Christus alléén IV
Filippenzen 3 : 7—14.
vs. 7—10. Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus wil schade geacht. Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus mijnen Heere, om wiens wil ik alle die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijne rechte vaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; opdat ik hem kenne, en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap zijns lijdens, zijnen dood gelijkvormig wordende.
Zoo bezat de apostel eene gerechtigheid, die uit God was in Christus. Wij hebben in onze vorige overdenking uitvoerig stilgestaan bij de beteekenis van hetgeen Paulus over die gerechtigheid zegt. De zondaar wordt haar deelachtig in Christus, die de Heere onze gerechtigheid is. Hij is de Gegevene des Vaders, vol van genade en waarheid. Door zijne kennis zal mijn knecht de Rechtvaardige velen rechtvaardig maken, want Hij zal hunne ongerechtigheden dragen.
Door het geloof wordt de zondaar met Christus vereenigd. Aan de eene zijde is het geloof daarbij een zuiver lijdelijke zaak. Ja, in de rechtvaardiging allereerst lijdelijk. Christus daalt in het geloof af en nu omhelst de zondaar den Christus. Christus wordt niet aan den geloovenden mensch voorgesteld, zooals de zaak gewoonlijk wordt beredeneerd, maar Hij daalt in den ontblooten zondaar af met zichzelven en nu omhelst Hij den zondaar en maakt zich lotgemeen met hem. Dan pas omhelst de zondaar Hem. Maar de apostel, zoo zagen wij, laat ons ook zién hoe de rechtvaardigmaking haar volle beslag verkrijgt mede door de daad des Vaders. Die gerechtigheid is uit God tot het geloof. De Vader daalt ook af in het geloof met dien Christus als door Hem geschonken.
Zoo wordt de vrede geboren in de ziel. Lezer, kent gij de bevinding dezer zaken? Of leest of hoort ge het als theorie ... misschien goed voor een ander?
Hierbij komt nu dit. Wanneer de zondaar gerechtvaardigd is, wanneer de rechtvaardigmaking haar volle beslag heeft verkregen, ook door het zegel van den Heiligen Geest die Vader en Zoon verheerlijkt in de ziel, dan is er dus de worsteling des levens om niets te blijven in ons zeiven, maar alles te hebben en te zijn voor God in Immanuël. Telkens weer ontledigd, met God bevredigd. Telkens weer maakt Hij bekend wat wij in Christus hebben. Telkens weer daalt ook de Vader in om zijn goedkeuring over dit leven in Christus te geven. Zijn zalige vrede, en vaderlijke gunst is een onwaarderbare schat. Vrede met God. O, wij kunnen niet uitdrukken hoevel ontferming Hij bewijst aan Zijn volk dat zich op Hem mag verlaten, dat niets heeft in zichzelven, maar alles in den Zoon van Gods liefde. LI zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren! Zoo hebben wij dan vrede omdat wij gerechtigheid hebben voor God in Christus. Wie Hem niet bezit, kan niet met en in Hem leven. Hier is de zuivere grondslag voor bevindelijk leven met God. O, zijne gemeenschap overtreft alles wat de aarde biedt zeer verre.
Hij heeft beloofd: Ik ben bij u en Ik zal u aanzien. Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Ik zal eeuwig uw genadige Vader zijn. Ik zal u trouw verzeilen met mijn raad, terwijl mijn oog op u gevestigd staat.
De apostel wijst ons nu op het groote doel zijns levens. Voor dat doel geeft hij alles prijs. Waarvoor leeft hij? Om Hem te kennen. Dat ideaal wenkt hem voort; zijn oog blijft op Hem staren: „opdat ik Hem kenne". Hij wil niet slechts de genadeweldaden, maar den Persoon; de innigste verbinding met Hem en wel zóó, dat Christus hem geheel beheerscht en vervult. Toch is de hoogste trap dezer gemeenschapskennis nog slechts begin der heerlijkheid.
„Opdat ik Hem kenne".
Zoo was dan het voorwerp van des apostels bewuste geloofsleven God in Christus. Daarvoor offerde hij alles op. Zijn vaderland, familie, eer, gemak, vrijheid, ja ook zijn leven. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft lief gehad.
