geest, als tenminste de Geest van Christus in u woont".
Daarin was de Pinksterbelofte vervuld reeds bij Ezechiël geschonken: „Ik zal Mijnen Geest geven in het binnenste van u, en Ik zal maken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen en mijne rechten zult bewaren en doen".
Die inwonende Geest toch vereenigt met den Vader, door den Zoon. Want bezoek van een persoon, maakt hem nog niet tot inwoner. Zelfs dagelijks bezoek, is geen inwoning. Doch dit laten we thans rusten, om er ons bij te bepalen, dat nu die inwonende Geest noodzakelijk is in Zijne bediening om den Vadernaam te kunnen noemen. O, neem nimmer met een koud hart dien naam op de lippen, ook al hebt gij waarlijk dien naam leeren noemen. Leef ook niet bij verstandsconclusies, omdat gij toch wel gerechtvaardigd zijt en dus God ook als uw Vader moogt aanspreken. Dat doet meer dan één.
Versta toch, dat het laatste nog niet uit het eerste voortvloeit, maar toegepast moet werden. Geen Rechter meer, maar... . nu? Zoudt gij durven zeggen dat de Vadernaam u is ontsloten? Dat gij in dien naam zijt ingegaan in het binnenste heiligdom van de liefde Gods? De kenner onderscheidt hier wel, als de lippen het hart vooruit zijn. Maar ook als wij, door den Geest der aanneming God als verzoend Vader kennen, dan nog is de bediening des Geestes onmisbaar om dien naam te spellen, dien zoeten Vadernaam. In den Geest en door den Geest, ziedaar de spheer waarin, en de bediening waardoor, deze naam op de lippen komt, Gode tot eer!
„Ongetwijfeld, daar alleen het geloofsvertrouwen ons den mond opent, zal onze tong stom zijn om een gebed te vormen, tenzij de Geest in onze harten getuigenis geeft aangaande de vaderlijke liefde Gods. Wij moeten toch altijd aan dit beginsel vasthouden: dat wij God niet anders op de rechte wijze aanbidden, dan, gelijk wij Hem met den mond Vader noemen, wij evenzoo in ons gemoed vast overtuigd zijn, dat Hij dit ook is. En hiermee komt nog iets anders overeen: dat op geen andere wijze dan door aanroeping Gods ons geloof bewezen wordt. En niet zonder reden toont Paulus aan, door ons tot dit onderzoek op te roepen, dat dan eerst komt vast te staan, hoe ernstig ieder gelooft, wanneer zij, die de belofte der genade omhelsd hebben, zich in gebed oefenen." Zoo merkt Calvijn naar waarheid op.
Zoo drijft de Geest der aanneming tot het aanroepen van God als Vader. Zoo is het niet slechts een gevoelsaandcening door den Geest, maar het openbaart zich in het gebedsleven, waarin God wordt gezocht en met vertrouwen als Vader wordt aangeroepen. O, zalige omgang in en door den Geest, met dien God, die rust in Zijne liefde. En dat alles in den naam van den Hsere Jezus Christus.
,Door welken wij roepen Abba, Vader."
Opvallend is het dubbele gebruik van den Vadernaam. De apostel toch stelt naast het Arameesche woord voor vader, Abba, ook het Grieksche woord, dat in onze vertaling is overgezet, terwijl het Arameesche werd behouden om het verschil aan te duiden in den grondtext. Zoowel Jood als Griek deelt in den zegen van Pinksteren. Tevens ontvangt het woord des te sterker nadruk en des te rijker inhoud. Door de verdubbeling wordt des te meer teerheid openbaar, zooals in onze uitdrukking: „lieve Vader!" O, het hart wordt nooit verzadigd van dien Naam. Hoe zullen zij hun teedere aandoeningen en dankbare erkentenis uitdrukken? Zalig leven in den Vadernaam!
Wij zeggen: zalig leven in den Vadernaam. Het kan toch zijn dat de zonden zijn vergeven en de gerechtigheid is toegerekend, dat het Vaderlijke Gods zich openbaarde maar dat er van een ingaan in den Vadernaam toch geen sprake is en ook van geen leven in dien Naam. Het leven uit den drang van den Geest der aanneming in het hart, nadert tot God als Vader, met kinderlijke eenvoudigheid en blijmoedig vertrouwen!
Het is toch mogelijk en bij meer dan een werkelijk, dat het rechterlijke Gods wel is weggenomen, maar het vaderlijke maar weinig wordt gekend. Hier is zeker onderscheid in trap en mate der genadebediening. Daarom maant de apostel: Maar wast op in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus, Hem zij de heerlijkheid beide nu en in den dag der eeuwigheid. Amen! Amen zegge en zegt ons hart!
