Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkiezing tot het Ambt en de Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkiezing tot het Ambt en de Belijdenis.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Koning der Kerk heeft, om Zijne gemeente te vergaderen, te regeeren en te verzorgen, van den beginne den dienst van menschen willen gebruiken. Hij heeft in Zijne Kerk de ambten ingesteld. Het is zeker van beteekenis erop te letten, dat het N. T., om het ambt aan te duiden, een woord gebruikt dat „dienst" beteekent. Paulus noemt zichzelven en zijne medearbeiders „dienaren" des Nieuwen Testaments.
Zij zijn dienaren van het Nieuwe Verbond, van de volbrachte verzoening van Christus. De Heere Jezus is in het dienen voorgegaan, want Hij sprak: „Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en mijne ziel te stellen tot een rantsoen voor velen." Dit werk was Hem opgedragen door den Vader. Hij was de Ambtsdrager, onze hoogste profeet en leeraar, onze eenige Hoogepriester en eeuwige Koning. Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. Hij is Apostel, Herder en Leeraar; de eenige wetgever Zijner gemeente. Maar, nu heeft de Heere Jezus de ambten ingesteld in Zijne Kerk, tot dienst der gemeente. De Koning stort Zijne gaven uit in de Kerk en orga niseert ze in het ambt. Zoo werkt dan het ambt, zoolang en in zoover het in gehoorzaamheid aan Christus en naar den regel des Woords bediend wordt als orgaan, als instrument van Christus. Maar het verliest zijn karakter en tevens alle gezag, wanneer het ophoudt orgaan van Christus te zijn en zich van het Woord des Heeren losmaakt.
De voorstelling toch alsof Jezus aan Zijne gemeente slechts zekere denkbeelden heeft verkondigd omtrent het Koninkrijk Gods als een rijk van liefde en vrede, maar zich met de inrichting en de regeering Zijner Kerk verder niet zou hebben bemoeid, is volkomen onjuist en in strijd met de H. S.
Christus heeft tijdens Zijn omwandeling op aarde een kring van discipelen om zich vergaderd, die Hij opdracht geeft het evangelie uit te dragen en de sacramenten te bedienen. Hij bekleedde hen met macht om door de sleutelen des hemelrijks het Koninkrijk Gods te openen en te sluiten. Hij gebiedt hen te blijven in Jeruzalem totdat zij met Pinksteren zullen zijn aangedaan met kracht uit de hoogte.
Christus stelt hen Zelf in de bediening en belooft hen, dat Hij met hen zal zijn tot aan het einde der wereld. Hij zal hen leiden door Zijn Geest in al de waarheid en bekleedt hen met gezag in Zijnen Naam.
Nu dragen ook zeer zeker Gods kinderen den naam van dienaars Gods en van Christus. Hij is hun aller Koning. Zij moeten ook elkander dienen in de gemeenschap der heiligen met de gaven die de Heere aan een iegelijk schenkt, naar Hij wil.
Zij .hebben een profetische priesterlijke en koninklijke roeping, want zij zijn gezalfden, zij zijn christenen. Zoo komt nu het ambt op uit de gemeente zelve. Gods gemeente is draagster van het Woord; pilaar en vastigheid der waarheid. In haar woont de Heilige Geest. Zij moet den Heere dienen in het uitdragen van het Woord onder de menschen. Zij moet den naam des Heeren heilig houden in hare gemeenschap. Het Woord van Christus moet in de Kerk heerschappij hebben; volkomen ;heerschappij.
Wie niet buigt onder het gezag van het onfeilbare Woord Gods, tast het recht en de eer van den Koning der Kerk aan. De macht in de gemeente berust uitsluitend bij Christus, maar vloeit uit Hem op de gemeente af. Gelijk nu een lichaam functioneert door hare organen, zoo is het ook in de Kerk. Deze organen zijn de, door Christus ingestelde ambten in Zijn Kerk, als instituut. Niet de geloovigen hebben deze ambten uitgedacht, maar Christus Zelf heeft ze verordend. Tevens nemen deze ambten het algemeene ambt der geloovigen niet weg, maar maken het integendeel krachtig en leiden het. Allen behooren zich te gedragen naar het Woord van Christus, dan blijft zoowel de vrijheid en het recht der geloovigen als het gezag der ambten in de Kerk op de juiste wijze gehandhaafd.
Zoo is het ambt door Christus ingesteld om de gemeente te leiden en te verzorgen en te waken dat alle dingen eerlijk en met orde geschieden, en opdat Zijne waarheid wordt gehandhaafd. Hij schonk aan Zijne Kerk de geestelijke regeering die bij haar past en deze spreekt in Christus naam tot haar.
