Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zaaiïng en oogst I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zaaiïng en oogst I

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 8 vers 21b en 22. Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan gelijk als Ik gedaan heb. Voortaan alle de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden.

Voor Noach en de zijnen was het uur geslagen, dat zij de ark hadden verlaten. De aarde was opgedroogd en God had zijn wind doen waaien om de dampen te verdrijven die de lucht bezwangerden. In de diepte der aarde had de Heere groote veranderingen voltrokken. In de ingewanden der aarde, ligt veel bedolven van de eerste aarde, die door den vloed is vergaan. Zoo groot is de catastrophe dat de Schrift spreekt van „vergaan". Het oordeel was voltrokken. Een nieuwe wereld komt op, want de eerste wereld is vergaan door het water met zijn beschaving en menschen en beesten. De redding van Noach en de dieren die met hem gingen in de ark was onderscheidende genade, inzooverre deze menschen en dieren worden gered en bewaard met uitzondering der anderen. Maar ze was algemeen in zooverre ze betreft de redding der menschheid van den totalen ondergang en het behoud der aardsche schepping en daarmede de redding der nu volgende historische wereld.
In de redding uit den zondvloed is bijzondere en algemeene genade werkzaam. Uit het oordeel en de vervloeking, uit verdelging en verlating komt de aarde weer op en God besluit de wateren in nieuwe banden. Groote veranderingen hebben zich voltrokken in den schoot der aarde. Ja, óók het gelaat des aardrijks is veranderd. Een geheel gewijzigde ordening geldt voor deze nieuwe wereld die toch met de oude verbonden bleef, zoowel wat de aarde als de menchenen dierenwereld aangaat. Van den zondvloed-doop draagt de schepping de blijvende teekenen tot den grooten dag des gericht als de hemel en de aarde met een gedruisch zullen voorbijgaan en de elementen brandende zullen vergaan.
Zoo bestaat Gods schepping wel voort maar hare bestaanswijze is gewijzigd na den zondvloed. De werking van de zonde en den vloek en de worsteling der genade ving sinds de uitdrijving uit het paradijs aan en ging sedert door in klimmende mate en toenemende kracht. De bijzondere genade worstelde om een zaad des levens in de menschheid. De beslissing dier eerste historie is afgedaan met den zondvloed. En gelijk het was in de dagen van Noach zal het zijn in de dagen van de toekomst van den Zoon des menschen als wereld en menschheid niet door water maar door vuur zal worden aangetast.
De nieuwe schepping nu is geknot, ingeperkt, afgepaald, gebonden, gekloofd door diepere insnijdingen en tegenstellingen, dan de aarde vóór den zondvloed.
De aarde is als de uitgewerkte vulkaan, wiens krater terugzonk en die, met vruchtbare aarde gedekt weer kan bebouwd worden, maar zij bereikt nit meer die schonheid en kracht van voor den zondvloed. De leeftijd van mensch en dier wordt ingekort, soorten van groote land- en zeedieren zijn met den zondvloed te gronde gegaan. De aarde is afhankelijk van den hemel en hare wateren; van wolken en winden en wordt zoo in banden van evenwicht bewaard.
Als nu Noach na vele maanden als in een graf besloten te zijn geweest de aarde weer mag bewandelen, gered van dood en ondergang, bouwt hij den Heere een altaar, en offert den Heere van al het reine vee en van al het rein gevogelte en offerde brandofferen op dat altaar.
Zoo verschijnt hier het offer op de aarde uit het water herrezen, terwijl hier ook voor het eerst van een altaar wordt gewag gemaakt. Dit wijst ons op vormverandering in de gemeenschapsoefening met den Heere. De hof des Heeren is verdwenen van de aarde en meer dan voor den vloed worden wij naar boven gewezen als de plaats van Gods woonstede en dienst. Met Henoch wandelde God en met Noach. Nu wordt de openbaring meer ontsloten als van van boven afdalend van den Vader der lichten. De afstand tusschen hemel en aarde is vergroot in de Godsopenbaring.
De geur nu van het brandoffer was stillend, bevredigend voor den Heere. Zij stilde Gods toorn die opstijgt uit den neus: 'en de Heere rook dien liefelijken reuk. Niet de verschijning van Noach veroorzaakten de gunst des Heeren maar het offer dat heenwees naar het Lam, geslacht van voor de grondlegging der wereld. Noach bracht deze brandoffers in het geloof en openbaarde daarmede het werk van den Middelaar waarin en waardoor Noach Gode aangenaam was. Daarom rieken alle offers kwalijk die niet van den reuk des geloofs zijn doortrokken.
