Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paaschbede en Paaschlof I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paaschbede en Paaschlof I

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebreen 13: 20 en 21. De God nu des vredes, die den grooten herder der schapen, door het bloed des eeuwigen Testaments uit de dooden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijnen wil naoogt doen, werkende in u hetgeen voor Hem welbehagelijk is door Jezus Christus, denwelke zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

De apostel heeft zijn grooten brief nu beëindigd. Een brief vol van diepe en aangrijpende werkelijkheden. Aan zijn uiteenzettingen over den Christus in verband met den schaduwendienst en de offers, had hij aan het slot van den brief verschillende vermaningen toegevoegd. Hij drong aan de mededeelzaamheid en de weldadigheid niet te vergeten. Hij wekte op tot gehoorzaamheid aan de voorgangers, die waken voor de zielen der lezers. Met bijzonderen nadruk verzoekt hij den lezers om hunne voorbede aan den troon der genade. Bidt voor ons, zoo vraagt de apostel. Hoezeer heeft de voorganger het gebed der gemeente van noode. Paulus vraagt daar in zijn brieven vaak om. Denk maar aan hetgeen hij schrijft aan de gemeente van Colosse: biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus... Hij wekt op tot gedurig gebed. Houd sterk aan in het gebed en waakt in hetzelve met dankzegging. Zou het gebrek aan gebedsleven geen bewijs zijn van den ingezonken stand der Kerk? Het gebed is de ademtocht der ziel, de openbaring des levens onder de aanblazing des Geestes, die de Geest der genade en der gebeden wordt geheeten. De schrijver van onzen brief spreekt tot zijne kudde. Hij bad ook zelf voor haar, want het moet van twee kanten komen. Wie de voorbede vraagt van de kudde des Heeren moet die kudde dragen op het hart en voor haar worstelen aan den troon der genade. Zijne kleederen waren welriekend van mirre, aloë, door zijn heerlijke overdenkingen over Christus en dien gekruist. Ja, kennen wij het bidden met tranen om gebed? Dat toch is de schakel, die ons aan de almacht Gods verbindt. En wat wij vragen, begeeren wij ook te geven. Te geven in een overloopende maat. En, met wat maat gij meet, zal u wedergemeten worden. Dit geldt ook hier.
We gaan nu overpeinzen dit diepe gebed van den apostel in onzen text vervat. Het moge biddende geschieden en biddende worden gelezen. Ik doe een vraag. Is er tusschen de lezers, die waarachtig bidden hebben geleerd, en ons de verhouding des gebeds? Hebben wij elkander aan den troon ontmoet telkens weer? Het is toch maar niet het doel, dat er ook een stichtelijk stuk in dit blad verschijnt dat men kan lezen en overslaan naar genoegen. De bedoeling is een gansch andere. Wij moeten elkander vinden in den Geest des gebeds, vereenigd in de vreeze van des Heeren naam. Anders blijft alles onvruchtbaar. Buigt gij uwe knieën vóór het lezen? Om een zegen voor uzelf tot eere van den naam van Hem, die is en die was en die komen zal, die wandelt tusschen de zeven gouden kandelaren en die de zeven sterren in zijne rechterhand houdt? Zoo moest het zijn! Is het zoo? Gij doet mij wederkeerig een vraag over ons schrijven? Dat moogt gij doen en het antwoord moge u blijken uit het geschrevene, want het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht en alle dingen liggen naakt en geopend voor de oogen desgenen, met wien wij te doen hebben. Zonder des Heeren Geest zijn wij onvruchtbaar, tot niets nut. Het gebed is een rijke bron van zegeningen. Het is de weg, waarin de Heere zichzelf wil openbaren en doen genieten in zijn zalige gunst. Laat toch de bruid van Christus bestrooid zijn met het poeder des kruideniers. Dat wij veel gevonden worden in het verborgene. Al dat zwoegen en jachten heeft niets te beduiden als de drijfkracht niet is de Geest der genade en der gebeden. Menigeen zal met Jehu kunnen zeggen: zie mijn ijver aan voor den Heere... maar Jehu was en bleef Jehu.
