Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eenheid van Modern tot „Gereformeerd".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenheid van Modern tot „Gereformeerd".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben zoo nu en dan de aandacht gevestigd op de eigenaardige geestelijke, zedelijke en godsdienstige verschijnselen, die ons moderne leven te aanschouwen geeft. Wij hebben dit niet gedaan voor ons genoegen, ook niet om eenige kerkformatie in ongunstig licht te stellen, nog veel minder omdat wij eene vijandige ge zindheid zouden koesteren tegen hen, die een anderen weg meenen te moeten gaan dan wij. Niets van dat alles was in het spel. Slechts hebben wij het onzen plicht geacht een woord tot waarschuwing te laten hooren, als zij, die zeggen aan Gods Woord en de belijdenis vSst te houden, dingen deden, die daarmede moeilijk overeen zijn te brengen. Op grond van jarenlange ervaring wisten wij wel, dat zulk eene waarschuwing gewoonlijk niet in dank wordt afgenomen. Toch blijven wij het plicht achten het licht van Gods Woord en de belijdenis te laten opgaan over wat wij zoo nu en dan zien geschieden op het gebied van ons kerkelijk leven. Dat zullen wij ook dan doen, als het geldt zulke verschijnselen, die in breeden kring als stichtelijk, als bijzonder prijzenswaardig en navolgenswaardig worden voorgesteld. Wij zullen dit ook dan doen, als wij daardoor het gevaar loopen voor benepen en bekrompen te worden uitgekreten, omdat naar het ons voorkomt de waarheid boven al moet worden gesteld.
In het Utrechtsch Dagblad van Maandag n Dec. 1.1. ie bl. p. 3 troffen wij een uitgebreid verslag aan onder den titel „Een avondkerkdienst van ongewonen indruk". Onder het motto „Op! voor den Vrede!" werd daarin beschreven „Een plechtigheid in de Nicolai- kerk, die vele honderden tot ontroering heeft gebracht en daardoor hopelijk ook tot sterke daad". Waarin die „sterke daad" bestaan moest, is minder duidelijk geworden. Wel bleek mij, dat alles er op aangelegd werd om „ontroering" te wekken. De orgelmuziek, de liederen, die gezongen werden, misschien zelfs het bonte mengsel van het gehoor, dat was samengestroomd, alles saam moest het wel aandoenlijk werken. Het bedehuis was dan ook „overvol". Men zag er, zoo zegt het verslag, leden van alle kerkgenootschappen, rechtzinnigen, vrijzinnigen, oudkatholieken, leden der Engelsche kerk. De dienst was dan ook van zeer bijzonderen aard, werd aangediend met den naam „oecumenischen kerkdienst". En de dienaren, die optraden, waren: de Luthersche predikant, Dr. Rust, de Hervormde predikant Dr. Beerens, de Remonstrantsche predikant Ds. Blokker, de Gereformeerde predikant, Dr. Kaajan, en de oud-katholieke pastoor Lagerwey met „den geestelijke" der Engelsche kerk. De predikanten droegen hun toga met baret, de oud-katholieke pastoor en de Engelsche geestelijke droegen de witte priester-kleeding met paarse hoofd-bedekking.
Deze dienst werd, zooals we reed opmerkten, voorgesteld als een „oecumenische dienst". Uit den aard der zaak was het een misbruik van het woord, daar deze samenkomst ook niet in het minst op eene „oecumenische" geleek. Dat vreemde woord beteekende oorspronkelijk het land, dat den Grieken toekwam, het was het woord, dat de Grieksche wereld noemde. Op kerkelijk gebied werd het woord de naam voor al wat in de Oostersche Kerk met de kerk als Rijks-kerk verband hield. Zoo sprak men van een oecumenisch concilie om te noemen eene samenkomst, eene kerkvergadering van de hoogste waardigheidsbekleders der gansche kerk. Na de Reformatie werd het woord op bepaalde belijdenisschriften toegepast, die ook achter onze oude kerkboeken dikwijls opgenomen worden als, behalve de apostolische geloofsbelijdenis, die van Nicaea en die van Athanasius. Tegenwoordig wordt nu dit woord ook in beslag genomen door eenheidsbewegingen en wordt oecumenisch genoemd al wat de Christenheid, afgedacht van de bijzondere kerkformaties, dus in hare algemeenheid toekomt. In deze laatste beteekenis werd het nu op dezen kerkdienst toegepast.