Terwijl de offergeur omhoog stijgt va nNoachs altaar lezen we: En de Heere sprak in Zijn hart: Ik zal voortaan niet meer de aarde vervloeken om des menschen wille, want het gedichtsel des harten van den mensch is boos van zijne jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.
Noach heeft het nieuwe tijdperk ingewijd met brandofferen op het altaar. Zijn oog volgde den rook die ten hemel steeg en langs dien weg daalde de goedkeuring des Heeren neder. De Heere nam het offer van Noach aan. Deze gevoeh het aan zijn hart en Gods Geest verlicht hem, zoodat nij dl goedkeuring Gods onderkennen kan. Zoo is van meet af de aarde toegewezen aan de Kerk. Noach mag in het geloof beslag op haar leggen. De wereld mag slechts mee-eten van het kruis. Maar de Kerk is erfgenaam door het offer. Alles is uwe, doch gij zijt van Christus. De Heere ontsloot nu zijn Raad om aan Noach, als profeet, de gedachten en voornemens Zijns harten bekend te maken. Hij vergunt Noach een blik te werpen in Zijn hart; daarom daalde vrede in zijn ziel en bij klaar en diep besef van eigen onwaardigheid — immers hij vond genade in de oogen des Heeren — en wereldvloek kreeg hij een vrede-aanbrengend besef van de genadige ontfermingen Gods. Noach wordt ingeleid in het voornemen Gods met de, uit de wateren opgekomen aarde.
De Heere zal voortaan de aarde niet meer vervloeken. We weten, dat de aarde na de val is vervloekt om des menschen wille en dat zij doornen en distelen droeg. Die vloek bleef. Maar, de Heere doelt hier op de algeheele verdelging gelijk in den zondvloed alles verdronk en stierf. Hij heeft de wereld hersteld onder deze voorwaarde dat Hij haar door water niet meer zal doen vergaan.
Doch het schijnt toch wel het omgekeerde van logica als de Heere zegt dat Hij dat niet meer doen zal...... omdat het gedichtsel van des menschen hart van der jeugd af aan boos is. Als de menschheid werd behandeld naar verdienste zou dagelijks een watervloed noodig zijn en daarom verklaart de Heere de tweede wereld zóó te zullen straffen, dat hij de aarde altoos nog eenige gedaante laat behouden, en ze niet berooft van de schepselen waarmee Hij haar heeft toegerust. We zien dan ook, dat aan bijzondere en algemeene oordeelen Gods zulke perken zijn gesteld, dat het geheel der wereld blijft staan en de natuur haar loop behoudt.
O ja, nog tijstert de Heere de aarde met vloeden die millioenen menschen wegspoelen en Hij is nog die God die verwoestingen op de aarde aanricht. Onze tijd leert «ons de majesteit Gods kennen op zeer bijzondere wijze, indien onze oogen verlicht zijn om op te merken. Maar de Heere draagt de aarde en volvoert zijn Raad die bestaat in eeuwigheid. De menschheid na den vloed is niet beter, het gedichtsel der harten is verdorven als voorheen. Met de menschelijke natuur staat het hopeloos. W i j zijn een maaksel vol boosheid en wrevel. W i j vormen niets dan zonde, totdat wij een nieuw werk van Christus worden en door Zijn Geest tot een ander leven worden omgezet. Lezer is dat bij u het geval?
Als de boom nu zelf zoo verdorven is welke vruchten moet ge dan verwachten? Onze werken kunnen hunne afkomst niet verloochenen. Onze geest is, ondanks uitwendige deugd verdorven door verachting Gods, trotschheid, zelfzucht, eerzucht, huichelarij, bedrog en ijdelheid, terwijl wij van nature nooit God en zijn eer bedoelen.
Zelfs de vloeden des oordeels kunnen onze natuur niet reinigen. Zoo zal het ook zijn met het eeuwig oordeel Gods over den zondaar.
Maar als Noach nu zoo diemenschelijke natuur kent en het strenge oordeel Gods in den vloed heeft aanschouwd, hoe zal hij dan kunnen hopen op een toekomst voor aarde en menschheid? Hij heeft een altaar opgericht en zoo zijn leven gesteld in het licht van het offer. Hij is God genaderd in het bloed der offerande, daarmede betuigende dat hij geen verwachting ten leven koestert noch voor zichzelve noch voor de menschheid dan alleen uit de onverdiende barmhartigheid Gods. Doch nu komt God hem tegemoet, terwijl Hij dien liefelijken reuk rook, zoodat zijn recht en majesteit niet worden gekrenkt, als Hij zich ontfermt en een wereld draagt die ligt onder vloek en doem. Hij wil haar opheffen en in Christus bijeenvergaderen beide wat in den hemel en op de aarde is.
