Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hemelvaart II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hemelvaart II

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebreën 9 : 24. Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons.

Christus is ingegaan in den hemel zelven. Daar verschijnt Hij als Sions Borg en Koning. Het is zijn kroningsfeest. Daarom is Sion blijde en verheugen zich de dochters van Juda. De volheid der verzoening komt tot stand voor den troon. Daar krijgt zij haar volle beslag. Daar schittert zij in al haar heerlijkheid. Zoo had zelfs Adam voor den val nooit voor God gestaan. In de eeuwige zaligheid leven met God zou hem in den weg der gehoorzaamheid geworden zijn, ook al weten wij niet langs welken weg, omdat toch de eerste mensch uit de aarde aardsch was, maar hier is de tweede Adam, de Heere uit den hemel. De doelstelling der verlossing ligt in verkeer met God Drie-een voor den troon, waar Sions blijdschap door het licht, dat van Gods aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt zal stijgen.
Jezus is ingegaan in den hemel zeiven. Hij sprak tot den ziener van Patmos: schrijf aan den engel der gemeente: die overwint, ik zal hem geven met mij te zitten in mijnen troon, gelijk ik overwonnen heb en ben met mijnen Vader gezeten in zijnen troon. Ja, die overwint, zal alles beërven.
Zoo hangt het dus samen met de gansche bedoeling Gods, dat Jezus in den hemel zeiven verschijnt. Daarom staren de hemelvaartskinderen opwaarts en gevoelen het trekken der verlaten liefde. W a a r uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn. Wij zijn vreemdelingen hier beneden, gelijk alle onze vaderen. Gasten op aarde, doortrekkers naar de eeuwige heerlijkheid. Hoe menigmaal verlangt onze ziel en zucht: wanneer zal ik naderen voor uw oogen, in uw Huis uw naam verhoogen? Hier is het land der ruste niet.
Zalig als we onze oogen mogen richten naar de bergen, als we mogen opblikken naar het hemelsche Jeruzalem, de stad onzer bijeenkomsten. Daarheen stijgt de geur hunner gebeden op en vandaar neigt de God onzes levens zijn oor. Maar het beste deel komt nog. Ja waarlijk, het komt! Na den val verdwijnt het paradijs van deze aarde. Overal waart de vloek rond en de poortwachters bewaken den hemel. Maar, nu wil die eeuwige God, die in de eeuwigheid woont, en wiens naam heilig is, dat een volk bij hem zal wonen in de heerlijkheid en Hij wil onder hen wandelen. Hij hun God en zij Zijne kinderen.
Wij lezen van den verheerlijkten Christus: dat hij wandelde temidden van de zeven gouden kandelaren en deze zijn de zeven gemeenten. De volheid der Kerk. Daarom droeg hij de verzoening den hemel in, anders toch kon daar nooit een mensch verkeeren. Maar zie nu den Heere Jezus Christus, die aan Sion heeft gedacht van eeuwigheid en in den tijd het rantsoen heeft betaald. Hij maakte de zaak der Kerk tot de Zijne. Die woonstede Gods schoot vuurvlammen, maar hoor, nü woont en troont daar onze zoete Immanuël.
Toch is het leven op aarde niet zonder hem, want Hij heeft ons geen weezen gelaten, doch den Trooster gezonden die bij ons blijft in der eeuwigheid. Maar, Hij is boven in het Vaderhuis. Het middelpunt van ons zinnen en peinzen is niet meer hier beneden. Gij krijgt een schok. Ja? Waarom? Wel, ge moet even gevoelen dat het voor u niet waar is, dat het middelpunt van uw zinnen en peinzen niet beneden is, maar boven. Ach, als gij nagaat waar uw hart is, waar is dan uw schat! Ach, hoe velen die toch voor christenen willen doorgaan, er soms van spreken of er geregeld van preeken, die helaas niets van dat leven buiten zichzelven toonen te kennen, noch Hem, die nu zit aan de rechterhand des Vaders. Van de vromen van den ouden dag staat geschreven, dat zij klaarlijk toonden, dat zij een vaderland zochten. Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.
Daarom hebben wij van noode, dat ons leven wordt afgesneden van zijn ouden wortel, om als een rank in dezen wijnstok te zijn ingeplant. Want ons leven is met Christus verborgen in God. Nu kan uit den hemel het licht van Gods vaderlijk en gunstrijk aangezicht toeblinken. Ja, zij gaan van kracht tot kracht steeds voort; elk hunner zal in het zalig oord van Sion haast voor God verschijnen.