Afgezien nu van het verloop der wezenlijke beteekenis des woords, die betrekking had op de diepste gronden van het geloof der kerk Gods van alle eeuwen en aan alle oorden dezer wereld, was deze kerkedienst reeds daarom niet „oecumenisch", omdat de Roomsch Katholieke kerk er schitterde door afwezigheid. Deze dienst was niets meer dan een samenkomst van menschen van onderscheidene richtingen, van modernen, ethischen, neo-gereformeerden, Lutherschen van den nieuwen stempel, van oud-Roomschen en wat er van de Anglicaansche kerk in Utrecht is. De Hervormde Gereformeerden, de Christelijk Gereformeerden en vrije-Gereformeerden ontbraken aan dit gezelschap. Ik kan niet ontkennen, dat ik het prijzenswaardig vind van de Roomsche kerk, dat zij zooveel eergevoel bezit, zoo zeer haar eigen karakter handhaaft, dat zij zich in dit gezelschap niet mengt. Zij kan dat natuurlijk niet doen, omdat zij alsdan zichzelve als de eenig zalimakende Kerk zou verloochenen. En wat men nu ook daarvan moge denken, hoezeer wij dit ook eene dwaling achten, dat de Roomsche Kerk zich door zulk „oecumenisch" geroep niet van de wijs laat brengen, is van haar te verwachten. Rome is wat en zooals het is en hef laat zich, hoe soepel het overigens moge zijn, niet verleiden tot eene andere ruimhartigheid en eene andere toegeeflijkheid, dan die met haar beginselen overeenkomt en daaruit volgt. Zij handhaaft haar karakter.
Tot mijn genoegen mocht ik constateeren, dat er onder deze veelkleurige, bonte reeks van richtingen geene Hervormd Gereformeerde of Christelijk Gereformeerde dienaren des Woords werden aangetroffen. Dat de Luthersche predikant, Dr. Rust, dat de ethische predikant, Dr. Beerens, de Remonstrantsche moderne Ds. Blokker, de oud-Katholieke pastoor en de Engelsche geestelijke in dezen „oecumenischen" dienst optraden, acht ik volkomen begrijpelijk. De theologische richting van deze onderscheidene predikanten loopt niet zoo heel ver uiteen. Zij dienen wel onderscheidene kerkformaties, maar het is bekend, dat deze kerkformaties maar weinig meer behouden hebben van hetgeen zij, historisch gezien, principieel eigens bezeten hebben. Wanneer men de vormen wegneemt, dan is er tusschen deze onderscheidene predikanten zoo weinig wezenlijk verschil, dat zij zeer wel in één kerkverband konden leven. Dr. Beerens riep wel in zijne predicatie een „wee" uit over degenen, die „niet van hun kerk houden" en „niet medewerken aan haar opbouw" en hij heeft ook wel gezegd, dat het er niet om te doen was „dogmatische en kerkrechterlijke verschillen te verdoezelen", maar het komt mij voor, dat hetgeen deze predikanten, van den Remonstrantsche tot den „Engelschen geestelijke" incluis, uit beginseloogpunt gemeen hebben, veel meer beteekent dan de uitwendige verscheidenheden die, immers, secundair zijn. Als er ruimte is voor eene „oecumenische eenheid" des geloofs, dan zal een zwarte toga of een wit priestergewaad de eenheid niet belemmeren. Door een ambtskleed zullen zij zich niet gesepareerd gevoelen. Waar de eenheid des geloofs is, daar zal elke barrière wegvallen.
Wij kunnen dit streven dezer onderscheidene kerkdienaren zeer wel verstaan en waardeeren. Maar wij kunnen niet goed begrijpen, hoe een dienaar der „Gereformeerde kerk" aan zulk een kerkdienst kan deelnemen, daar wij niet kunnen verstaan, dat zulks met de geschiedenis dezer kerk en met hare belijdenis overeenkomt. Immers in Art. 27 der Belijdenis wordt gehandeld van de Algemeene Christelijke Kerk". Deze is „een heilige vergadering der ware geloovige Christenen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest". En deze Kerk is „verspreid en verstrooid door de geheele wereld, nochtans met hart en wil samengevoegd en vereenigd zijnde in één zelfden Geest door de kracht des geloofs." Dat zijn dus de kenmerken der „oecumenische Kerk". Maar aangezien wij menschen op eene bepaalde plaats leven, leert Art. 28 dat „het de plicht is van alle geloovigen zich af te scheiden van degenen, die niet van de kerk zijn en zich te voegen tot deze vergadering, op welke plaats ook dat God haar gesteld heeft." Indien er nu in eene burgerlijke gemeente eene „oecumenische" kerk bestaat van „de ware geloovige Christenen", „met hart en wil samengevoegd en vereenigd zijnde in één zelfden Geest door de kracht des geloofs", dan behooren deze in ééne kerkformatie. Die conclusie wilden deze predikanten natuurlijk niet trekken. Daarom is er des te meer reden voor de vraag, of deze „oecumenische dienst" dan toch zulk een ideëele eenheid waarlijk als uitgangspunt heeft.
