Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stroomen des levenden waters II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stroomen des levenden waters II

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 7 : 37 — 38 . Die in mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijn binnenste vloeien. (En dit zeide hij van den Geest, denwelke ontvangen zouden die in hem gelooven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)

Stroomen des levenden waters zullen uit zijn binnenste vloeien. Het kan ons dus duidelijk zijn, dat de Heere Jezus ons spreekt over den Pinkstergeest, als stroomen van levend water, dat vloeit in de harten van hen, die reeds in Jezus gelooven tot zaligheid der ziel. De openbaring van den Christus in het oordeel is iets geweldigs. Wij stonden daar bevende in het oordeel Gods. Wij hadden geen andere verwachting dan eene verwachting des oordeels. Machtig is de ommekeer in de ziel, wanneer wij van vloek en oordeel ontheven voor God mogen leven door het leven en de gerechtigheid van Hem, die het Leven is. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Nu komt er vrede van Paschen, maar toch missen wij nog wat. Er is, hoezeer er vaak vreugde en blijdschap is, toch nog een ledig in de ziel. Dit noopt tot ootmoedig smeekgebed, gelijk de jongeren met hemelvaart aanbaden en wederkeerden naar Jeruzalem met groote blijdschap en in den tempel waren lovende en dankende God... en volhardende in het bidden en smeeken... door den Geest om den Geest in zijn volle bediening; om zijn inwoning. Dan vloeien stroomen des levenden waters uit het binnenste. Zie, daar staat een watermolen. Er is een sterke stroom en... het scheprad van den molen begint te draaien. Kijk, het schuimt en het spat bij het rad en de wateren dringen het rad. Zoo is het met Pinksteren. Wij zijn als dat rad dat voortgestuwd wordt, door den drang der wateren. O, welk een verschil met het schuimende water, dat kookte toen wij ondergingen in de golven van onze ongerechtigheid. Lezer, kent gij dat ondergaan in de golven uwer ongerechtigheid? Wat is er dan toen gebeurd? Als de drenkeling onder gaat, hoort hij een geruisch in zijn ooren en wordt machteloos! Nog één redmiddel! Iemand springt erbij! Kent gij zoo Jezus? Hij voerde ons op uit de kolken van Gods toorn; uit de golven onzer ongerechtigheid, die gingen over ons hoofd. Hij zette onze voeten op een rotssteen. Dit is de weg naar het vloeien dezer wateren. W e putten soms met den emmer des geloofs uit de bron en drinken een teug van het levende water, en spreken dan over den emmer met water en... de bron!
Dat is nog enkel armoede bij Pinksteren vergeleken. Hier behoeft het water niet te worden opgepompt uit de diepte! O neen, het vloeit met kracht, het zijn stroomen. Het is levend water. Zoo spreekt God door den mensch en wij werden gedoopt met den Heiligen Geest. Doch zoo worden wij instrument van dien Geest om anderen te besproeien. Wie dicht bij een fontein komt, wordt nat. De lippen des rechtvaardigen zullen er velen voeden. Dit vuur steekt anderen in brand. Dit water besproeit. De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren en de springader der wijsheid is een uitstortende beek, zegt Salomo. Ja, let maar op de Pinkstergemeente!
Zoo openbaart zich de Pinkstergeest in wondere kracht. Hier is dus een inwendig werk. De bron van deze wateren raakt het meest innerlijke der ziel. Van dien mensch gaat kracht uit in zijn getuigen, bidden en zingen. Het is alles hemelsch uit God. Hij wordt een schijnend licht, waarbij ook anderen mogen zien. Ware er meer heilbegeerte naar dien Pinksterzegen.
De apostel Johannes .geleid door den Heiligen Geest, voegt eene verklaring toe; En dit zeide Hij van den Geest, denwelke ontvangen zouden die in Hem gelooven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet was verheerlijkt.