Van nature is de mensch tevreden Hem gansch niet te kennen; wijkt van ons, want aan de kennis uwer wegen_ hebben wij geen lust. Maar hier spreekt een mensch, die Jezus Christus zijnen Heere kende, zooals weinigen vóór en na hem. Ge kunt veel van Hem weten en Hem toch niet kennen. U dan die gelooft, is Hij dierbaar.
Gij kunt het leven van Christus kennen en toch niet Christus als het leven bezitten. Gij meent wellicht op den weg te zijn en verstaat niet dat Christus alleen de weg is, de waarheid en het leven. Zalig als Hij voor en in ons is wat Hij is voor den Vader. Gij zijt mijn God, U zal ik loven!
Hij moet ons steeds dierbaarder worden in den voortgang des levens. Neen, Hij is niet minder schoon dan toen wij Hem voor het eerst aanschouwden in zijne graveerselen. Geheel is Hij schoon en daar is geen gebrek aan Hem. O, welk een offerlam is Hij. Ik heb Hem in zijn liefelijkheid gezien en gehoord en wel zoo, dat ik bijna zeggen zou: Is Hij wel dien ik gewoon was te ontmoeten? Zijn aangezicht blonk nog schooner en zijn stem was nog innemender dan voorheen. Zijn kus was nog inniger en Zijn sprake luidde: Mijne duive, mijne schoone!
O, het zou een levende dood zijn te sterven in het vuur Zijner liefde. De Heere sloeg en verbrijzelde Hem en de wereld sloeg en kruisigde Hem en Hij nam de vuistslagen van beide partijen aan, opdat Hij ze bijeen zou brengen. Beminnelijke Immanuël, wat hebt Gij uw volk toch uitnemend liefgehad. De hemel ligt op zijn gelaat, nu verheerlijkt, zaligheid en heerlijkheid glanst op zijn voorhoofd en tusschen zijne oogen woont de eeuwige liefde. Neen, ik raak in dit onderwerp niet uitgestudeerd. Opdat ik Hem kenne. Jezus is ons dierbaarder dan eigen hart en leven. Gij zegt: ik heb een weinig van zijne liefde geproefd, maar kent gij gepijnigd te worden door Zijne liefde, terwijl deze pijn wordt verzwaard door het verlangen naar dadelijk bezit? Want wij zullen eenmaal kennen gelijk ook wij gekend zijn. Gekend met eene volmaakte kennis der liefde. Hebt gij Zijne woorden als profeet vernomen? Hij leert den weg der zaligheid en kon zeggen: ik ben de Weg. Ik zal u verborgen dingen bekend maken. Maar Hem te kennen is meer dan Zijn woorden te hooren. Zijn offer der verzoening is ons een onderwerp der inleving steeds weer en nu zit Hij als Voorspraak bij den Vader. Opdat ik Hem kenne. O, hoe verwonderd zijn we telkens weer, wanneer wij mogen verstaan, dat Hij ons vertegenwoordigt bij den Vader, dat noch hoogte noch diepte, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods die daar is in Christus Jezus onzen Heere.
Maar wij gaan nog verder. Nu weten wij hoe men het slot ontsluit en hoe men de deur van mijns Liefsten binnenkamer ontgrendelt. Ik was opgezwollen en verzadigd van zijne liefde. Ze is mij als een vuur in mijne ziel, laat de hel en de wereld er water of modder inwerpen, het zal hen niet baten; opdat ik Hem kenne. Kom en ruik den geur van zijn adem als het poeder des kruideniers.
Hij begeert zeer, dat ze veel op Hem staren. Wij begeeren toe te nemen in de kennis zijner liefde. In Hem zijn verborgen al de schatten der wijsheid en der kennis.