De apostel nu zendt een diep en veelomvattend gebed op voor Gods gemeente. Hij vraagt alles wat te vragen is. Het is een gebed voor menschen en lof voor God. Het is tegelijk vol teederheid en diep onderwijzend in de deugden Gods. Het omvat het gansche evangelie en verbindt tijd en eeuwigheid. Hoewel het gebed geen preek is, bevat het toch een preek, zóó diepzinnig dat het ons doet duizelen bij het overpeinzen. Neen, het is geen preek. Waak daar toch tegen, dat uw gebed een preek zou worden. God behoeft gij niet te bepreeken, maar gebed en dankzegging stijge op als wierook voor Zijn aangezicht. Het gevaar is niet denkbeeldig, vooral ook onder ons, dat het gebed tot een halve preek wordt. Voor den één omdat hij meent dat dit zoo hoort onder ons; voor den ander omdat anders de preektijd te lang wordt of de Kerk te vroeg uitgaat. Ja, ja wij kennen de voorbeelden! Ach, laat toch bidden, bidden zijn; gemeenschap met den Eeuwige, met den Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont. Ik onderwinde mij tot u te spreken, hoewel ik stof en assche ben, zoo ging onze vader Abraham ons voor in het bidden. Laat de hoorders niet behoeven te zuchten om het amen; mat ze niet af met veelheid van woorden, zonder hun nooden voor God te brengen, noch met dankzegging te naderen tot den Vader der lichten en den God aller vertroostingen. Gaan we toch in de binnenkamer om te bidden of de Heere ons wil leeren bidden, ook als wij in het openbaar moeten voorgaan in het gebed. Zalig als wij elkander ontmoeten in het gebed in den biddenden en dankenden Hoogepriester. O, dan vloeien de harten ineen. Bidden is een heilig werk. Het is teer en roert de diepste vezelen van ons bestaan. Wij weten niet te bidden gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Hoe armelijk is het gebedsleven. Veel term en weinig kern. Ach, dat de Heere Zijnen Geest in het midden van ons stelde!
We hebben hier dan een Paaschgebed en Paaschverheffing. De brief over het genadeverbond eindigt met een gebed, een verbondsgebed voor Paschen. Het onderwerp is zeer diep. Het is diep als de zee! W e kunnen het slechts ten deele verstaan. Roep de voorlichting des Geestes in over u en ons, opdat wij Zijn bidden verstaan en in het gebed des Geestes medebidden en mede dankzeggen. Hoe zullen wij indringen in den inhoud van onzen text? Waar zullen wij beginnen? Het is een gesloten cirkel. Me dunkt, we moeten het middelpunt maar opzoeken en van daaruit den omtrek benaderen. Daarom ga ik eerst met u spreken over: Den naam van den testamentmaker.