Wij verstaan dus, dat die stroomen van levend water bedoelen ons te omschrijven de uitstorting des Geestes op Pinksteren. Jezus sprak dus over den Geest. De Geest, de derde Persoon in het drievuldige Goddelijke wezen. Hij zweefde over de wateren bij den morgenstond der schepping. Hij wekte de eeuwen door het scheppingsleven en woont in de schepping in, zoodat Hij het gelaat des aardrijks vernieuwt. Zendt Gij uwen Geest uit, zoo zijn ze en worden ze geschapen. Gelijk het redelijk wezen des menschen in verband staat met den Zoon, de tweede Persoon, zoo hangt allerlei gave en kennis mede samen met het algemeene werk van den Geest.
Die Geest wederbaarde alle eeuwen door degenen die werden geroepen tot de zaligheid. Hij wederbaarde Eva om te gelooven in de moederbelofte. Hij herschiep Adam in verband met Eva als levenswortel, om het toegezegde zaad te omhelzen in de belofte en noemde haar naam te midden van doodsdreigingen Eva.
De Heilige Geest was immer de toepasser des heils. Door dien Geest zong David zijn psalmen en getuigde Jezaia van het heil. Door dien Geest wandelden Gods pelgrims door deze wereld als een vreemd land en betoonden klaarlijk dat zij een vaderland zochten. Door dien "Geest bad David: neem uwen Heiligen Geest niet van mij.
Door dien Geest mocht Gods Kerk zich verheugen en bij oogenblikken opspringen in den God haars heils, Die Geest rustte op Eldad en Medad, toen Mozes zijn Pinkstergebed bad: och, dat al het volk des Heeren profeten ware, dat Hij Zijnen Geest gave. Door dien Geest gewaagde Joël van het profeteeren van de jongelingen bij het uitstorten van den Geest op alle vleesch. De Geest twistte met de goddeloozen der eerste wereld en stelde door het geloof Noach in staat de ark toe te bereiden, door welk geloof hij de wereld voroordeeld heeft. De Heilige Geest was alomtegenwoordig. En toch zegt onze text: ,,de Heilige Geest was nog niet".
Doch waren die stroomen des levenden waters er reeds? In den Geest zeer zeker wel, maar niet in de Kerk. Johannes drukt dit wel zeer sterk uit door te zeggen: De Heilige Geest was nog niet. Dus, de Heilige Geest als inwonend in de Kerk en uitgestort met al zijne gaven. Zoo worden wij onderwezen omtrent den aard der nieuwe bedeeling na de hemelvaart als de bediening des Geestes bij uitnemendheid.
Een veel klaarder kennis zou worden ontsloten in de werken en wegen Gods in de genade. De verborgenheden des evangelies zouden worden gekend zooals nooit te voren. Het drievuldige Wezen Gods ontsluit zich voor de Kerk in ongekende diepten door den Geest, die alle dingen onderzoekt, ook de diepten Gods. De toekomende zaligheid, die geen oor heeft gehoord en in geen menschenhart is opgeklommen, wordt onthuld zooals vorige eeuwen haar niet hadden gekend. God heeft het ons geopenbaard door zijnen Geest. Overvloediger vertroosting wordt het deel der Kerk door den dieper toegepasten vrede door het bloed des kruises, in opgeklaarde kennis en verborgen gemeenschap. De verzoening met God verscheen in ongekend licht en een diepe vrede werd gesmaakt met God drieëenig. Blijdschap in den Heiligen Geest werd geboren in ongekende mate. Want, al hadden enkelen onder de oude bedeeling een buitengewone mate des Geestes, al wandelde Henoch met God en Noach, dat wil nog niet zeggen, dat zij konden zien en genieten wat achter Golgotha en Paschen lag. Abraham, de vriend Gods, en vader der geloovigen, heeft vergeleken bij de kennis en het gemeenschapsleven van den nieuwen dag eerstelingen gekend van dezen oogst. Daarbij komt, dat Gods Kerk als geheel genomen die enkelingen slechts op verren afstand kon volgen, omdat zij openbaringsinstrumenten waren.
