Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Overste Leidsman XXVI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Overste Leidsman XXVI.

Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet. 1 Cor. 10 : 23.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe zullen wij de Christelijke vrijheid gebruiken? Deze vraag wordt door Calvijn beantwoord. (Inst. III. 19, 10 v.v.). Men kan toch onbedachtzaam en zonder voorzichtigheid handelen en op die wijze dwalen, terwijl men zich trachte tevreden te stellen, dwalen, terwijl men zich tracht tevreden te stellen, alsof men uit hoofde der Christelijke vrijheid onschuldig zou zijn aan de ergernis, die men heeft gewekt.
Calvijn wijst er op, dat er in zijn tijd menschen waren, die meenden, dat zij hun vrijheid niet konden staande houden, tenzij zij Vrijdags vleesch aten. Op zich zelf was er geen aanleiding om iemand te berispen, wijl hij op Vrijdag vleesch at en den Roomschen vastendag niet waarnam. Dat is duidelijk. Doch Calvijn merkt op, dat men wel moet bedenken, dat men zijn vrijheid bij God heeft en deze niet telkens opnieuw voor het oog der menschen behoeft te veroveren. Voorts legt hij er den nadruk op, dat de vrijheid zoowel in het doen en gebruiken als in het niet doen en onthouden is gelegen. Indien men verstaat, zoo zegt hij, dat het voor God gelijk is, of men vleesch of eieren eet, dan wel of men in het zwart of in het rood gekleed gaat, zoo is het genoeg. De consciëntie is vrij, indien zij de vrucht der vrijheid geniet.
Die conscientie is vrij, al zou men zich een leven lang onthouden van vleesch, of zijn leven lang kleec'eren van eenzelfde kleur dragen.
Men zal zich echter zeer kunnen vergrijpen aan de Christelijke vrijheid, zoo men de zwakheid der broederen vergeet en lichtvaardig allerlei vrijheden gebruikt, die ergernis verwekken. Calvijn verwacht hierop de tegenwerping, dat het toch oorbaar is in sommige gevallen de Christelijke vrijheid voor de menschen te betuigen en hij geeft dat ook toe onder beding, dat men zulks met groote voorzichtigheid doe. Men mag de zorg voor de zwakken niet nalaten, aangezien de Heere die zoozeer bevolen heeft.
Een en ander geeft hem dan aanleiding om over de ergernis uitvoerig te handelen. Hij begint met onderscheid te maken tusschen ergernis en ergernis. Men kan namelijk ergernis geven en ergernis nemen, d.w.z. men kan aanleiding zijn, dat de menschen zich ergeren, dus aanstoot geven, maar iemand kan zonder dat daartoe aanleiding wordt gegeven ergernis in een zaak zoeken, indien hij daarop belust is.
Wanneer men onvoorzichtig en lichtvaardig handelt, zonder tijd en gelegenheid waar te nemen, kan zulks terecht de zwakke broeders tot ergernis zijn. Dan heeft men dus ergernis gegeven en heeft zich schuldig gemaakt. Wanneer men echter niet ongeschikt en ontijdig heeft gehandeld, doch booze menschen willen daarin toch aanstoot nemen, dan staat de zaak anders. Hier ligt de schuld bij de verkeerde uitleggers en bij hen, die hoewel daarvoor geen oorzaak is, aan ons gedrag ergernis nemen.
Door de gegeven ergernis wordt de zwakke broeder getroffen, maar de Pharizeër neemt ergernis uit hetgeen daartoe geen aanleiding mag zijn.
De Schrift nu leert duidelijk, welke zwakheid men moet toegeven. Dengene nu, die zwak is in het geloof, neemt aan, maar niet tot twistige samensprekingen. (Rom. 14 : 1). Laten wij dan elkander niet meer oordeelen, maar oordeelt dit liever, n.1. dat gij den broeder geenen aanstoot of ergernis geeft. (Rom. 14 : 13). De slotsom is, zoo zegt Calvijn, dat wij die sterk zijn, schuldig zijn de zwakheden der onsterken te dragen, en niet ons zeiven te behagen. (Rom. 15 : 1). Men zie ook 1 Cor. 8 : 9, 1 Cor. 10 : 22 en in Galaten 5 : 13 zegt Paulus: Want gij zijt tot vrijheid geroepen, Broeders! alleenlijk gebruikt de vrijheid niet tot een oorzaak voor het vleesch, maar dient elkander door de liefde. Het is alzoo duidelijk, dat de Christelijke vrijheid niet alleen vrede met God geeft, maar ook tot een vredige saamleving met onze naasten zal worden betracht.
Hoe geheel anders echter handelt de H. Schrift omtrent de ergernis der Pharizeën, of zegt niet de Heere: Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde een blinde leidt, zoo zullen zij beiden in de gracht vallen. (Matth. 15 : 14).
De Schrift laat dus geen twijfel aangaande deze zaak. Tegenover den zwakke hebben wij de liefde te betrachten, welke den aanstoot mijdt en uit den weg ruimt, doch wanneer de Pharizeër ergernis neemt zonder oorzaak, zoo late men hem varen.