Hoe wordt de testamentmaker hier geheeten? De God des vredes. Er is toch een verbond, een verbintenis om zalig te maken, en dat verbond is in alles vast en welgeordineerd. Ja, zoo stamelde David: voorzeker is daarin al mijn heil en mijn lust; hoewel hij het nog niet heeft doen uitspruiten, zoo moest hij eraan toevoegen. Maar nu is het uitgesproten. Hij heeft gedacht aan zijn genade, zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt. De engelenzang heeft weerklonken in de velden van Efrata. Hij heeft den lijdensweg afgeloopen geheel en heeft geroepen: het is volbracht aan het kruis der vervloeking. Iedere partij in het verbond heeft getrouw zijn deel vervuld. In het verbond treedt toch ter eener zijde op God de Vader en ter anderer zijde: de groote herder der schapen, Jezus Christus. Zoo is er tusschen Vader en Zoon een verbintenis aangegaan reeds in de stilte der eeuwigheid. De Vader is de Verbondmaker en Hij geeft aan den Zoon het volk Zijner keuze. De Zoon zal volledige voldoening teweeg brengen; het rantsoen betalen tot den laatsten kwadrantpenning toe en de wet volkomen houden om eene eeuwige gerechtigheid daar te stellen. De Vader van zijne zijde belooft volkomen vergiffenis, aanneming tot kinderen en het eeuwige leven. Wanneer de Zoon zijn deel heeft vervuld zal de Vader in het zijne niet achterblijven. Zoo is er een voortdurend samenwerken in de uitvoering des Verbonds, tusschen de drie personen, naar de orde der goddelijke huishouding. Zoo ontsluit God Zijn raad tot zaligheid. Het is altijd weer een zielsgenot in deze verbintenissen der eeuwigheid te mogen teruggaan. Wat heeft de Heere toch genadevolle beschikkingen getroffen! Geen wonder, dat David, toen hem een blik werd gegund in deze geheimenissen der verbondssluiting hij ging naar zijn huis en bleef voor het aangezicht des Heeren. Luister naar den naam van den Verbondmaker. De God nu des vredes. Vooral de apostel Paulus gebruikt vaak dezen naam.
In Rom. 15 bidt hij: de God des vredes zij met u allen. En elders: de God des vredes zal den satan haast onder uwe voeten verpletteren. Dan weer: Leef in vrede en de God des vredes en der liefde zal met u zijn. Ook nog: Deze dingen die gij in mij hebt gezien en van mij hebt gehoord, doe dezelve en de God des vredes zal met u zijn. De God des vredes, de God die den waren vrede heeft en geeft, omdat Hij over hem beschikt. In God zijn de eeuwige harmonieën des levens. Niemand kan zijn zaligheid verstoren. Maar hier hebben wij toch in het bijzonder te denken aan de betrekking tot Zijn uitverkoren volk. Elders wordt Hij genoemd de God des heils, aller genade, en vertroosting. Maar buiten dat verbond is hij een God der wrake en der verbolgenheid. Hij heeft beschikkingen des vredes door rechtsherstel aan te brengen. God heeft God voldaan in den Christus, die daarom geheeten wordt: want hij is onze vrede. Daarom heet Jezus: Vorst des vredes als de werkende oorzaak van den vrede, die in den Vader zijn oorsprong neemt. Alleen door de zonde weg te doen kon de vrede worden hersteld en geschonken. Daarom is het geschied in een verbond des vredes. En in dat verbond schenkt de Vader den Zoon als dengene die de vrede is. Zijn vredesgave tot den vrede in den weg van lijden en sterven. Hij heeft vrede gemaakt door het bloed des kruises. Jezus is de gift van den God des vredes. Zoo ontsteekt de naam van den testamentmaker licht over den ganschen text. Dien Jezus bracht Hij weder uit de dooden. Dat is de proclamatie des vredes. Wel is dus de vrede gefundeerd in kruis en graf, maar in de opwekking is hij geproclameerd.
Zal er ooit vrede en harmonie zijn tusschen God en mensch, zoo moet God haar bewerken, want wij hebben God den oorlog verklaard en hem den trotschen nek toegekeerd. Wij hebben gezegd: wij zijn heeren, wij zullen tot u niet komen, onze lippen zijn onze.
Alles is in disharmonie en verwarring. De mensch is een vijand van God en den naaste. De geschiedenis der menschheid is eene historie van bloed en tranen sedert den eersten broedermoord. De goddeloozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. Ook in het gemoed van den mensch schrijnt de onvrede. Zijn hart is krijg en zijne voeten zijn snel om bloed te vergieten en den weg des vredes hebben zij niet gekend.