Daarom zegt de Schrift ook tot de discipelen: tot nog toe hebt gij in mijnen naam niet gebeden! Zij spreekt van een verschen en levenden weg tot den troon der genade ingewijd door Christus' hemelvaart, waar het gescheurde voorhangsel van sprak.
De weg naar het binnenste heiligdom is nu ontsloten. Ja, de Geest komt inwonen in de Kerk als het lichaam van Christus. Christus in u de hope der heerlijkheid. Het kan niet worden ontkend, dat mede door de verguizing van het Oude Testament, de achterstelling bij het Nieuwe en de scheiding van beide, een reactie zich doet gelden in Schriftgeloovige kringen — in de onze niet het minst -— waardoor het onderscheid, dat werkelijk bestaat, wordt miskend en schade doet aan het geestelijke leven en ook de predikiny vaak scheef doet loopen. Het ware te wenschen, dat wij hierin den vasten gang vertoonden van mannen als Calvijn, op het voetspoor der apostelen. De weg door den hoogsten Profeet en Leeraar, Christus Jezus, gewezen ook in onzen text. Hier is het kroonrecht des Zoons en de eere van den Geest met den Vader. Hij zou alles vervullen met de vruchten van Jezus' gehoorzaamheid. Hebben we voor deze waarheden geen oog en hart, dan komt er ook leerstellig van de Pinksterprediking niets terecht in zijn singuliere beteekenis, voor het leven der Kerk en de glorie Gods.
De huishouding des Ouden Verbonds bracht mede, naai Gods wijs besteld, dat de Geest nog slechts ten deele zich openbaarde en de schatten des heils in mindere mate deed genieten. Het Vaderlijke Gods werd spaarzamelijk genoten.
De geest der dienstbaarheid was nog werkzaam, ook omdat het verbond der genade in zich opnam eene bediening der wet die vreeze baarde en een dienst der schaduwen, waarvan Petrus zegt op de samenkomst der apostelen in Jeruzalem: „Nu dan, wat verzoekt gij God om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaderen noch wij hebben kunnen dragen? Maar, wij gelooven door de genade Gods des Heeren Jezus Christus zalig te worden op zulke wijze als ook zij."
En Paulus maant daarom: laat u niet wederom door het juk der dienstbaarheid bevangen. Op Johannes den Dooper wezen wij reeds. Hij was vervuld met den Heiligen Geest, van zijns moeders lijf aan en ging voor den Messias heen in den geest en de kracht van Elia en toch de minste in het Koninkrijk was meerder dan hij. Maar de discipelen dan? Zij waren bediend door den Heiligen Geest, zoodat Petrus hoorde uit Jezus' mond: vleesch en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. Toch hadden zij nog weinig inzicht en ervaring des heils. Op Paaschavond sprak de opgestane Christus, nadat Hij op hen geblazen had: ontvangt den Heiligen Geest. Toch was het nog geen Pinksteren. Er is dus een vol zijn van den Geest met Johannes en een ontvangen van den Geest met de discipelen, zonder dat het nog Pinksteren is. Pinksteren moet dus iets meer zijn, iets anders.
De Heere Jezus sprak van den Geest tot de discipelen: De wereld ziet hem niet en kent hem niet, maar gij kent hem en hij zal bij u blijven en zal in u zijn. Het „bij u" wordt „in u". Zoo is het feitelijk nog in het leven der genade. Zoolang wij niet met God verzoend zijn kan het geen Pinksteren zijn. Wel kunnen er werkingen van den Geest zijn in ontdekking aan zonde en schuld. Of men wordt heengeleid tot den Borg aan het kruis, zoodat het geloof uitgaat naar hem wien te kennen het leven is. Ja, soms worden de vruchten van het werk van Christus gesmaakt en is er blijdschap door den Heiligen Geest. Ja, het kan zijn dat men vol is van de vruchten, en toch straks weer ledig zijn weg moet gaan. Toch zijn zulke menschen te dragen en te genieten, want wij leven niet onszelven, maar hooren het geluid van den wind des Geestes, om te beluisteren of nieuw leven werd geboren.
