Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1 Cor. 3 : 11-15. - XII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1 Cor. 3 : 11-15. - XII.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot de tweede groep uitspraken van den Heere Jezus over loon kunnen de volgende worden gerekend: Zij die zonder eenig oogmerk op verdiensten uit het beginsel der dienende liefde van Christus de armen te hulp komen. Math. 6 : 3—6.
Uw aalmoes zij in het verborgen en uw Vader die in het verborgen ziet, die zal het u in het openbaar vergelden: De Heere Jezus legt er dus nadruk op, dat wij tevreden moeten zijn met God alleen tot onzen getuige te hebben, en zóó gezind zijn om Hem te gehoorzamen, dat wij door geen ijdelheid of eerzucht daarvan worden afgetrokken. Want het gebeurt menigmaal dat de menschen meer aan zichzelven dan Gode offeren. De goedkeuring Gods alleen op hunne werken zij hun genoeg. God heeft niet veel licht noodig om de goede werken te onderkennen, want wat door het duister verborgen schijnt is zichbaar voor Hem.
Luc. 6 : 35. Maar hebt uwe vijanden lief en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen, en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en boozen. Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.
In dit Schriftwoord wordt de vijandsliefde aanbevolen onder verwijzing naar de goedertierenheid Gods over ondankbaren en boozen. Waarin het loon zal bestaan en wanneer het zal worden ontvangen wordt niet gezegd, maar zeker moeten wij denken aan het eindgericht; terwijl de ervaring van Gods gunst in dit leven niet mag worden voorbijgezien. In het houden van Gods geboden is grooten loon. De goedkeuring Gods in het hart, soms ook bijzondere zegeningen, in samenhang met die vredeservaring in de ziel, zijn rijke weldaden van den God des ontfermens.
We doen slechts een greep uit het textenmateriaal en wijzen op het gedenken der verwaarloosden: Luc. 14 : 12—14. Maar zoo wanneer gij een maaltijd zult houden, zoo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden; en gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben om te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen.
In Math. 25 laat de Heere Jezus ons inblikken in het gericht ten jongsten dage en voert sprekende in degenen die niet weten waarin zij den Heere gediend hebben, dat zij aldus worden geprezen en dan zegt Hij: Voorzooveer gij dat een van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan.
Voeg hier nog bij Math. 10 : 42.
En zoo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water, in den naam eens discipels, voorwaar zeg ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.
Wat dat loon wezen zal hangt geheel van de omstandigheden af; maar loon zal er zeker zijn. Zoo heeft het de milde God en Vader onzes Heeren Jezus Christus gewild. Ook daardoor zal de lof van Zijn naam worden vergroot.
Afzonderlijk wordt nog genoemd het verkwikken van Gods knechten.
Math. 10 : 40—41: Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. Die eenen profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die eenen rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen."
In den naam van een profeet, d.w.z. als profeet hem ontvangen en verwelkomen, wetende wat men doet, met de bedoeling om een profeet te ontvangen. (Grosheide t.p.). „Hij geeft hiermede een aanbeveling aan alle ware dienaars van God en beminnaars van het evangelie. Men doet hen wel ten bewijze van aanvaarding in het hart van de leer en uit achting voor de vroomheid. (Calvijn t. p.)
Wat wil het nu zeggen, dat men het loon eens profeten, het loon eens rechtvaardigen ontvangen zal? Sommigen verklaren aldus: De dienaars geven voor de tijdelijke goederen die zij ontvangen, geestelijke, den schat des evangelies in ruil. Dan ontvangt de gever het loon eens profeten. Doch dan zou dus de profeet de uitdeeler zijn van het loon. Dit is toch wel niet juist in het verband. Wat zal dan door het loon eens rechtvaardigen bedoeld zijn?