Maar God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende, omdat hij ze den Borg toerekende. In die aanwijzing van den Zoon als gewillige Borg treedt de Vader op als God des vredes. Dit eeuwig verbond verzekert ook eeuwigen vrede. Ja, hij zal niet rusten voordat de vrede Gods hart en zinnen vervuld in Christus Jezus. O, dan zijn wij als een schelp aan het strand der zee, waarin de maatzang van den oceaan naruischt. De harmonieën der eeuwigheid trillen in het hart. O, ik heb zoo'n vrede, zoo'n vrede. Vrede met God door onzen Heere Jezus Christus. De bondelingen, de verkorenen in Christus hebben dan hun vijandschap afgelegd en hun wapens uitgeleverd, gericht bij de poort. God was door vrijwillige, eeuwige liefde bewogen om Zijns zelfs wille. Zie, dat ga ik straks eeuwig uitjubelen. Zingen van de vrije gunst, die eeuwig hem bewoog. Reeds nu weidt mijn ziel hier met een verwonderd oog in die heilige gebouwen. O, diepte van gadelooze ontferming. Dan is er Paaschvrede en Paaschvreugde. De apostel laat het ons zien hoe alles opkomt uit de diepte der eeuwigheid. Uit God, door God en tot God zijn toch alle dingen; hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, amen. Als God met Zijn volk is verzoend, zoo mogen zij met hun hart rusten in Hem. Hij ziet ze en kent ze, zooals ze zijn in den Verbondsmiddelaar. Hij is de vredevolle, volzalige, onkreukbare in Zijn gunst. Hier wordt de rust geschonken. Ach, zijt gij daar ooit geweest in dien vredeaanbrengenden God in Christus? Ja, niemand komt tot den Vader dan door den Zoon. In dien Zoon zijt gij nooit geweest, daarom is u de God des vredes onbekend. Terug in God, met God bevredigd, met God verzoend, iets gewaarwordend van hetgeen God gewaar wordt als God des vredes. Want God is verheugd in eigen vrede en heeft vrede in eigen vreugde. Daar is in den Vader een innerlijke verlustiging in het werk, dat hij formeert in de verlossing. En de uitgangen der liefde bij den Zoon zijn van ouds van de dagen der eeuwigheid.
Deze gevestigde vrede wordt nu alleen gekend in den weg der rechtvaardigmaking in de vierschaar Gods. God brengt geen vrede tusschen goed en kwaad. Maar Hij schenkt vrede in het volbrachte werk van Christus.
Zoo moet dan eerst de vrede met God worden hersteld, ook voor het persoonlijke leven, zullen wij zonder vreeze den Heere dienen met eerbied en godvruchtigheid. Daarom bidt de apostel om het leven der heiligmaking op den grondslag der verzoening met God. Nu wordt mijn vrede niet verwoest door mijn gebrek, niet bepaald door mijn gemoedsgesteldheid, maar nu rust ik in den God des vredes. Zalig wie leerde zich daar thuis te gevoelen. In God is mijn heil en mijn eer. Toch kan die grondslag zelf mij het gemeenschapsleven niet geven, maar in volkomen afhankelijkheid van den Heiligen Geest moet ik leeren leven van gegeven goed, bediend uit de volheid van Jezus, den Middelaar des verbonds. Het bevalt mij in het armenhuis best, moet ik zeggen. De regels van het huis zijn niet streng. Zijn juk is zacht en zijn last is licht. Een weinig te mogen toenemen in de les: leer van mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart, doet ons gewennen aan zijne wegen. Zelfs een tocht in het nachtelijk uur door den kouden Noorderwind terwijl de sneeuwjacht ons in het aangezicht woei, viel werkelijk mee, want wij ervoeren, dat over alles wat heerlijk is eene beschutting zal wezen. Hoe meer wij onzen goddelijken Meester leeren kennen, hoe beminnelijker Hij ons wordt en de gezegende Verbondmaker, de God des Vredes, vervult Zijn Woord: Ik ben bij u en zal u aanzien. Ingeleid in het verbond zijn we voor rekening Gods; we reizen op kosten van het bloed des Lams. Vrede met God is de wortel van de ware godsvrucht. Verzoening door den dood Zijns Zoons is de deur tot gelijkvormigheid aan zijn leven.