Doch meen niet, dat het proeven dezer vruchten de verzoening met God is, ook al denkt menigeen dat en wordt daarom ongenietbaar en droog en eigengerechtig. Ach, dat de Geest des Heeren krachtig moge werken. Dat zielen worden herboren, van eeuwigheid verkoren. Dat menigeen mag worden afgebracht van zichzelven. Ge hoort vaak in alles de menschen zelf nog spreken. Dat is pijnlijk voor het met God bevredigd gemoed. Men moet toch vooral niet denken dat de inwoning des Geestes niet meer is dan deze menschen voortbrengen. Wij spreken nu niet van allerlei bedrog en geveinsdheid, maar hebben op het oog dezulken, die oprecht zijn gemaakt in beginsel voor God en zichzelven. Ja, wij kennen ze wel, over wier hart de Paaschadem des vredes streek en die nu met een ledig in de ziel hun weg gaan. Met Pinksteren hoort ge God uit en in den mensch. Verzoend met God drieëenig niet in de beschouwing, maar in waarheid, daar ligt het heilgeheim. Weet ge wat Pinksteren is? Leven in het liefdeswezen Gods door den Geest, dat is Pinksteren.
Maar was de Geest nog niet? Waarom was Hij nog niet uitgestort?
Overmits Jezus nog niet verheerlijkt was, voegt Johannes toe.
In den nacht des verraads bad de Heere Jezus: „Vader, verheerlijk mij met de heerlijkheid, die ik bij U had eer de wereld was. In het verbond Gods is alles vast zegt David, maar ook wel verordineerd. In dat verbond is vaste orde. De Vader moet eerst het rantsoen aanvaarden eer Hij den Zoon kan verheerlijken en de Zoon moet het eerst brengen. In die bedeeling wijst de Geest naar Christus heen. Maar als Jezus verheerlijkt is door den Vader, in de hemelvaart op en aangenomen met de Kerk, dan kan de Zoon zijn rechten doen gelden en de Vader de koningsglorie en Vaderliefde tot volle uitwerking brengen. Dit doet Hij door den Geest te doen inwonen in de Kerk, die met Christus is gezet in den hemel. Hij sprak: „Ik zeg u de waarheid, het is u nut dat ik wegga, want indien ik niet wegga, zoo zal de trooster tot u niet komen, maar indien ik henenga, zoo zal ik hem tot u zenden."
Zoo is er harmonische samenwerking tusschen de drie personen in het goddelijk wezen, Vader, Zoon en Heilige Geest, te prijzen in der eeuwigheid. Nu verdonkert de Geest het werk van Christus niet, maar luistert het op in het hart van Sion, gewasschen met bloed en bekleed met gerechtigheid. Hij daalde in ons leven in. Wij zoeken dus geen inwendige kenmerken van genade om Christus overbodig te maken, maar begeeren te ontdekken aan het gemis van Christus en de kenmerken daarvan aan te wijzen, mede door de volheid van Christus in het hart door den inwonenden Geest uit te dragen. Wij spreken wat wij weten en getuigen wat wij gezien hebben. Het evangeliewoord luidt ons niet: zie den Geest, maar: zie het Lam Gods. Maar dat Lam Gods kan ik niet zien zonder oogen mij geschonken door den Geest. Hij is in het hart als Bezaliël die den Tempel versiert en Christus maalt aan de wanden des harten, terwijl Hij Gods wet in het vleezen hart schrijft.