Uit zijn verheven heiligdom komt de sprake: houd moed, Godvruchte schaar; Hij is getrouw, de bron van alle goed. Daarvan zong de dichter: het is Isrels God, die krachten geeft, van wien het volk zijn sterkte heeft: looft God, elk moet Hem vreezen.
Wij hebben een grooten Priester over het Huis Gods. Hem verhinderde niets te staan in het eeuwige licht. Maar nu vloeien uit dit heiligdom de stroomen der eeuwige liefde ons toe. Vandaar, vandaar komt onze gerechtigheid voort als een glans en ons heil- als een fakkel, die brandt.
De hoofdsom nu waarvan wij spreken is, dat wij hebben zoodanigen Hoogepriester, die gezeten is aan de rechterhand van den troon der majesteit Gods in de hemelen; een bedienaar des heiligdoms en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht en geen mensch.
In den brief aan de Hebreen wordt er sterken nadruk op gelegd dat Christus, de Hoogepriester naar de ordening van Melchizedek, in den hemel zeiven is ingegaan. Reeds in het begin van den brief werd gesproken over deze heerlijkheid. Die, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door zichzelven heeft teweeggebracht, is gezeten aan de rechterhand der majesteit in de hoogste hemelen, zooveel voortreffelijker geworden dan de engelen, als hij uitnemender naam boven hen geërfd heeft. Christus is de hemelsche Liturg, die de heilige handelingen verricht in den waren tabernakel. Er is in den hemel een middelpunt, waar, als het ware, al de aanbidding, de lof en de eere, die Gode wordt toegebracht, samenkomt. Christus heeft zijn bloed, zijn verdiensten gedragen tot voor den saffieren troon. Daarom kan nu een menschenkind verschijnen voor dien troon, ja, bij dien troon eeuwig leven bij de heerlijkste zelfopenbaring Gods. Zalig zijn daarom de dooden, die in den Heere sterven.

De hoogepriester van den ouden dag moest om in het heilige der heiligen te kunnen komen gaan door den voorhof en verder door het heilige om daarna achter het voorhangsel te verdwijnen in het binnenste heiligdom. Maar Christus, de Hoogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dit is niet van dit maaksel, ingegaan.
Hij ging dus door zijn eigen vleesch heen, waarin de volheid der Godheid lichamelijk woonde. Dit doorgaan door zijn eigen vleesch, dus ingaande in eigen dood is meer dan het heilige weleer. Er was geen weg tot God dan langs het kruis door den dood. Zoo ging hij door den dood tot het leven. Daarom heeft hij een verschen en levenden weg ontsloten tot het binnenste heiligdom. De versche en levende weg van zijn bloed. Hij heeft dien weg ingewijd door het voorhangsel, dit is, zijn vleesch. Zoo verstaan wij dus, dat hij opvaart met zijn verworven verdiensten in den hemel. Kent gij nu dien verschen en levenden weg naar den troon. Zijt gij een pleiter op bloed en verbondsgerechtigheid? Kunt gij het bewijs leveren, dat gij het bloed dierbaar acht en onmisbaar. Laat mij uw oor en voet eens zien! Ik zie geen bloed! Hoe komt dat? Veracht gij dan toch dat bloed en wilt ge langs den weg van het bloed tot den troon der genade komen? Geen bloed aan de posten van uw hart? Zalig, waar dat bloed is aangebracht. Daartoe moeten wij sterven, doorgaan door ons zeiven om in hem te leven. Wat toch nam de hoogepriester mee? Hij nam mee het bloed van het altaar uit den voorhof. Alleen met en door dat bloed kon en mocht hij verder gaan.
Een ander middel is er niet. Wij hebben van noode dit bij bevinding te verstaan.
Nu is Jezus ingegaan met zijn eigen bloed. In die zelfofferande zal God tot in alle eeuwigheid bevredigd zijn met zijn Kerk. Hij zal eeuwig hen zijn volle gunst betoonen. In dien Zoon zal ook de naam des Vaders op der hemellingen voorhoofd zijn. Het welbehagen en de heerlijkheid des Vaders zal door Christus heen op de Kerk schijnen en hen doorstralen. De gansche kudde zal verschijnen in den glans en heerlijkheid van den Herder. Hij is maar éénmaal gestorven en wat hij leeft, leeft hij Gode, doch hij is ook maar eenmaal ingegaan in den hemel. Er is maar één hemelvaart van Christus. De hemel moest hem onvangen tot den tijd der wederoprichting aller dingen. En zoo hoorden de discipelen zich toevoegen door de engelen: wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, dien gij naar den hemel hebt zien henenvaren, zal alzoo wederkomen, gelijk gij hem naar den hemel hebt zien henenvaren. Daarom verwachten wij hem met sterk verlangen en roepen met de Bruid: Heere Jezus, kom haastelijk! De hemel is nu gesloten, ook al is hij open voor het geloof, dat alleen een vasten gang vertoont, wandelend langs den verschen en levenden weg des bloeds van Christus. Maar alsdan, zoo getuigde Johannes, zal de hemel geopend worden en de Ark Gods zal gezien worden in zijnen tempel en er zullen geschieden donderen, bliksemen en aardbevingen en zwaren hagel.