Hebben de Remonstrantsche Ds. Blokker, Dr. Beerens en Dr. Kaajan en de anderen, die hier samenwerkten in één „dienst", zulk eene eenheid des geestes, dan is er tusschen de richtingen dezer mannen geen wezenlijk verschil. Zoo werd het in dezen „oecumenischen dienst" dan ook verstaan. „Alle kerken zijn als facetten van den grooten diamant". Dus men ging er uit van de wezenlijke eenheid. Waarin stemden zij nu wezenlijk overeen? Hierin slechts, dat zij niet Roomsch zijn. Is dit negatieve kenmerk nu genoegzaam om de ware diepe gemeenschap des Geestes te belijden? Men moet wel zeer oppervlakkige kennis hebben van de geestelijke stroomingen in dit moderne leven om dat te aanvaarden. Als twee zelfs hetzelfde zeggen, is het niet hetzelfde. Is de Christus der belijdenis dezelfde als die der onderscheidene richtingen? Die vraag wordt niet beantwoord met de opmerking, dat „er bij God geene onderscheidingen bestaan naar kerkgenootschap of richting", zooals een spreker daar zeide. Petrus toch heeft aldus gesproken: „God heeft ons geboden den volke te betuigen, dat Hij (Christus) is degene, die van God verordend is tot een Rechter van levenden en dooden". Deze Christus is dus norm. Hij kan niet geslepen worden naar de begeerte of naar willekeur. Hij is, zooals Hij van God gegeven is. Daarom waarschuwde de apostel Paulus met grooten nadruk: „al ware het ook dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt." Men kan misschien zeggen, dat deze Paulus, om dan de woorden van deze oecumenische predikers te gebruiken, ook al leed aan „hoogmoedige bewustzijns-verenging", maar hij waarschuwt dan toch maar zeer nadrukkelijk, dat niet al wat als evangelie verkondigd wordt, nu ook wezenlijk evangelie is (Galat. i). Dit werpt op dezen „oecumenischen dienst" van modern- tot neo-gereformeerd een eigenaardig licht.
Het viel mij dan ook op, hoe in het woord door Dr. Kaajan gesproken, zoo weinig van den toonaard te beluisteren viel van een wezenlijk Gereformeerd getuigenis. Hoe zou dit ook mogelijk zijn geweest bij zulk een verwatering van wat waarlijk oecumenisch geloof is! Alzoo luidde zijn slotwoord: „Naar Bethlehem, Broeders en Zusters, neemt elkander bij de hand. De tocht moet gezamenlijk worden gemaakt. Gezamenlijk op weg. Wij moeten naar Bethlehem. Laat de ster het ons wijzen." Hoe geheel anders sprak Calvijn in deze woorden: „Daarom, hoewel de gruwlijke verwoesting, die alom gezien wordt, schijnt te bewijzen, dat er niets van de gemeente is overgebleven, zoo laat ons weten, dat de dood van Christus vruchtbaar is en dat God Zijne gemeente wonderlijk als in verberg- holen bewaart, gelijk tot Elia gezegd is: „Ik heb mij zeven duizend bewaard, die hunne knieën voor Baal niet gebogen hebben".
Ik begrijp, dat er in dezen modernen tijd menschen zijn, die hunkeren naar mystieke ontroering. Ik begrijp ook, dat de verslaggever van het liberale Utrechtsche Dagblad zeer gesticht, ja, verrukt was en velen met hem. Ik heb daarop ook niets aan te merken, als ik deze dingen schrijf. Maar ik kan niet gelooven, dat een Gereformeerd man, dienaar eener Gereformeerde kerk, door mede deel te nemen aan zulk een oecumenischen dienst, waarin modern, ethisch en „gereformeerd" samen de pretentie hebben wezenlijk slechts één evangelie te brengen, eene handeling verricht, die overeenstemt met de belijdenis der Gereformeerde kerken in Nederland en daarbuiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Eenheid van Modern tot „Gereformeerd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1933

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's