In hoofdstuk zes heette het: de mensch is verdorven, daarom zal Ik verdelgen! Hier wordt het omgekeerd. Hier is de stem der genade door het offer! En in dien liefelijken reuk was de gansche Kerk betrokken. Niet dus alsof de zondestaat als zoodanig een argument zoude kunnen zijn tot verschooning, want dat ons hart vuil is verzwaart slechts de misdadigheid onzer hand, maar God neemt redenen uit Zichzelven en baant den weg tot behoud in het Offer. O, hoevele eeuwen heeft inmiddels de Heere wereld en menschheid gedragen en verdragen! Daarom veracht gij de lankmoedigheid en verdraagzaamheid Gods? Wij moeten hebben door een tweede geboorte een nieuw leven. Ik moet hebben den Geest Gods van boven; een borg voor mijn schuld, een kleed voor mijn naakte ziel; een Voorspraak bij den Vader; een leidsman in mijn hart. Zoo sta ik bij het altaar, want wij hebben een altaar van hetwelk geen macht hebben te eten degenen die den tabernakel dienen. Ons altaar is Christus.
Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.
De Heere legt zichzelf een beperking op in het uitvoeren Zijner oordeelen. Immers het oordeel zelf wordt niet opgeheven, noch de vloek weggenomen over de aarde. Hoor maar naar het woord van den apostel Paulus: Hetgansche schepsel zucht en is als in barensnood tot nu toe, onderworpen aan de dienstbaarheid der verderfenis. Zeker, niet gewillig, maar om diens wille die haar onderworpen heeft.
Niet door eigen toedoen kwam de aarde onder den vloek maar om onzentwille. De Heere toch had de gansche wereld in samenhang met den mensch, als hoofd, geschapen. En daarom sleepte de mensch in zijn val de gansche schepping mede in den vloek. Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.
De Heere wijst Noach er op, dat de menschheid een toekomst zal hebben en de aarde hare ontwikkeling. Zij zal een menschheid dragen met hare nooden en zonden. — weer zien wij naar het altaar — die door de verlossende daden Gods in Christus zal leven en zoo zal de Heere die menschheid hare eindbestemming doen bereiken. Nu leer ik iets verstaan van de jaargetijden, als de lente het nieuwe leven ons doet anschouwen, maar ook als de herfst komt met zijn versterving van het kleed der aarde, terwijl de wortel blijft leven. Zeker is het woord van Salomo vol van wijsheid als hij klaagt: Het eene geslacht gaat en het andere geslacht komt, maar de aarde staat in eeuwigheid; ook rijst de zon op en de zon gaat onder en hijgt naar hare plaats waar zij oprees; de wind gaat steeds omgaande, en de wind keert weder tot zijne uitgangen; alle de beken gaan in de zee nochtans wordt de zee niet vol; alle dingen worden zoo moede en zoo mat dat niemand het zoude kunnen uitspreken; het oog wordt niet verzadigd van zien en het oor niet vervuld van hooren. ^aar is geene gedachtenis van de voorgaande dingen, ende lavolgende dingen die zijn zullen, van dezelve zal ook geen gedachtenis wezen bij degenen die namaals wezen zullen.
Maar in het geloof roepen wij die schepping toe: wij zuchten met u mee; wij, die de^ eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelve, zeg ik, zuchten in onszelven bezwaard zijnde, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams. En toch sleepen wij ons niet moedeloos voort, want die den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen, zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden. De eeuwen wentelen voort, den dag van het einde tegemoet. Nu is dit het eeuwige wonder temidden van het versterven en verkwijnen, temidden van den wegvreetenden vloek, dat Jezus, — gezegend zij zijn naam — die groote vloekdrager, Sions vloek heeft afgewenteld. Hij lag eenmaal op die gevloekte aarde als een gevloekte in het stof en groote droppelen bloeds leekten van Zijn liefelijk aangezicht, want rondom zijne oogen woont de eeuwige liefde. Op het leven der Kerk ligt daarom de dauw der eeuwige jeugd. Dit leven kan niet verwelken, noch versterven.
Voortaan, niet meer!...... Er was een oogenblik in zijn toorn...... maar een leven in Zijne goedgunstigheid. Laat ons dan, volk des Heeren, nuchteren zijn en waken; de lendenen opgeschort als die op hunnen Heere wachten. Hij komt! De golfslag van den tijd lost zich op in de eeuwigheid.
Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan gelijk als Ik gedaan heb. Alzoo spreekt de Heere, die den hemel heeft tot Zijn troon en de aarde tot een voetbank Zijner voeten, die heerscht met vrijmacht en alvermogen.
Voortaan alle dedagen der aarde, zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter en dag en nacht niet ophouden.
Dat de aarde nog tot heden bleef staan dankt zij aan dien God die de wereld draagt door het woord Zijner kracht .Die gesproken heeft tot Noach bij het altaar wat Hij voornemens was te doen en wiens gedachten niet kunnen worden afgesneden. De Heere zal voortaan de aarde in zijn ontferming dragen en daarin, immers in het Offer, haar in gerechtigheid behouden. De Heere zal haar als opnieuw ordenen en deze orde zal voortduren. Zeker, het water des hemels en der zeeën zal worstelen tegen het droge maar de Heere zal maat en perk stellen. De stormwind zal loeien en de koude zal beproeven alle leven te doen versterven en de hitte om alles te verschroeien. Een worsteling zal worden ontketend, maar de Heere zal maat en perk stellen. De orde dezer wereld door den Heere na den zondvloed gesteld zal bestendigd worden door dien God die deze orde stelde. Daarom verwachten wij ondanks vaak strenge koude in de lente, terwijl de vorst de wateren nog met ijs bedekt en sneeuw soms de aarde kleedt toch de lente met zijn bloemenweelde en ontwakend leven. Waarom? Omdat God het heeft gezegd, dat zomer en winter, dag en nacht, zaaiing en oogst niet zullen ophouden. De Heere doet ons de majesteit Zijner daden aanschouwen ook in de worsteling van de elementen der schepping die Hij in Zijn macht houdt en doet werken naar Zijnen wil, als ze Zijne belofte schijnen te zullen teniet doen. Maar Gods woord houdt stand en wat uit Zijn lippen is gegaan blijft vast en onverbroken.
Toch bevat onze text een beperking. Voortaan alle de dagen der aarde...... De aarde met hare werken en de zeeën en hetgeen daarin leeft zal niet altijd blijven. De aarde heeft haar bestaan bijdagen. gelijk het ook is met den mensch die op deze aarde woont. Gelukkig, wiebij dagen leerde leven en de handbreedte van zijn tijd niet overspant, maar leeft uit de Vaderlijke voorzienigheid en goedgunstigheid van dag tot dag temidden dezer wereld, die in het booze ligt. Voortaan alle de dagen der aarde...... in het ingewand van dezen text hoor ik onderaardsch gerommel. Het woord is een woord van genade over aarde en menschheid en toch is er een ondertoon in van „vreeselijke dingen en gerechtigheid." De aarde en de hemelen zullen niet aldus blijven bestaan. De Almachtige heeft haar eindpunt bepaald en hare dagen geteld met eeuwige wijsheid. Gelijk het van ieder mensch geldt: mijne dagen zijn bij U geteld, zoo heeft de Heere ook der aarde hare palen gesteld, die zij niet overgaan zal. Maar voor de aarde is deze waarheid geen ontstellend feit gelijk voor den mensch die nog leeft zooals hij werd geboren, gewillig der ijdelheid onderworpen. In de schepping doet die waarheid een toon vanverzuchting opklinken, zijnde in barensnood tot nu toe om verlost te worden van de dienstbaarheid der verderfenis. Het gansche schepsel zucht niet tégen, maar óm dien dag.
Door den mond der Kerk Gods roept zij mede: Kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk! Daarom is die aarde ons genegen sedert wij haar niet langer bezwaren met onzen last maar met haar mee zuchten om bevrijding. Daarom was het, dat, toen wij vrede verwierven met God door het bloed des kruises wij een verbond hadden met de steenen des velds en met het gedierte der aard. Toen keerde er iets terug van de verhouding van den mensch in rechtheid tot den hemel en de aarde beide. Eenmaal houden dag en nacht, zomer en winter, zaaiing en oogst op. Hij zal eeuw uit eeuw in regeeren.
Hij is het, die de bergen vast zet door Zijne kracht, omgord zijnde met macht. Die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven en het rumoer der volkeren. Vreeselijke dingen — zoo zingt ons hart — zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God onzes heils! o vertrouwen aller einden der aarde, en der verre gelegenen aan de zee. En die op de einden wonen vreezen voor uwe teekenen; Gij doet de uitgangen van den morgen en den avond juichen. Ja, maar de dag komt dat de dagen der aarde zijn vol geworden. Juich Gode gij gansche aarde. En zeg tot God: Hoe vreeselijk zijt gij in uwe werken!