O, hoe zalig, wanneer de eeuwige vrede ons tegenruischt uit het binnenste heiligdom. Ja, dan is het van de aarde tot den hemel stil en alles bloeit door den vrede.
Tot welk doel is nu de Heere Jezus ingegaan?
Om te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons.
Dat nu slaat op het oogenblik van de hemelvaart. Toen verscheen hij voor het aangezicht Gods. Verschijnen dat wil zeggen: zichtbaar worden, zichzelf duidelijk zichtbaar maken. Het woord wordt ook gebruikt van de verrezenen bij Jezus sterven. En uit de graven uitgegaan zijnde na de opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen. Hij verscheen voor het aangezicht Gods, dus in Gods onmiddelijke tegenwoordigheid. En dan zóó, dat God de verschijning opmerkte en als het ware aanvaardde. De Zoon was hem welkom boven in zijn troon. De stoel der eere stond gereed voor den grooten sleuteldrager Davids. Bij zijn omwandeling getuigde de Heere Jezus: Alle dingen zijn mij overgegeven van mijnen Vader en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Tot den Zoon spreekt God niet uit de wolk of uit den wierook, zooals tot den aardschen hoogepriester. Neen, de wierook, die als het ware Gods heiligheid doofde, behoeft hier niet te branden. Hij verschijnt voor het aangezicht Gods zonder teeken van zijn tegenwoordigheid, maar in de volstrekte tegenwoordigheid Gods zelf. Daar wordt hij gezien, daar vertoont hij zich. Hoor naar den stervenden Stefanus: ik zie de hemelen geopend en den Zoon des menschen staande aan zijne rechterhand. En zijn aangezicht blonk gelijk de zon. Maar het aangezicht van Stefanus moge blinken als de zon, wanneer Jezus verschijnt aan Saulus op den weg naar Damascus, dan ziet hij een licht ver boven den glans der zon. Geen wonder, dat hij blind werd. Zoo heerlijk, zoo overgoten met hemelsch licht is de nu verheerlijkte Christus daar boven. Hij komt niet terug, want zijn werk is af. Dat nu duurt voort tot den jongsten dag. Onder den dienst der schaduwen kwam de hoogepriester terug om een volgend jaar weder in te gaan, maar Jezus blijft.
De Zoon blijft er eeuwig. Hij is eenmaal in het einde der eeuwen geopenbaard om de zonde teniet te doen door zijn zelfs offerande. Hij ging in met een volmaakt werk, daarom kan hij ook voor den gedagvaarden zondaar in de vierschaar tusschentreden en op grond van zijn werk en vereeniging met den verlorene de vrijspraak des levens vorderen bij den Vader. De mensch wil den hemel bewegen met offeranden, boetedoening, zuchten en tranen, maar dit is niet anders dan verloochening van het volmaakte werk van Christus. O, wat is die ééne en eenige offerande toch algenoegzaam. Hij verschijnt voor het aangezicht Gods. Het offer wordt bewogen voor den Vader en daarom wordt die troon ons geteekend als van saffier, omgeven met een regenboog van smaragd. O, dierbare Borg en Middelaar, wat maakt gij toch uw Kerk heerlijk onder den boog van smaragd zullen we weldra rusten voor den troon om in der eeuwigheid geen rust meer te hebben door het zingen van het lied van Mozes en het Lam, door het buigen voor uw troon, want wij zijn uw arbeidsloon.
Hij verschijnt voor het aangezicht Gods, dat is de meest openlijke zelfopenbaring. Het aangezicht is toch de openbaring in zijn schoonsten vorm van het menschzijn van den mensch. Het gelaat is de spiegel der ziel. Zoo wil de Heilige Schrift met het aangezicht Gods aanwijzen zijn diepste zelfopenbaring. Wij zullen hem zien gelijk hij is en God van aangezicht tot aangezicht aanschouwen. Daar is een gansch zeer uitnemend gewicht der eeuwige heerlijkheid weggelegd voor Sion, het volk, dat de verschijning van Jezus in onverderfelijkheid heeft liefgehad.