De apostel spreekt van een „roepen" door welken wij roepen Abba Vader.
Dit wijst niet op een luid roepen met de stem, maar op de luide en doordringende geloofssprake. Van Mozes lezen wij dat hij riep tot den Heere, terwijl er toch van luid spreken geen sprake was. De stem des bloeds van Abel wordt gezegd van de aarde te roepen tot God. Zoo lezen we in Op. 6 van de zielen dergenen die gedood waren om het getuigenis van Jezus: ,,En zij riepen met groote stem, zeggende: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerscher! oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen?"
Dit roepen spreekt ons van hun kinderlijke vrijmoedigheid. Knechten nemen dit woord niet op de lippen, maar kinderen gebruiken het in tegenwoordigheid van dienstbaren. Zoo wat gij den Vader bidden zult in Mijnen Naam dat zal Hij u geven. Die liefde kan binnen de enge grenzen van ons hart niet worden besloten. De vrede, uit die gemeenschap geboren gaat alle verstand te boven. Dan zingen zij aan Hem gewijd, in God verblijd, van 's Heeren wegen!
Welk een verschil met voorheen, toen de Geest nog als Geest der dienstbaarheid werkzaam was. Ze staan nu niet meer onder voogden en verzorgers. De erfgenaam is niet langer onmondig. De vreeze die onvrijmoedig maakte in het naderen tot God is gebannen. Er is niets meer tusschen God en het hart. Maar ook God is in het hart. Hij roept tot Vader aan dien God, die woning maakte in zijn hart. Immers Jezus heeft gezegd: „Zoo iemand Mij liefheeft, die zal mijn Woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en woning bij hem maken".
Hoe zou ooit iemand dit wonder kunnen verklaren voor het verstand? Dit is eene verborgenheid des geloofs.
Dit „roepen" is aanwijzing van het leven des gebeds. De verborgenheden des geloofs worden door den Geest der aanneming ontsloten. Nu mogen we meer verstaan van de geheimen des Vaders. „Wij hebben ontvangen den Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn."
De liefde die in het hart is uitgestort door den Heiligen Geest overwint alle vreeze. Hoe anders was dat alles toch voorheen!
In het leven des gebeds in den Vadernaam komt ook uit de kinderlijke onderworpenheid des harten om uit liefde Hem onderdanig te zijn. „Voorts, wij hebben de vaders onzes vleesches tot kastijders gehad en wij ontzagen ze, zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn en leven?"
Daar worstelt Gods kind mee en om, want hij ervaart dat zijn verdorven natuur zich Gode niet wil onderwerpen.
De Geest der aanneming wekt verder in dat gebedsleven, ook, kinderverlangen. Ofschoon toch het eeuwigdurende Zijner Vaderliefde en trouw ons zijn gewaarborgd in het Verbond, dat niet kan wankelen noch bezwijken, toch maakt de Geest het tot zake des gebeds in 't hart. Het is goed wanneer onze bede de weerklank is van Gods belofte. Hoe dierbaar is Uwe goedertierenheid o Heere! Hoe dierbaar.... dies de menschenkinderen toevlucht nemen onder de schaduw Uwer vleugelen. En dan volgt weer het gebed: Strek Uwe goedertierenheid uit over degenen die U kennen! Heere ga voort met Uzelven te openbaren! Zoo is er een bidden: „Och mocht ik in die heilige gebouwen de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog, zijn liefelijkheid en schoonen dienst aanschouwen!" Maar ook een roemen: „Hier weidt mijn ziel met een verwonderd oog".
Hoe rijk is toch het arme volk van God!
Al wat de Vader heeft is Mijne en al het Mijne is het uwe.
Lezer, kent gij den Vadernaam? Ge zegt wellicht dat is zooveel gevraagd! Dat is het ook, en toch, meent ge dat het overbodig is God als verzoend te kennen en Hem als Vader aan te roepen?
Ik bid u als gij ontkennend moet antwoorden, roep Hem nog aan als Rechter. Dat de Heere Zijnen Geest geve, om te ontdekken en te ontblooten, maar ook om te leiden tot den troon der genade, om na de doodelijke sprake van den Rechter van hemel en aarde te hebben gehoord: „Gij zijt niet Mijn volk! Gij zijt Lo Ruchama! Niet ontfermd!" Om te vernemen: .Gijlieden zijt kinderen van den levenden God!"
K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juli 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Abba, Vader.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juli 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's