Hij zou wel, zooals Calvijn opmerkt, zijne kerk ook rechtstreeks hebben kunnen regeeren, zonder eenig hulpmiddel, maar er zijn vele oorzaken, waarom Hij het liever doet door menschen. Hij wilde uit het verdorven menschelijk geslacht zijn volk roepen tot het eeuwige leven, en toebereiden tot zijn dienst en lof, als een vrijwillig volk dat gaarne Hem dient. Hij gaf Zijn Woord tot een lamp voor den voet en een licht op het pad. Wij hebben het profetische Woord dat zeer vast is en wij doen wel zoo wij daar op acht hebben als op een licht schijnende in eene duistere plaats totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in onze harten. Doch nu wil de Heere ons door menschen, die ons gelijk zijn, onderwijzen in het ambt, (Ephese 4 : 4—I6).
Christus geeft echter Zijne regeering over Zijne Kerk niet op, maar, zooals b.v. de Tweede Helvetische confessie het juist zegt: „Wij leeren dat Christus de Heere is, en de eenige algemeene Herder blijft, benevens de hoogste priester voor God den Vader, en dat Hij in de kerk alle bedieningen van bisschop en herder waarneemt tot aan het einde der wereld, en dat Hij daarom geen behoefte heeft aan een plaatsvervanger, die de plaats van den afwezige inneemt, maar Christus is tegenwoordig in de kerk en het levende en bezielende Hoofd. Want Hij werpt niet aan anderen de regeering op hunne schouders, maar Hij bewaart en gebruikt tot nog toe Zijne macht, terwijl Hij alle dingen regeert."
Het Koningschap van Christus moet de leer en de regeering der Kerk geheel beheerschen. Daarom hebben de Gereformeerden bij voorkeur aan de dragers van het ambt den naam van dienaars gegeven. De naam geestelijken is verwerpelijk omdat daardoor een aparte stand zou worden aangewezen. Geestelijk zijn al Gods kinderen. De Roomsche voorstelling omtrent oorsprong en beteekenis van het ambt laat ik hier geheel ter zijde, omdat het ons slechts te doen is in dit verband om een korte aanwijzing van de Schriftuurlijke lijnen voor het ambt.
Het ambt is van goddelijken oorsprong en instelling. Het is dus niet, zooals de Lutherschen leeren, in navolging van Luther, dat God het ambt wel heeft gewild, maar dat het niet door God is ingesteld, doch door de kerk. Het heeft niet zijn mandaat van de kerk en handelt niet namens de kerk, maar Christus roept tot het ambt, langs den weg van de roeping zijner gemeente.
Oorspronkelijk waren deze diensten in de kerk vereenigd in het ambt der apostelen. Maar weldra bleek het noodig, dat voor de verschillende diensten afzonderlijke personen werden aangewezen. Tijdens het leven der apostelen kwam het dan ook tot een driedeeling van het apostolische ambt, in aansluiting aan de drie ambten van Christus, profeet, priester en koning; namelijk het ambt van Leeraar, diaken en ouderling. Zoo moeten deze drie ambten bloeien als drie stengels op den wortel van het Messiasambt.
Toen de buitengewone gaven, waarmede de oude christelijke kerk zoo overvloedig was begiftigd, meer terugtraden, bleef naar goddelijk bestel de leiding der plaatselijke kerk bij de herders en leeraars, die het Woord en de sacramenten bedienden en met de opzieners de gemeente leidden en verzorgden, terwijl het werk der barmhartigheid werd opgedragen aan de diakenen.
Zoo. is dan het ambt in de kerk noodzakelijk, omdat Christus het heeft ingesteld. Hij heeft aan Zijn kerk ambten en bedieningen gegeven tot de volmaking der heiligen en den opbouw van het lichaam van Christus. Hij achtte het werk van de prediking des Woords, de bediening der sacramenten en de handhaving van orde en tucht noodzakelijk. Er moeten naar zijn wil, predikers zijn om het evangelie van vrije genade te verkondigen en het Woord uit te leggen. Er moeten opzieners zijn opdat de gemeente geleid en verzorgd worde en orde en tucht gehandhaafd worden. De armen moeten verzorgd worden, door mannen, die het diakenambt bedienen naar de instelling van Christus.
De kerk op aarde is een strijdende kerk en heeft bestendig leiding en .onderwijzing noodig. Wanneer de lippen der trouwe getuigen zouden verstommen, zou het volk worden ontbloot van de rechte kennis. Daarom maande Jezus: Bidt dan den Heere des oogstes dat Hij arbeiders in Zijnen wijngaard uitstoote.
Op deze wijze kan de gemeente beantwoorden aan hare, door God gestelde, roeping in het midden der wereld. Hij wil haar stellen tot een pilaar en vastigheid der waarheid, tot een stad boven op een berg, die niet verborgen kan zijn.
Langs dezen weg wil Hij zijne gemeente ook toebereiden tot den dag der volle glorie over wereld en satan. Zoo komt Gods Koninkrijk en moet Jezus als Koning heerschen in alle eeuwigheid.