Anderen verstaan het zóó, dat degenen die profeten en rechtvaardigen wel gedaan zullen hebben, hetzelfde loon zullen ontvangen dat voor dezen is weggelegd. Weer anderen vatten het aldus op: Gelijk wij door onze liefdadigheid toonen, dat wij één lichaam zijn met de dienaars van Christus, wij ook op die wijze deelgenoot worden van al de goederen, die Christus aan de leden van zijn lichaam mededeelt. Die gedachte is zeker juist, dat de gemeenschap der heiligen verrijking des levens brengt en ieder zijn eigen geluk vergroot weet door de gemeenschap met het geheel. Toch verdient de opvatting van Calvijn overweging, die de uitdrukking: het loon eens profeten en eens rechtvaardigen omschrijft als een loon, dat met de waardigheid van den persoon, wien de dienst bewezen was, overeenkomt. Christus toch bedoelt dat zulks een duidelijk teeken zal zijn, op hoe hoogen prijs Hij zijne profeten en dienaars en gevolgelijk alle zijne discipelen schat, daar het uit de ruime belooning blijken zal, dat geen dienst die hun bewezen was, verloren is gegaan. Nog sterker wordt dit alles, wanneer Hij zelfs op de geringste diensten, zooals het geven van een beker koud water, een belooning toezegt."
Tot een derde groep kunnen wij rekenen die plaatsen waar de loontoezegging wofdt uitgebreid over allen dienst in het Koninkrijk Gods.
Math. 20 : 1 vv. Zorgvuldige vervulling van ambt en beroep, Math. 24 : 45, Luc. 12 : 42. Trouwe zorg voor toevertrouwd goed. Math. 25 : 14.
Het loon waaraan daarbij gedacht wordt is het bepaalde aandeel in het Rijk Gods; vandaar dat dit loon in de hemelen als weggelegd of bewaard wordt voorgesteld. Zoo heeft dan de Heere Jezus menigmaal over loon gesproken, dat vergolden zal worden. Ook merkten wij reeds op dat het een middel kan zijn om op te wekken tot volharden in den strijd des geloofs en den arbeid der liefde.
Aan de andere zijde legt Jezus er echter vollen nadruk op, dat de loon-dienaar zijn loon weg heeft. Math. 6 : 1. Alleen, wie zich geenerlei verdienste bewust is kan het Koninkrijk Gods ingaan. Zulk een taxatie als de Heere blijkt toe te passen hebben zij zich nimmer voorgesteld, noch minder als motief van hun handelen gekozen, daarom staan zij in den dag des gerichts verwonderd over Zijn doen. De belooning is ongedacht en onverwacht. Vandaar, dat het uitzicht op loon geen hoofdmotief maar wel hulpmotief kan zijn bij 't dienen in Gods Koninkrijk; in het bijzonder in moeite en verdrukking. Doch — en daarop leg ik vollen nadruk — ook hier moet de Heilige Geest zelf toepassing geven in de ziel van Gods kind. Bovendien is het loon noch voor dit, noch voor het toekomende leven een zaak van begripmatig verstaan of berekening, doch geloof svoorwerp. Dat wil zeggen: alléén het geloof kan er door worden versterkt en alleen het geloof kon het verstaan en genieten.
De Heilige Schrift vermaant Gods kinderen met vele drangredenen tot een heiligen wandel om volmaakt te zijn gelijk hun Vader die in de hemelen is volmaakt is. Zij zijn daartoe verplicht omdat God hen eerst heeft liefgehad; zich hunner heeft ontfermt en hun in Christus zijne genade heeft bewezen. Omdat zij met Christus der zonde zijn gestorven en tot een nieuw leven opgewekt zijn.
Omdat zij niet onder cje wet zijn maar onder de genade en Christus toebehooren, moeten zij Gode vruchten dragen en den Heere welbehagelijk zijn. Zij wandelen niet naar het vleesch, maar naar den Geest, omdat zij uit den Geest zijn. Als kinderen des lichts moeten zij in het licht wandelen, opdat de wereld hunne goede werken moge zien en hun Vader die in de hemelen is verheerlijken. Vele zijn derhalve de drangrdenen waarmede de Heere Zijne kinderen opwekt tot eene nieuwe gehoorzaamheid om den eenigen waren drievuldigen God aan te hangen met standvastig geloof, vaste hoop en vurige liefde.
Doch onder deze drangredenen neemt nu ook het loon der toekomstige heerlijkheid eene plaats in. De godzaligheid heeft de belofte voor dit en het toekomende leven. De gedachte aan toekomstige heerlijkheid en de vergelding des loons spoort aan tot lijdzaamheid en volharding, gelijk ons in het vervolg nog nader zal blijken. God toch is een belooner dergenen die Hem zoeken en Hij is niet onrechtvaardig dat Hij zoude vergeten den arbeid hunner liefde. Hij zal de milddadigheid , de vrijmoedigheid des geloofs, de zelfverloochening, den arbeid zijner dienstknechten vergelden naar den rijkdom Zijner genade. (Vgl. Dr. Bavinck Dogmatiek IV2 bl. 251.)