Wanneer wij het werk van den Vader in de verbondmaking op den voorgrond stelden, dan moeten we daarbij echter wel bedenken, dat de Vader hier handelt namens de gansche godheid. Want wij worden niet bevredigd met den Vader alléén, maar met God, doch de Vader, gelijk hij wrake oefent aan den verbondsmiddelaar, zoo ook is hij het die vrijspreekt, die vrede geeft in den Middelaar door den Heiligen Geest. Maar laat ons voortvaren tot de tweede partij in het verbond en stilstaan bij den Middelaar des verbonds:
De groote herder der schapen.
In het verbond komt de bondeling dus voor als een schaap van de ééne groote kudde en Christus als de herder, met wien het verbond gesloten is om de kudde te kunnen verlossen en te brengen in den schaapsstal hierboven. De eeuwig levende herder met zijn nimmer stervende kudde vertoont zich aan het oog des geloofs. Hij staat in voor de kudde bij den levenden God; zoowel voor de kudde als geheel als voor elk schaap in het bijzonder. Het verkwikt ons hart, dat de Heere dit verbond ons zóó teekent, dat de Kerk als ééne kudde en Jezus als herder verschijnt. Die kudde nu wordt gemerkt met bloed aan oor en voet. Mijne schapen hooren mijne stem en zij volgen mij. De groote herder der schapen. Ik heb nog andere schapen, zoo sprak hij, die van dezen stal niet zijn, dezelve moet ik ook toebrengen en het zal worden ééne kudde en één herder. Een deel van de kudde graast nu hierboven in de landouwen des vredes. Een deel vertoeft nog in de woestijn hier beneden, opweg naar de schaapsstal hierboven. Zij ervaren evenwel, dat hij hen leidt aan zeer stille wateren en hunne ziel verkwikt.
Hebt gij er wel op gelet, dat de Schrift hem nog onderscheiden laat zien in zijn leven, opstanding en wederkomst? In zijn dood wordt hij ons geteekend als de goede herder, die zijn leven gaf voor de schapen en daardoor zijn goedheid toonde. In zijn opstanding betoont hij zich de groote herder der schapen. Zijn verrijzenis en wederkeer tot de heerlijkheid toonen zijn grootheid. Bij zijn wederkomst wordt hij de overste herder der schapen genoemd. Wanneer de opperste herder der schapen verschijnen zal, zult gij met hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Dan toont hij zijn souvereiniteit. Deze groote herder geeft leeraars naar Gods hart aan Sion. Hij verwekt herders, die zijne schapen weiden, zelf schaap van den goeden herder, want anders kennen zij noch den herder, noch de schapen; kunnen zij dus ook niet weiden de kudde, die hij heeft verworven met zijn eigen bloed.
In de opstanding wordt hij dus geheeten de groote herder der schapen. Ook in deze zegenbede gebruikt de apostel weer Oud-Testamentische uitdrukkingen. In Jezaia 63 : 11 lezen wij: W a a r hij is, die ze uit de zee opgebracht heeft met de herders zijner kudde. Waar is hij die Zijnen Heiligen Geest in het midden van hen stelde? die den arm zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes?