Reeds hier beneden mogen zij ervaren: Gij vervroolijkt hen door uw aangezicht. Deze bron is goddelijk en haar duur eeuwig. Maar alleen om de zoen- en kruisverdiensten van Christus, want anders geldt: het aangezicht des Heeren is tegen degenen die kwaad doen om hunne gedachtenis van onder den hemel uit te roeien. Daarom is het vreeselijk buiten Christus met dezen God van doen te krijgen. O, als hij spreekt: Gij meent dat ik ten eenenmale ben gelijk als gij! Ik zal het ordenlijk voor uwe oogen stellen, dan rijzen de haren te berge van verschrikking. Is het hemelvaartsdag zonder Borg, zonder den Voorlooper in het binnenste Heiligdom te kennen, geweest? Kent gij niet het trekken der verlaten liefde? Of, kunt gij met Jacob zeggen: ik weet, mijn Verlosser leeft! Hij bedient nu het Heiligdom. Maar onrust kent Hij niet meer. Hij wandelt temidden der zeven gouden kandearen. Hij heerscht als Koning tot in alle eeuwigheid. Voor wie is Hij daar en wat doet Hij?
Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zeiven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons.

Voor ons, zegt de apostel. Voor wie ging de hoogepriester in in den aardschen tempel? Immers voor het verkoren volk Israël! Uit alle volkeren der aarde heb Ik u uitverkoren, spreekt de Heere. En dat verkoren Israël was in zijn leven beeld van de Kerk Gods en tevens zelve Kerk Gods. Voor al Zijne schapen en lammeren. Christus is het die gestorven is, ja, wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor ons bidt. En wat van eeuwigheid in God is, gerechtigheid en genade, heiligheid en barmhartigheid, waarheid en goedertierenheid, het komt bij stroomen over Sion. Geloofd zij de Heere, dag bij dag overlaadt Hij ons, die God is onze zaligheid. Sela. Voorzeker zal God den kop zijner vijanden verslaan. Maar Zijne hoogheid is over Israël en zijne sterkte in de bovenste wolken. O God, Gij zijt vreeselijk uit uwe heiligdommen, de God Israëls die geeft het volk sterkte en krachten. Geloofd zij God!
Voor ons. Ook voor u, mijn lezer? Daarop komt het toch voor u persoonlijk aan. W i e zijn die ons? Menschen, die met al het hunne over boord gingen. Menschen, die den dood leerden schrijven op al het hunne, ja op zichzelven en den God der waarheid leerden aanbidden in Zijn gerechtigheid en majesteit.
Menschen, die door het geloof gewrocht door den Geest den Borg en Middelaar omhelsden en de sprake van de vergeving der zonden hoorden uit den mond van den Rechter van hemel en aarde, die ook hun vonnis had uitgesproken in het oor hunner ziel. Menschen, die door een hellevaart kwamen tot hun hemelvaart!
De Hoogepriester van het hemelsche Heiligdom bereidt den Zijnen plaats, gelijk Hij heeft beloofd: Ik ga henen om u plaats te bereiden en zoo wanneer Ik u plaats zal hebben bereid zoo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen.
Zoudt gij in den hemel kunnen zijn? Wat zoudt gij er doen met heimwee naar de aarde? De majesteit van de hemelvaart treffe uw ziel, opdat gij verbroken moogt worden, want de tijd der genade spoedt voort. Dat in u niet zij een boos en ongeloovig hart om af te wijken van den levenden God. Hij is voor het aangezicht Gods verschenen voor ons! Wij zullen zijn, waar Hij is, Hij is ons slechts een weinig voorgegaan en wij zullen straks voor zijn aangezicht staan. Hij is daar als de groote Pleitbezorger zijner Kerk om hen te vertegenwaardigen. De hemel ontving der legerscharen Heere in Zijne Middelaarsmajesteit.
In die Majesteit zal Hij eenmaal wederkomen. Hij zal eenmaal, zoo leert de Schrift, zonder zonde gezien worden van degenen, die hem verwachten tot zaligheid.
De hemel is ons bevriend, met de aarde zuchten wij mee, de afgrond is gesloten. Die deze dingen getuigt zegt: Ja, Ik kom haastelijk, Amen. Ja, kom Heere Jezus!

Rust, aanschouw in plechtig zwijgen 't heerlijk Koningsbeeld onthuld.
't Is uw Koning, de Beloofde! Rustaanbrenger, Vredevorst!
Hij, naar wien ons eigen ziele, met heel de schepping, dorst.
Heel de aarde moet erkennen: Hij is Heere, Hij alléén,
Aan zijn voeten nederknielend met gebeden en geween.
Gij, mijn ziel! moogt in Hem juichen, daar ge uw alles in Hem vindt
Hij is de uwe, gij de Zijne, Hij uw Goël, gij Zijn kind.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Hemelvaart II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's