Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De N.S.B. en wij. - VIII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De N.S.B. en wij. - VIII.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het sociaal bewustzijn van een volk moet dus de zedelijke idealen in zich dragen, waarop eene regeering hare wetten gronden kan.
Zonder dezen grondslag is het onmogelijk voor eene regeering eene wetgeving tot stand te brengen, die doel treft. Een proclamatie is dus niet genoegzaam om de zedelijke voorwaarden te scheppen, die er moeten zijn, om eene regeering wezenlijk duurzaam mogelijk te maken. Het is dan ook merkwaardig te zien op welke wijze de N.S. B. de voorwaarden wil aanbrengen, die zij beseft, dat vervuld moeten zijn. Eigenlijk zegt zij daarover evenmin iets als over den weg, waarlangs zij ons volk tot de door haar noodig geproclameerde deugden denkt op te leiden. Ten aanzien der staatsrechtelijke hervormingen spreekt zij wel uit welke veranderingen zij noodig acht, maar hoe zij deze meent te kunnen tot stand brengen, daarover zegt haar program ook niets. Zij worden eveneens eenvoudig geproclameerd als noodig. Zij stelt zonder meer eischen. En dit nu schijnt mij zeer bedenkelijk. Het is zelfs de vraag, of de revolutionaire schijn, dien zij op zich laadde, niet daarin zijn oorsprong vindt, dat er maar eenvoudig allerlei eischen geponeerd worden, zonder dat over de verwerkelijking daarvan ook maar het minste licht ontstoken wordt.
De lezer kan geen anderen indruk krijgen dan dat de N.S.B. alleen wacht op het oogenblik, waarop zij met ons staatsrechtelijk régime zal kunnen afrekenen. Het wordt dus tot een machtsvraag herleid.
Als dit niet de wezenlijke bedoeling is, dan is opzet van het program toch zóó, dat het anders moeilijk kan worden begrepen.
In de eerste plaats proclameert haar program dat noodig is: „Bevordering van een krachtig in dienst van het algemeen staand Staatsgezag, onafhankelijk van geldmagnaten, kerkelijke overheden en volksgunst". Wanneer wij nu dit programpunt nader bezien, dan ga voorop de verklaring, dat afgezien dan van aan den Staat als zoodanig vijandige partijen, er hier te lande nauwlijks eenige politieke partij te vinden zal zijn, die niet een krachtig Staatsgezag noodig zal achten. Zij verschillen alleen in het doel, dat zij zich voorstellen, dat dit krachtig Staasgezag zal hebben na te streven. Doch ook daarbij is men met de algemeene term, dat dit krachtig Staatsgezag moet staan „in dienst van het algemeen" er niet af. Dit ziin niets zeggende woorden, die ieder, van welke politieke opvatting hij moge zijn, kan nazeggen. Zoolang niet omschreven wordt wat onder deze woorden „in dienst van het algemeen staand Staatsgezag" te verstaan zij, beteekenen zij daarom niets, omdat elke politieke groep ditzelfde doel meent na te streven. De toelichting (blz. 25) noemt dan ook dezen eisch „van zelf sprekend!"
Alleen maar de klacht der N.S.B. is nu aldus geformuleerd: „Niettemin is de huidige praktijk het tegendeel, n.1. een, in de eerste plaats partij-belangn behartigend Staatsgezag, geschoven en bewogen door partijbonzen, die op hunne beurt weer onder den invloed staan, somtijds rechtstreeks, meestal indirect, eenerzijds van de geldmagnaten en de kerkelijke overheden en anderzijds van de zucht naar volkspopulariteit". En dit groote euvel wil nu de N.S.B. wegnemen. Hierin verandering te brengen, een zeer radicale verandering, door de karaktervolste en bekwaamste krachten te brengen op de verantwoordelijke posten, behoort tot de moeilijkste, maar tevens tot de belangrijkste plichten, welke het nationaal-socialisme zich voor oogen stelt."