Reeds vroeg is de noodzakelijkheid van het ambt ontkend. Zoo wilden in de oude kerk de Montanisten en Donatisten de leer en het bestuur niet gebonden zien aan het ambt, maar de volkomen vrijheid der profetie handhaven in het midden der gemeente. Op grond van het inwendig licht verwierpen zij ambt en gezag in de gemeente. Deze gedachten en idealen bleven leven als een verborgen onderstroom in de kerk. Van tijd tot tijd traden zij openlijk aan den dag. Wij denken aan de geestdrijvers in de Middeleeuwen en de Wederdoopers in den tijd der reformatie. Ook bij de sekten komt deze opvatting veelvuldig voor.
Dit is echter miskenning van hetgeen de Schrift ons leert. De Geest bindt zich voor deze bedeeling aan de Heilige Schrift, die Hij bij den voortduur wil verduidelijken en toepassen. Maar, in dat Woord is de belofte inbegrepen, dat de Heere Zijne gemeente zal inleiden in de H. Schrift door den Heiligen Geest.
Niet alleen het apostolische ambt is door den Heere Jezus verordend, maar ook wat wij de gewone ambten noemen. (Ephese 4 : i i ; i Cor. 12 : 5, 28). Van de ouderlingen in Epheze lezen wij, dat zij door den Geest tot opzieners der kudde zijn aangesteld. Hand. 20 : 28. De belofte door Christus gesproken bij het uitzenden der apostelen: „Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld", ziet niet alleen op hunne personen, maar ook op alle bedienaren des evangelies, die geroepen zijn om te onderwijzen en te doopen. En de apostel Paulus vermaant Timothëus: En hetgeen gij van mij gehoord hebt, betrouw dat aan getrouwe menschen, welke bekwaam zijn om ook anderen te leeren. Aan Titus beveelt hij dat hij van stad tot stad ouderlingen zou aanstellen. Voorts zegt Paulus tot de ouderlingen van Ephese dat na zijn vertrek zware wolven zouden inkomen tot de gemeente en dat de opzieners daarom moesten waken. Dit wijst er op dat de opzieners na de apostelen de wacht moeten houden over de gemeente en waken voor Gods waarheid.
God roept zijne dienaren door middel van de gemeente tot het ambt. Aan het Woord Gods zijn de dienaar en de gemeente onderworpen. Als naar het Woord Gods wordt geleerd en geregeerd en geleefd, dan komt de zegen en de heerschappij van Christus in Zijn kerk tot haar recht. Maar dan ook alleen.
Daarmede is ook het gezag van het ambt bepaald. De dienaren der gemeente worden geheeten: gezanten Gods. . mannen Gods; leidslieden en voorgangers der gemeente. Hun is de opdracht gegeven in het leeren wel en wee voor te stellen, met de uitdrukkelijke verzekering, dat God naar dat Woord beide in dit en het toekomende leven zal oordeelen. „Wie u hoort die hoort Mij en wie u verwerpt, die verwerpt Mij, en wie Mij verwerpt, die verwerpt dengene die Mij gezonden heeft."
Naar, dat Woord moet tucht worden geoefend in des Heeren naam, en het booze uit het midden der gemeente worden weggedaan, terwijl ook kettersche menschen worden bestraft en na hardnekkige weigering voor Gods waarheid te buigen, worden afgesneden.
De ambten moeten uitvoeren wat Christus heeft verordend.
Een ambtsdrager is geen ambtenaar van een godsdienstige gemeenschap, maar gebonden aan het Woord Gods en Zijn roeping ontvangende va nden Koning der Kerk. Niemand toch mag in de kerk leeren, regeeren en de tucht oefenen, dan die daartoe geroepen is. (Hebr. 5 : 14; Rom. 10 : 15; 2 Tim. 4 : 14.)
Alleen aan deze ambtsdragers is Gods gemeente onderdanigheid schuldig in de vreeze Gods. Den huurling, ook al moge hij zich honderdmaal met den naam van het ambt versieren, zullen toch de schapen niet erkennen noch kennen. Want hun ambt als koningen en priesters brengt mede te staan in de vrijheid waarmede Christus hen heeft vrij gemaakt.
Zij zullen zich gaarne onderwerpen aan degenen die waken voor hunne zielen, maar den leugenleeraar of den opziener die zich niet aan Gods Woord onderwerpt, niet mogen erkennen. Zij zijn geroepen mede te waken voor de heiligheid en de zuiverheid der kerk en acht te nemen op de ordinantiën des Heeren.
Zoo moet er eene harmonische samenwerking zijn tusschen ambten en gemeente, opdat God in Christus verheerlijkt worde.
Thans volge nog een korte uiteenzetting van de buitengewone en de gewone ambten, om daarna de verkiezing tot het ambt nader te overwegen bij het licht der Schriftuur en de daarop gegronde belijdenis. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Verkiezing tot het Ambt en de Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1932

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's