Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. IV

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1 : 17 en 18: En Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente. Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in allen de eerste zou zijn.

Het verschijnsel der zonde, hoezeer ook de gevallen mensch daaraan tracht voorbij te gaan en zijne oogen poogt te sluiten, is wezenlijk een geweldige ontwrichting, die het gansche kosmische bestaan raakt. Het gansch heelal is er daarom door ontwricht, omdat het door de zonde zijne Godverheerlijkende eindbestemming mist. Dat zulks ook werd beseft, kan daaruit blijken, dat er in het Nieuwe en in het Oude Testament om te noemen hetgeen wij door ons woord zonde aanduiden, woorden worden gebezigd, welker oorspronkelijke beteekenis was het missen van het doel te noemen.
De zondedaad is voor den zondaar het missen der ware bestemming zijner daad. En daar de mensch als schepsel Gods een door God den Heere hem voorgesteld doel heeft te verwezenlijken, eene eindbestemming heeft te vervullen, strekt dus de zondedaad tot eene algeheele levensontwrichting. En wat nu van den enkeling geldt, dat geldt eveneens van dé menschheid in haar geheel. Ook zij heeft als Gods schepsel eene functie in het kosmisch leven. En de Schrift leert ons, dat deze gegrond is in des menschen schepping naar Gods beeld. Hij was bestemd als hoofd der schepselen, als aller vertegenwoordiger, den Heere te brengen de eere Zijns Naams. In den mensch moest Gods heerlijkheid in deze schepping bovenal uitblinken, want als beelddrager Gods zou hij voor allen het woord der aanbidding spreken, dat de lagere schepselen niet vermochten uit te brengen.
Want al zijn ook in elk schepsel, hoe nietig ook, de sporen op te merken van Gods scheppende grootheid en macht, in den mensch klom dit op tot een dragen van de beeltenis Gods zeiven. Hij is daarom een redelijk wezen, kan zich zeiven, in afwijking van alle andere schepselen, onderscheiden van de wereld en kent zich als een schepsel ook onderscheiden van zijn God. Eene hooge en heilige roeping, eene eeuwige bestemming dus heeft hij, waarbij al het andere aan hem ondergeschikt is, opdat hij voor allen Gods heerlijkheid verkondigen zal. Hij alleen zal, ook al dankt hij met alle schepsel het bestaan aan denzelfden almachtigen Schepper, dien- toch alleen mogen naderen met den Vadernaam op de lippen. Uit zijne ziel alleen mag de jubelzang opwellen en hij alleen kan zingen: „Wij loven U, o God, wij loven, dat Uw Naam nabij is." Hij alleen mag de wonderen Gods uitroepen, omdat hij deze alleen kan waarnemen. In den mensch dus moet het scheppend werk Gods de eindpaal bereiken. Daarom wordt hij ook het laatst in het aanzijn geroepen. En als hij is verschenen op het wereldtooneel, dan rust God op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En Hij heeft het gemaakt „om te volmaken". Het zou tot zijne eindwikkeling worden geleid.
En nu is dit het ontroerende feit, dat die mensch, begenadigd onder alle schepselen met edele gaven des geestes, die hem als een heerscher stellen te midden van al wat is, geroepen om het gansche heelal te vertegenwoordigen als aller schepselen hoofd, bestemd om in eeuwige heerlijkheid aller schepselen loflied te vertolken, tot zijn God heeft ge zegd: wij willen niet, dat Gij Koning over ons zijn zult. God den Heere stak hij naar de kroon, zooals zijn leermeester en verleider dit ook heeft gedaan. „Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven." Zoo heeft het in zijne ooren weerklonken. En hij at en hij stierf en viel in den afgrond van zonde en dood- En daardoor mist hij nu met de verbreking zijner levenswet zijne hooge, heerlijke eindbestemming tevens.
Zoo is dus met het zedelijk verderf van den mensch, die de kern der schepping is, de gansche schepping aan het verderf onderworpen, aan hare eindbestemming onttrokken. In haar innerlijke wezen is zij ten doode gedoemd met des menschen ondergang. De dood heerscht over haar, zal haar voeren tot een toekomst, waarin Gods souvereine majesteit wordt vertreden onder satans voet. En daarom, God zal opstaan, Zich handhaven in Zijne souvereine heerlijkheid. Niet de satan, maar de Heere Zelve zal Zijne heerschappij bevestigen. Zijne eer doen uitstralen over en in den nacht dier donkerheid des doods, opdat het einddoel, zooals Hij het in Zijn eeuwig goddelijk Wezen Zelf Zich heeft gedacht, verwezenlijkt worden zal. En dan volgt het dus uit de onveranderlijkheid Gods zelve, uit de heerlijkheid en uit de majesteit van Zijn Wezen, dat Hij ook van deze schepping toch Zijne eere zal .ontvangen. Haar einddoel, dat Hij haar stelde, hare eindbestemming, die Hij zelve met haar ontstaan verbonden heeft, zal zij toch moeten bereiken. En daarom wederbaart Hij haar, schept Hij in haar een nieuw hart, vernieuwt Hij Zelve in haar een vasten geest. W a t zij uit zichzelve niet meer vermag, omdat haar levenskracht verdorde, dat zal de Heere zelve doen door haar te vernieuwen in een weg van wederbaring. En daarom, terstond als de val is ingetreden, treedt ook die wederbaring in.