Het moeilijke punt is echter, wie de zwakke broeder, wie de Pharizeër is en Calvijn, die de moeilijkheden niet gewoon is voorbij te gaan zonder die onder de oogen te zien, geeft zich ook rekenschap van deze vraag. Indien toch de zwakke broeder en de Pharizeër niet duidelijk onderscheiden kunnen worden, zal men moeilijk de Christelijke vrijheid kunnen gebruiken zonder gevaar haar te misbruiken. Doch ook hier vindt hij het antwoord in de Schrift. Timotheus en Titus stelt hij naast elkaar. Paulus liet den eerste besnijden, wijl hij den Joden een Jood wilde zijn, doch Titus weigerde hij te laten besnijden, toen valsche broeders waren ingeslopen om te bespieden de vrijheid, die hij in Christus Jezus heeft, opdat zij hem tot dienstbaarheid zouden brengen, (1 Cor. 9 : 19, Gal. 2 : 3 ) . Daar is dus oorzaak om de Christelijke vrijheid te verdedigen, wanneer die door het drijven van valsche apostelen dreigt verloren te gaan.
Calvijn wijst dan op dezen regel: dat wij onze vrijheid zullen gebruiken tot opbouwing van onze naasten, doch indien het tot nuttigheid voor den naaste niet dienen kan, zoo onthouden wij ons. „Alle dingen", zegt Paulus, „zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar: alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet." (1 Cor. 10 : 23) En voorts: Niemand zoeke wat zijnszelfs is, maar een iegelijk zoeke, wat des anderen is.
Nu zijn er, die zich van het gebruik der vrijheid onthouden, en veinzen, dat zij Paulus daarin voorzichtiglijk navolgen, terwijl ze er intusschen niet op bedacht zijn de naasten daarmede in de liefde te dienen. Zij zouden wel wenschen, dat het noemen zelfs der Christelijke vrijheid ware begraven en vergeten. Doch een Godvruchtig mensch heeft te bedenken, dat hem in uitwendige dingen daarom vrije macht verleend is, opdat hij meer bekwaam zou zijn tot allerlei plichten der liefde.
Het verdient wel bijzonderen nadruk, dat Calvijn alles wat betreft het mijden van ergernis, alleen wil betrokken hebben op z.g. middelmatige zaken, die op zich zelf noch goed noch kwaad zijn. Dingen, die noodzakelijk moeten worden gedaan, mogen uit vrees voor ergernis niet worden nagelaten. De vrijheid wordt onderworpen aan de liefde, doch de liefde staat wederom onder de zuiverheid des geloofs. De dienst der liefde mag niet gepaard gaan met kwetsing van den dienst des Heeren en men mag om der wille van den naaste God niet vertoornen.
Men mag de onstuimigheid niet goedkeuren boven de voorzichtigheid, die met beleid handelt, doch men kan evenmin goedkeuren, dat de leidslieden, om ergernis te voorkomen, de menschen tot allerlei ongoddelijkheden leiden en daarin voorgaan. Daarmede sticht men geen goed maar kwaad. En dat gebeurt zelfs onder den schijn, dat men den naaste met melk wil voeden, terwijl men zijn gemoed volstopt met verderfelijke meeningen. Paulus zegt, dat hij die van Corinthe met melk heeft gevoed, maar, zoo vraagt Calvijn, indien men daar de mis gekend had, zou hij dan ook de mis bediend hebben om met melk te voeden? Geenszins, zoo antwoordt hij, want melk is geen venijn.
Men behoeft echter ter wille van zulk een liefde om den naaste te stichten geen mis te bedienen. Ook als de mis reeds lang vergeten is, kan het euvel, waarop Calvijn hier wijst nog wel worden aangetroffen. Het voorwendsel om ergernis en aanstoot te voorkomen is niet vreemd aan een prediking, die zich onthoudt de waarheid Gods zuiver te verkondigen. En de opmerking van Calvijn geldt ook hier, dat men voor en tijd onder zulk een voorwendsel wel met melk kan voeden, doch hoe zullen degenen, die alzoo worden gevoed, tot de vaste spijze komen, en als zij ter eeniger tijd niet eenige lichte spijze kunnen verdragen, is het zeker, dat zij ook nooit met melk zijn opgekweekt. Het kon wel eens zijn, dat de ergernis, welke men wil voorkomen, allereerst bij den prediker zelf moet worden gezocht, in welk geval hem het oordeel over de blinde leidslieden treffen zou, want wie zich aan de waarheid Gods ergert oordeelt daarin zichzelven. Nimmer toch kan de vrijheid toestaan, dat men van 's Heeren gebod zou afwijken.
De Christelijke vrijheid maakt echter vrij in alle dingen, waarin God vrijheid heeft gegeven. Daarom zijn degenen, die deze gave Gods hebben ontvangen, ook vrij van alle menschelijke macht gemaakt. Het kan toch zoo niet zijn, dat Christus de lof zijner goedheid zou verliezen en de Zijnen de vrucht daarvan zouden derven. Hoe hoog toch moet deze gave worden gewaardeerd, daar Christus die niet met goud of zilver, maar met zijn eigen bloed heeft gekocht, (i Petrus i : 18). Paulus zegt ook, dat de dood van Christus vergeefsch zou zijn, indien wij onze zielen den menschen tot onderdanigheid zouden overleveren. (Gal. 5 : i en 4). En met een beroep op den Galatenbrief wijst Calvijn er op, dat Christus in ons verduisterd wordt, zoo wij niet blijven staan in de vrijheid, waarmede Hij ons vrijgemaakt heeft, en naar het goeddunken der menschen aan hun wetten en inzettingen gebonden worden.
Calvijn herinnert er aan, hoe de menigte in beroering komt, als er sprake is van afschaffing van menschelijke inzettingen en gebruiken. Aan den eenen kant steken de oproermakers het hoofd op en aan den anderen kant laat de laster zich hooren. Daarom wil hij over deze aangelegenheid nader handelen en wij willen vernemen wat hij hieromtrent zegt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 maart 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Overste Leidsman XXVI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 maart 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's