,,Laat ons echter niet denken, dat de Heilige Geest door zoodanige beloften de waardigheid onzer werken aanprijst, alsof zij zulk loon verdienen. Want de Schriftuur laat ons niets overig waardoor wij in het aanschijn Gods zouden verhoogd worden; maar zij strekt veeleer geheel daartoe om onzen hoogmoed te fnuiken, ons te vernederen, neder te werpen en te verbreken. Maar Hij komt onze zwakheid dus voor, dat zij anders terstond bezwijken en nederstorten zou, zoo zij zich door deze verwachting niet staande hield en hare droefheid door deze vertroosting niet verzachtte. Vooreerst overwege een ieder voor zichzelven hoe zwaar het valt niet slechts al het zijne, maar ook zichzelven te laten varen en te verloochenen. En toch is dit de eerste les waarmede Christus het onderwijs bij zijne leerlingen, dat is bij alle godvruchtigen, begint. Verder oefent Hij hen gedurende hun gansche leven zoo onder de tucht van het kruis, dat zij hun hart niet zouden neigen tot de begeerlijkheid of het vertrouwen der tijdelijke goederen. En om het met korte woorden te zeggen, Hij behandelt hen meestal zóó, dat zij, werwaarts zij hunne oogen wenden, zoover deze wereld zich uistrekt, alom niets voor oogen hebben dan vertwijfeling, zoodat Paulus (1 Cor. 15 : 19) mag zeggen, dat wij ellendiger zijn dan alle menschen, indien wij alléén in dit leven onze hoop hebben. Opdat zij dan in zoo hooggaande benauwdheden niet moedeloos worden, zoo staat de Heere hen bij die hen vermaant het hoofd hooger op te heffen en de oogen verder heen te wenden, en te leeren dat zij de zaligheid, die zij in de wereld niet zien, bij Hem zullen vinden. .. . Indien wij gelooven dat de hemel ons vaderland is, zoo betaamt" het ons, onze schatten veeleer derwaarts te zenden, dan die hier te houden, daar zij ons bij een onvoorzien vertrek, zouden verloren gaan. Maar hoe zullen wij die derwaarts zenden? Zóó namelijk, als wij ze den armen en nooddruftigen mededeelen, want wat wij hun geven rekent de Heere als gegeven aan Hem. (Math. 25 : 40).
Vandaar die uitnemende belofte: Die den arme geeft leent den Heere (Spr. 19 : 17). Zoo ook: die overvloedig zaait zal overvloedig maaien. (2 Cor. 9 : 6). Want hetgeen aan de broeders naar den plicht der liefde wordt uitgereikt, wordt in de hand des Heeren nedergelegd. Hij, die een getrouw bewaarder is, zal het namaals met rijken intrest wedergeven. Zijn dan onze liefdediensten van zoo groote waardij bij God, dat zij als schatten zijn, in zijne hand voor ons weggelegd? Wie zou aarzelen zoo te spreken, dewijl de Schriftuur dit zoo dikwijls en zoo nadrukkelijk getuigt? ....
Doch hier is geen sprake van waardigheid, doch van de loutere genegenheid Gods jegens ons: want schoon de diensten die wij Hem bewijzen eenen enkelen blik van Hem onwaardig zijn, zoo laat Hij toch, om ons tot weldoen op te wekken, niet één van die verloren gaan. (Calv. Inst. III, 18, 4 en 6).
Er is dus volgens het onderwijs van den Hoogsten profeet en leeraar Christus geen sprake van gelijkwaardigheid tusschen werk en loon, maar genadegift in verband met het door genade verrichte werk.
Dat het zedelijke handelen zelf en de dienst des Heeren een bron van zaligheid in zich sluit worde daarbij niet over het hoofd gezien. Doch dit is slechts een vóór-penning van het te ontvangen loon der genade. De gansche oogst die de goedertierenheid Gods doet rijpen is onvergelijkelijk grooter dan de genoten eerstelingen in dit' leven.
Zalig, wie schuldenaar werd aan die liefde, die mildelijk geeft en niet verwijt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

1 Cor. 3 : 11-15. - XII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's