Het wordt meestal voorbijgezien, maar Gods wederbarend werk heeft een kosmische strekking, bepaalt en beperkt zich niet tot personen, maar heeft eene centrale vernieuwing ten doel, die uit den aard der zaak in de enkele personen tot openbaring komt. Doch altijd zóó, dat die enkele personen niet individueel, maar als de leden van het groote organisme worden gedacht, dat als de vernieuwde menschheids-kern zal gelden. Daarom heeft de Heere Zich een volk verkoren, wordt het uitverkoren volk het lichaam van Christus, Zijne gemeente. Zijne Kerk genoemd. En daarom vangt dan ook dat werk der wederbaring aan onmiddellijk na den val, zoodra de gevallen Adam en Eva het vonnis beluisterd hebben, over hun euveldaad geveld. Als het eerste menschenpaar er nog staat als hoofd der komende geslachten, hoewel zij nog geene spruite hebben voortgebracht, uit hun leven nog geen nieuw leven is geboren, reeds dan neemt Gods wederbarend werk een aanvang. Daarom God geeft de moederbelofte, zegt hun toe het zaad der vrouw, dat de vijandschap der slang zal overmogen. In het paradijs nog, terstond na den val, opent Hij door Zijn Woord het oog van den gevallen zondaar voor Hem, die de geweldige worsteling met de machten der duisternis zal volbrengen. Hij ontdekt voor de antithese, die de gansche wereldhistorie zal beheerschen en die ten slotte in het conflict tusschen Christus en antichrist hare scherpste ontplooiing zal openbaren. Doch in die ontplooiing zal ook blijken, dat de satan als een bliksem uit den hemel en dat de eeuwige Schepper van de einden der aarde het werk Zijner handen bevestigt.
In het paradijs nog, nog vóór zijne verdrijving, nog voordat de straf over de vrouw en over den man is uitgesproken, nog voordat Eva hare oordeelen te hooren krijgt en Adam zijn somber lot verneemt, is de Heere er met de belofte, die den triumf van Hem in het vooruitzicht stelt, van wien Jesaja getuigde: met den adem Zijner lippen zal Hij den goddelooze dooden. Ja, in de moederbelofte werd het nog in het paradijs den eersten, pas gevallen zondaar toegezegd dat het vrouwenzaad der slang den kop vermorzelen zal. En die belofte nu zou geen zin hebben gehad, indien de Heere ook niet de wederbarende daad in Adam's ziel voltrokken had. Zonder deze zouden de gevallen menschen, al stonden zij dan nog in het paradijs, die belofte niet hebben kunnen verstaan, noch ook hebben kunnen ontvangen in hunne ziel als een levend, door God zeiven hun toegesproken woord. Daarom is het zoo treffend juist, als onze Catechismus van het heilig Evangelie zegt, dat God het eerstelijk in het paradijs geopenbaard heeft en van de Kerk, dat de Zone Gods uit het gansche menschelijk geslacht zich eene gemeente tot het eeuwig leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord in eenigheid des waren geloofs van den beginne der wereld tot aan het einde vergadert. Van den beginne der wereld, van het paradijs af, onmiddellijk na den val treedt Gods werkzaamheid wederbarend in en gaat Zijn Woord, in de moederbelofte des Evangelies gesproken, als levendmakend woord uit, zoodat de pas gevallen zondaar wordt herboren tot eene nieuwe en levende hope. Beide verstaan zij de levenssprake des Almachtigen, beiden gelooven zij in Hem, die zekerlijk komen zal, om in het worstelperk te treden en den satan te overwinnen, die naar het scheen in het paradijs triumfeerde, te werpen in dien diepen afgrond van Gods oordeel. Beiden gelooven zij in de zegepraal van het zaad der vrouw, van die Heva, die de Moeder aller levenden wezen zal. En dit zaad der vrouw is Hij, dien de Heere geven zal als het teeken, van wien Jesaja zeide: Ziet, eene maagd zal zwanger worden en zij zal eenen zoon baren en Zijn naam Immanuël heeten.
En deze wederbaring trad in door Hem, van wien Johannes verklaarde: ,,En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond" en van wien hij ook gezegd heeft: ,,Hij was in de wereld en de wereld is door Hem gemaakt".
Datzelfde Woord, dat eenmaal in het werk der schepping eene centrale plaats innam, dat bij God was en zelve God, in Wien het leven was en het licht der menschen, door hetwelk alle dingen gemaakt zijn, zoodat zonder dit Woord geen ding werd gemaakt, dat gemaakt is, datzelfde Woord, door hetwelk God gezegd heeft: „Daar zij licht en daar was licht", dat alle dingen draagt, in alle dingen wordt verwerkelijkt, dat Woord was ook als scheppend Woord aangewezen op te treden als het herscheppende Woord. Daarom is het vleesch geworden, heeft het onder ons gewoond en is Hij gegeven tot een Hoofd des lichaams namelijk der gemeente, opdat in en door Hem de dood verwonnen werd en Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden wordende, in alles de eerste zou zijn. Zoo ligt dus in Hem, die de wereld schiep, hare herschepping tevens, wordt in Hem geboren die nieuwe menschheid, die in Hem volmaakt, Gods beeltenis in volle heerlijkheid dragend, straks zal zeggen: Hem, die op den troon zit en het Lam, zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van de wedergeboorte. IV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1934

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's