Wat heeft Johannes, de discipel dien Jezus liefhad, het verschil kunnen waarnemen voor en na Pinksteren in eigen ziel. Ja zelfs het verschil tusschen Paschen en hemelvaart in eigen hart is hem niet ontgaan. De Duive wil neerstrijken ... maar zij kan niet aleer Christus is verheerlijkt. Zoo is het nog in het leven der genade. Zoolang wij niet met God zijn verzoend en ingegaan in het volbrachte werk van Jezus, is er geen plaats voor den Geest om in te wonen. Dan weten wij niet, dat ons leven met Christus verborgen is in God, maar met Pinksteren zinken wij in die verborgenheid weg, weten wij te zijn in God. Want wij leven uit in-zijn door één-zijn in het geloof.
Jezus behoorde niet meer tot deze bedeeling, het was nut dat Hij wegging, immers zijn taak in deze orde der wereld was op aarde afgedaan, hij behoort tot den hemel, totdat de nieuwe aarde komt, want het gericht houdt Hij in de lucht bij den wereldbrand. Ook van deze zijde gezien is al het chiliastisch gedroom van een vrederijk op aarde met Christus als Koning dwaasheid en door en door ontheologisch gedacht. De bediening van den Geest wordt met Pinksteren naar de volle maat des evangelies. Hier is de echo der aarde op het triumphgezang des hemels. De komende Geest is het schoonste getuigenis van de glorie van Jezus bij den Vader. Hier is het bewijs, dat de Vader den Zoon heeft ontvangen in de eeuwige woningen des lichts, Hem heeft toegewezen den stoel der eere, als den grooten sleuteldrager Davids. De Vader gaf den Geest aan het volk Zijner keuze. Zoo is Pinksteren tegelijk verheerlijking van den Zoon in dat volk dat Hij vrijkocht met Zijn bloed. Nu zal met en in die Kerk de Geest de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Met en in die Kerk gaat de Geest uit in alle landen zooals reeds de profeet Zacharias voorspelde, om het Koninkrijk des Zoons te gronden. Door dien Geest in de Kerk wordt zij zendingsgemeente, gelijk zij nooit tevoren was geweest. De muren des afscheidsels zijn verbroken en in Christus is Jood noch Griek, maar een nieuw schepsel. In het hart ontsteekt de Geest het vuur der liefde en vernieuwd de ziel naar het evenbeeld van Christus, verheerlijkt in den hemel. De liefde Gods, de genade van Jezus Christus en de gemeenschap des Heiligen Geestes is met Sion het deel van Gods erve. Welgelukzalig toch het volk, welks God de Heere is, het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft.
Nog een vraag wacht op een antwoord.
Wie zouden nu dien Geest ontvangen?
Denwelken ontvangen zouden, die in Hem gelooven.
Het Pinksterwonder voltrekt zich dus in Gods gemeente, die in Christus gelooft. Denk maar aan de discipelen, die volhardende waren in het bidden en smeeken om den Geest, geloovende in Hem die gestorven was aan het kruis en door den Vader opgewekt ten derden dage, opgevaren ten hemel zittende ter rechterhand Gods. De Pinkstergeest daalt neer op de Pinkstergemeente. De eerste vraag is dus deze: wat is Pinksteren voor God-Drieëen? De tweede daarmee verbonden: wat is Pinksteren voor de Kerk? De derde: wat is Pinksteren voor de wereld... voor mij bovenal.
Onze tijd kenmerkt zich door groote geesteloosheid. Opgaan in het stof, terwijl de nood steeds meer gaat klemmen, wordt de leuze des te luider aangeheven: brood en spelen. Temidden van die wegzinkende wereld leeft de Kerk met haar ingezonken leven zonder Pinkstervuur en Pinksterleven. Ach, hoe eenzaam wordt ons pad naar het Vaderhuis met zijn vele woningen! Maar wij versagen niet. Wij hebben goeden moed, doch hoe kan het anders, of de begeerte waakt op om bij den Heere in te wonen. Den Geest zouden ontvangen die in Christus gelooven. Zoo geeft dan het ware geloof het eerst te drinken van het levende water en doet ons leven.