Hij regeert eeuw uit eeuw in en Zijn oog bewaakt het heidendom. Maar gelukkig er is een star in Jakob opgegaan; Hij deed de heilzon aan de kimme staan. Nog een andere zon dan die aan den hemel schijnt houdt dag en nacht in stand. De Zonne der gerechtigheid. Daarom ook heeft de Heere nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade. Hij volvoert Zijn Raad ter zaligheid. Maar als Zijn Koninkrijk vol is geworden en het getal Zijner, van eeuwigheid in liefde gekenden, is vergaderd uit de vier windstreken des hemels, dan komt Jezus op de wolken des hemels. God toch heeft een dag gesteld waarop Hij den aardbodem rechtvaardig zal richten door eenen Man dien Hij daartoe gesteld heeft.
Zoo heerscht groote spanning in de orde dezer wereld. De dag is bepaald, dat genade niet langer de bijl, die aireede aan den wortel van den boom ligt, zal ophouden. De oogst der aarde is rijpende en alsdan zal hij tot de maaiers zeggen: De oogst der aarde is rijp geworden. Slaat den sikkel aan.
Dan is de tijd van het druiventreden daar en de wijnpersbak van Gods toorn wordt gevuld met Sodoms druiven. Hierbij bepaalt ons ditschriftword nu de sombere Novemberwind de afvallende bladeren voortjaagt langs het veld en alles ons predikt dat de gedaante dezer wereld voorbij gaat. De dingen toch die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig. En ons hart mag zich verheffen tot dien God wiens jaren geen einde nemen en die gezegd heeft: Ik de Heere worde niet veranderd daarom zijt gij o kinderen Jakobs, niet verteerd. Ons moede hoofd vleien wij neer aan den boezem van Hem, die gisteren en heden dezelfde is en tot in der eeuwigheid. En de Geest fluistert ons toe in teedere sprake: te Jeruzalem zult gij getroost worden.
Onze blik waart over de graven waar onze dooden rusten in den schoot der aarde. Daar kunnen zij niet blijven. De Geest en de Bruid zeggen: komt endie het hoort zegge: kom! De eeuwen wentelen voort sedert de Heere bij Noachs altaar de gedachten Zijns harten openbaarde over zijne schepping. De jaren snellen voorbij als met arendsvleugelen. Het is weer herfst, een bange herfst om het wereldwee! De aarde bracht overvloedig voort, en toch lijden millioenen gebrek. Armoede waart rond en inmiddels gaat de menschheid voort God te tergen enhet geroep Zijner wederpartijders klimt gedurig op. Evenwel, het vaste fundament Gods staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen die de Zijnen zijn en die den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. De Heere moge regeeren ook in den herfsttijd der aarde! Dit maakt ons stil en gerust, want al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën, God is ons een toevlucht en sterkte en Hij is krachtiglijk bevonden eene hulp in benauwdheid.
Klaagt deze of gene mijner lezers: De zomer is voorbijgegaan en nog zijn wij niet verlost met Israël van den ouden dag? Och, dat wij waarlijk samen de klacht slaakten: Ik ben gebroken vanwege de breuke der dochter mijns volks. Luister, luister: Is er geen balsem in Gilead. is er geen heelmeester aldaar? W a n t waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen?
Voortaan alle de dagen der aarde daarmee trekt God de grens!
Als de Heere zich zoo uitspreekt moge dit leiden tot opmerken en waakzaamheid. Het moge ons opvoeren tot een uitziend leven naar den dag Zijner toekomst, opdat wij de wereld gebruiken als niet misbruikende. Mijn ziel wacht ongestoord! Ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar Woord! Dat de wijze maagden niet in slaap vallen doch de kaarsen brandende hebben als die op hunnen Heere wachten. Aan deze beperking verbindt de Heere zijne belofte voor de aarde met het oog op het menschengeslacht.
Voortaan alle de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter dag en nacht niet ophouden.
Staan wij daar nader bij stil. Het is herfst, de winter komt.

De hemel blijft nog met den aardkloot staan,
Naar Uw bevel; zij alle zijn Uw knechten.
Ik waar' reeds lang in mijnen druk vergaan,
Indien ik mij met Uwe wet en rechten,
Tot mijn vermaak en troost, niet had beraan,
Om aan Uw trouw alleen mijn hoop te hechten.
Ps. 119:46.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1934

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's

Zaaiïng en oogst I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1934

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's