Ik zal niet ontkennen, dat aan onze tegenwoordige democratische instellingen groote gebreken kleven. Integendeel, van A. R. heeft reeds niemand minder dan Dr. Kuyper daarop somtijds gewezen niet alleen, maar hij heeft ook maatregelen aan de hand gedaan, die als zij waren aanvaard en in toepassing gebracht, vele booze uitwassen van ons kiesrecht zouden hebben voorkomen. Ik noem alleen maar het jaren geleden reeds door hem aanbevolen middel om uit te sluiten van het kiesrecht, b.v. voor den gemeenteraad, allen, die in gemeentedienst werkzaam zijn. En wat ons tegenwoordige kiesrecht aangaat met zijn opkomst- of stemplicht, dit heeft met name van onze zijde steeds bestrijding gevonden. Indien er gebreken zijn aan te wijzen en bezwaren kunnen worden aangevoerd, die gegrond zijn, hebben wij steeds ons bereid verklaard mede te werken aan wegneming daarvan. Wij zijn toch overtuigd, dat aan ons kiesrecht zeer groote gebreken kleven. Doch dat ons tegenwoordige Staatsgezag alleen maar partijbelangen behartigen zou, dit schijnt mij eene beschuldiging, die niet geheel billijk is. Ja, het komt wel eens voor, dat zulks geschiedt.
Een parlementaire regeering, die gedragen wordt door de meerderheid van ons Parlement, regeert en dat is ook van zelf sprekend, zooveel mogelijk in overeenstemming met de beginselen, die in de meerderheid, waarop zij steunt, den toon aangeven. Maar daaruit volgt toch nog niet, dat zij uitsluitend partijbelangen nastreeft.
Veeleer zal zij bij de volbrenging harer taak de algemeene volksbelangen in het oog vatten, die zij echter op hare wijze, dus in het licht harer beginselen verstaat.
Om een voorbeeld te geven: Het onderwijs-vraagstuk is na langen strijd opgelost. Het algemeen volksbelang vordert een degelijk Volksonderwijs, maar het vordert daarom nog niet een onderwijs, dat van religieusen zuurdeesem vrij is. Omgekeerd is het algemeen belang, dat ons onderwijs opvoedt tot degelijke leden der maatschappij en goede staatsburgers, hetgeen onze kinderen zonder een door het religieuse leven gedragen zedelijk leven niet waarlijk kunnen worden. Dat de vereenigde rechterzijde daarvoor met het oude liberalisme den strijd aanbond, was niet uitsluitend een partij-belang, maar een nationaal belang. En datzelfde geldt ook wanneer onzerzijds onder erkenning van de den Staat krachtens goddelijke roeping toekomende taak om het recht in de maatschappij te bestellen, wij zijn opgekomen voor de rechten van de minder bedeelden, voor het goed recht van den arbeider. Het kan dan natuurlijk wel zijn, dat er op de wijze, waarop dit streven in onze arbeidswetgeving tot uitdrukking is gekomen, zeer gegronde aanmerkingen te maken zijn, zelfs erken ik, dat ik daarvan overtuigd ben, maar ik zou daarom toch niet durven zeggen, dat als zoodanig de vereenigde rechterzijde daarmede geen algemeen volksbelang nastreefde.
Zooals ik zeide, wij behoeven niet blind te zijn voor de fouten en de gebreken, maar daaruit volgt toch nog niet, dat een zoo algemeene disqualificatie als de N.S.B. in haar program van ons parlementaire stelsel geeft, als juist kan worden aanvaard. Toegegeven kan alleen, dat vooral na den oorlog de wijze, waarop met name de I l e Kamer als vrucht van dit evenredig kiesrecht functioneerde, veel te wenschen overliet.