En daarop volgt nu meer overvloedige zegen in den Geest, zoodat zij worden als fonteinen van levend water; stroomen des levenden waters zullen uit hun binnenste vloeien. Deze zegen wordt niet verkregen door eenig werk of vertooning des vleesches, neen, Hij wordt ontvangen als vrij geschenk van Vader en Zoon. En Vader en Zoon komen mee in dien Geest. Wat vader is er die zijn zoon, die hem om brood bidt, hem een steen zal geven; indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal mijn Vader, die in de hemelen is den Heiligen Geest geven dengenen, die hem daarom bidden. Zoo vinden we de wees-gemeen te tusschen Hemelvaart en Pinksteren: volhardende in het bidden en smeeken. Het wordt geen Pinksteren bij onweder en bliksem. O neen, het was een machtig wonder toen die Geest plotseling indaalde in het hart der Kerk, terwijl ze God prezen en baden. O, welk een machtig wonder, toen de Geest indaalde in ons leven, zoodat Hij werd het onderpand onzer verlossing. Ja, stroomen des levenden waters vloeiden uit ons binnenste; dat was de eerste vrucht zijner inwoning naar buiten want de aanbidding van God Drie-een was de eerste vrucht van binnen. De vrede werd opgelost in de liefde van Vader, Zoon en Geest. De vreugde was verbonden met diepen vrede! Ja, de vrede van Gods knechten is groot. Zoo is daar dus de goddelijke belofte voor de weeskerk — dat is geen arm volk zonder troost, maar een volk met vrede en blijdschap — dat zij op haar gebed den Geest ontvangt. Na hemelvaart bad de Zoon aan de rechterhand des Vaders, en de Geest bad door de Kerk.
Die belofte is zeer sterk. Hoeveel te meer...! O, Hij is een mild Ontfermer over degenen, die Hem aanroepen, die hem aanroepen in der waarheid.
Deze belofte is dus voor degenen, die in Jezus waarachtig gelooven, hem kennen, met hem voor den Vader stonden in het doodelijkst tijdsgewricht.
O, dat velen daar mochten komen om alzoo een kind van God te worden. Zoo worden ze ook bruikbare Christenen in den dienst des Heeren. Een vloed bewerkt groote dingen. Zie, daar liggen de schepen in de haven, bij laag water. Ze zitten vast aan den grond. Maar daar komt de vloed op en zij komen vrij en zijn bruikbaar. Ach, dat God zijnen Geest gave in het midden van ons. Heere, geef nog eens een springvloed. Een machtige overstrooming, die alles wegspoelt, wat niet God en Christus is.
Het is waar, dat Pinksteren als historisch heilsfeit zich niet herhaalt, maar daar is wel een blijvende toepassing in de Kerk noodzakelijk, anders weten wij totaal niet wat dit heilsfeit beteekent in een menschenhart tot glorie Gods.
Zalig, wanneer de stroomen des levenden waters onze ziel hebben overstroomd, ons hebben doordrenkt, zoodat wij bij ervaring weten, dat de rivier Gods vol water is. Hebbende het begeerig gemaakt verrijkt Hij het grootelijks en Hij maakt hunne opgeploegde aarde dronken. Ja, dan zegt de wereld, vroom en goddeloos, deze zijn vol zoeten wijns. Want de Pinkstergemeente is zeer gehaat bij wereld en duivel, omdat zij afbraak doet aan het rijk des satans en Gode leeft.
Dit zijn de ware dweepers; de echte mystieken, bij God uitverkoren en dierbaar. Het Pinksterfeest ligt weer achter ons, hebt gij den Heiligen Geest ontvangen? Zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden die zijn kinderen Gods maar... die den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Stroomen des levenden waters II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's