Met heimwee dacht het overblijfsel der ware vromen terug aan den ouden tijd, den tijd van Mozes, om weer te vragen naar Hem, die zich toen zoo heerlijk openbaarde. De Heere voerde Mozes met het volk op door de Roode Zee. De herder van zijn kudde was deze Mozes, door God aan het volk ten leidsman gegeven. Maar onzen grooten Jezus heeft God niet slechts opgevoerd uit de Roode zee, doch uit de dooden; heeft hem doen opstaan uit het graf. En onder en in dat alles blijft hij de groote herder, want Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in der eeuwigheid. Deze groote herder is tegelijk de groote priester over het Huis Gods (Hebr. 1 0 : 2 1 ) . Mozes had Aaron als priester aan zijn zijde. Maar hier is een herder-priester; en de priester-koning. De groote herder der schapen zoo komt hij in het verbond voor, die zijn leven voor hen stelt en gaat in den dood, opdat de kudde zal leven. Het herdersbeeld is in de Schrift, van den aanvang der menschheidsgeschiedenis af, zeer geliefd. Doen wij een greep om dit toe te lichten. Abel was de eerste schaapherder, die zijn bloed stortte, onschuldig vergoten door zijn broeder Kain, ómdat de Heere Abel aanzag en zijn offer van de kudde genomen. Dit herdersbloed riep om wraak. Maar zie nu het bloed van onzen grooten herder. Hij is ook gedood door zijn broeders, maar zijn bloed roept om leven en vrede tot God. Daartoe is deze herder gesteld. Meer dan Abel is hier.
Daar is Abraham, die zijne kudden uitleidt in het vreemde land, waar zij rondtrekken en afgezonderd wonen en weiden.
Izaak de zorgvuldige herder, graaft putten voor zijne kudden en weidt zijne schapen in vrede temidden zijner vijanden.
Jacob leidt zijne kudde in zekerheid en schikt zich naar den gang van het werk, terwijl zijn kudde op wondere wijze wast. Hij krijgt zijn schapen als loon voor veel arbeid en moeite, worstelt en bidt en leidt ze naar Kanaan.
Jozef is een herder over Egypte, het vreemde land, daarom is hij een herder en steen Israëls.
Zal ik verhalen van Mozes, den uitverkoren herder in Midian en van David, die zoowel den leeuw als den beer heeft verslagen, zijn leven stellend voor de kudde, opdat hij ze aan zijn vader kon voorstellen als vermenigvuldigd en niet één verloren? Maar meer dan alle herders is hier in den grooten herder der schapen. Hij is profeet, priester en koning. De schapen behoeven niet te zorgen voor hun voeding, leiding of bescherming. O, welk een herder der schapen is hij? Hij kan zeggen: vreest niet, gij klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Hij zoekt het verlorene en versterkt het zwakke. Hij is ook het voedsel der schapen. En toch ook het ware Paaschlam. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht.
De Heere bracht Mozes op uit de diepten der zee met de kudde zijns volks. Toen zong Mirjam: Zing den Heere, want hij is hoog verheven. Maar nu zingen wij een lied ter eere van den God des vredes, die den grooten herder der schapen uit de dooden wederbracht. Die wederopbrenging was het zegel op des middelaars werk. De apostel bidt, dat die God des vredes, die Christus volbrachte werk eigende, zijn Geesteswerk in de zijnen wil voltrekken. O, Heere, volmaak uwe kudde om Jezus' wille. Dit wederbrengen van Jezus gold de gansche kudde. Deze herder toch was nimmer zonder zijne schapen.
Deze groote herder heeft eene groote kudde. Johannes op Patmos zag haar als eene schare, die niemand tellen kon. Ge kunt niemand herder heeten als hij geen schapen heeft. De opstanding van Christus is het leven der kudde. O, God des vredes, Gij hebt uwe kudde — Zijne kudde — in hem opgebracht uit den dood. Gij hebt vrede beschikt. Doodt nu allen dood in hen. Doe hen geestelijk meer en meer opstaan.
Zie dan den God des vredes in zijne betrekking tot den grooten herder der schapen. Zoo gaan wij nu spreken over ons derde punt ter ontleding van onzen text:
Het zegel des verbonds
die den grooten herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de dooden heeft wedergebracht.. Lezer, zijt gij in den grooten herder begrepen?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Paaschbede en Paaschlof I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's