Daaruit kan dus alleen de conclusie worden getrokken, dat een ander stelsel van vertegenwoordiging eisch is. En dit vraagstuk staat niet op zichzelf, maar hangt samen met die andere vraag, of niet naast een politieke vertegenwoordiging een organische vertegenwoordiging des volks eisch dezes tijds geworden is. Hoewel wij dus wel erkennen, dat er gebreken kleven aan het tegenwoordig kiesrecht en ook dat het misschien wel eens. is voorgekomen, dat daarin „geldmagnaten, kerkelijke overheden en zucht naar volkspopulariteit" een rol spelen, kan ik nog niet gelooven, dat zulks zoo zeer het geval is, als het door de N.S.B. wordt voorgesteld. Het is misschien wel eens gebeurd, dat b.v. als er protectie in het geding was, belanghebbenden door geldelijken steun van de vrijhandelspartijen een actie hielpen voeren onder de leuze: „tegen dure petten en dure klompen", maar daarbij is het dan ook wel gebleven. En zoo zullen de pastoors en de dominees als herders der schapen hunner kudden wel eens wat gezegd hebben en adviezen gegeven hebben, maar waarom zouden zij niet? De Kerk heeft ook eene roeping voor het volksleven. En ja, d^ strevers, die naar „volkspopulariteit" jagen, die zijn er bij alle partijen! Er zijn er, die als de veeren in de liicht gaan, omdat zij, om het in een laat middeleeuwsche term te zeggen, de eigenschap missen van „zwaar" te zijn. Ik zal het niet ontkennen; er zijn vele gebreken op te sommen. En ik vind de belofte schoon, dat de N.S.B. daarin „een zeer radicale verandering" brengen wil. Als zij aan het roer komt, dan zullen wij krijgen „de karaktervolste en de bekwaamste krachten op de verantwoordelijke posten".
Ik geloof inderdaad, dat zulks nu wel eens niet het geval is. Doch ik meen de vraag te moeten stellen: welke waarborgen zal de N. S.B. kunnen geven, dat die onder haar régime steeds op die plaatsen zullen worden gebracht? Ook in hare gelederen zullen er wel strevers zijn en dat in hare gelederen niet alleen „de karaktervolsten" zijn, dat zal de Heer Mussert nu al wel weten. Als ik mij niet vergis, dan heeft de tegenstand der regeering al reeds tengevolge gehad, dat hij leden zag heengaan, die niet zoo karaktervol bleken als de Heer Mussert zelve. Daarom geloof ik niet, dat ook deze belofte zoo vervuld zal worden, dat er geene teleurstelling overblijft. De ervaring zal leeren, dat als zij, wat zij zich voorstelt, zou kunnen doen, ook vergissen menschelijk blijken zal.
En als wij dan bedenken, dat de N.S.B. zich de macht toekent, op dezelfde wijze als zij de deugden aan ons volk meent te kunnen opleggen, door ze alleen maar te pro. clameeren, dan wordt dit gevaar nog veel grooter. Een zoo willekeurig zich opwerkende macht, eigenlijk dus eene tyrannieke macht, die een regeering belooft, die aan niemand verantwoordelijk zal zijn, die alleen maar door een soort „pronunciamento's" regeeren zal, schijnt mij, wanneer zij zich dan in de keuze der personen'vergist, een veel grooter gevaar. Wij erkennen, dat er een sterkere centrale regeering noodig is in deze ontroerende ernstige tijden dan wij tot dusverre hebben gehad.
Wij erkennen ook, dat ons evenredig algemeen kiesrecht met zijn stemplicht een schade is gebleken voor het parlementaire systeem, dat wij hier te lande hebben. Maar wij gelooven niet, dat een régime als de N.S.B. voorstaat, dat zoo maar de macht wil geven in de hand van enkelen, die zonder tot verantwoording geroepen te kunnen worden, op hunne wijze het algemeen belang zullen behartigen, mag worden aanvaard. Wij hebben gegronde vreeze, dat ons zulk een Napoleontisch regime op de oude nadeelen zou te staan komen. En daarom geven wij er de voorkeur aan op den grondslag der Christelijke zedewet te staan naar. eene regeering, zooals zij ons in art. 36 onzer Confessie is voorgesteld als vrucht van Gods scheppende daad. Van God toch daalt alle macht af, maar daarom is zij ook aan Gods ordinantie onderworpen en dus nimmer tyranniek.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 mei 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De N.S.B. en wij. - VIII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 mei 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's