Christus mag niet zijn een aanhangwagen van onzen levenstrein maar behoort de locomotief te wezen. Wij begeeren geen tweedehandsche godsdienst. O, Hem kennen; toenemen in die kennis, hoe noodzakelijk, maar ook hoe zalig. Hem kennen in Zijn ambten, naturen en staten; in zijn vernedering en verhooging. In zijn toeven in het graf en in zijn wandelen temidden der gouden kandelaren. Hem kennen als dengene, die den storm stilt en tot de woeste baren spreekt: weest stil; maar ook als dengene, die den akker onzer ziel doorwaait met zijn levensadem zoodat zijne specerijen uitvloeien. Opdat ik hem kenne. Hij was het die mijn heil bewerkte; Hij is het die mijn leven is en Hij zal het zijn die mij zal weiden en leiden aan de fonteinen der levende wateren. Hij zal ontsluiten de schatkameren Zijner kennis en ons onderwijzen tot in de diepten der eeuwigheid. Hoe meer ik van Hem ken, ja, hoe beter ik Hem ken, hoe meer ik de inwoning des Geestes ervaar want die zal Hem verheerlijken.
Hij is Koning over Sion. Hij is gezalfd. Hij zal regeeren, rechtvaardig, wijs en zacht. Hem kennen als stuurman op des levens wateren, bij storm en onweder, als tuig en mast breken onder angst en weeën. Hem kennen in oorlog en vrede; als Hij de troepen monstert en als Hij den buit uitdeelt. Ook voor dat uitdeelen van den buit maakte David een wet in Israël. De koningen hoezeer geducht zijn met hun heiren weggevlucht; zij vloden voor uw oogen, zoo jubelt Sion, als zij mag ervaren: in Hem zijn wij meer dan overwinnaars. „Hem kennen". Wat springt gij bergen trotsch omhoog, wat wilt gij u in der volkeren oog bij Sions berg verheffen? Alle bergen zullen vernederd worden. Maar de Heere heeft den Sion verkoren om aldaar te wonen en Hij heeft Zijnen Koning gezalfd over dezen berg.
Opdat ik Hem kenne... Paulus, weet ge dan nog niet genoeg van Hem? Neen, neen zoo zegt hij, ik weet nog zoo weinig van Hem, ik ben het met broeder Petrus eens, die maant: maar wast op in de kennis en in de genade van onzen Heere Jezus Christus. Laat ik in beeldspraak u opwekken, gij, die Hem kent om te smachten meer te kennen. Zijt gij wel eens in een confectiewinkel geweest? Ja, en hebt ge goed rondgekeken? Hebt ge die spiegels gezien? Maar, zijt gij ook al in het atelier geweest? Hebt ge zien knippen? Hebt ge de geheimen van de fabriek gekend? Zijt gij in die en die kamer geweest? Hebt ge inzage van de boeken gehad en u een voorstelling gevormd van hetgeen eiken dag in de zaak omgaat? Hebt ge kennis genomen van het bezorgen der goederen en het innen der gelden? Ge moet meer zien en beter opletten, Dunkt u niet?
Mijne overdenking van Hem zal zoet zijn. Kent gij Hem in diepten van smart en in de lichtglansen der vreugde? Graaf dieper in Hem en gij zult meer wonderen ontmoeten. En dat alles voor zulk een als ik ben! Gij kent de koningin? Gij hebt haar toegewuifd! Maar hebt gij haar gesproken? Zijt gij op audientie geweest? Maar haar dochter kent haar toch weer anders en beter!
Ieder kind des Heeren kent den Koning der Kerk. Zijne verschijning hebben wij lief gehad. Wij kennen Hem in de kracht van Zijn bloed en gerechtigheid. Kennen Hem als Voorspraak bij den Vader. Kennen Hem als oudste Broeder in de benauwdheid geboren. Kennen Hem als Bruidegom onzer ziel; Bruidegom eener zwarte Bruid. Kennen Hem als dengene in wien de Vader al Zijn welbehagen heeft. Kennen Hem als de star Jacobs en de Leeuw uit Juda's stam. Kennen Hem als de Roos van Saron en de Fontein der hoven. Kennen Hem als het brood en het water des levens, want wij hebben niet alleen aan Zijne tafel gegeten en gedronken, maar ervaren dat zijn vleesch waarlijk spijze en Zijn bloed waarlijk drank is. Maar Christus is alles!
Hij verbreekt koperen deuren. Ik ken Hem.
Hij regeert over de opgeblazenheid der zee. Ik ken Hem.
Hij is een Herder. Ik ken Hem, want ik ben Zijn schaap.
Hij draagt het verlorene op Zijn schouder. Ik ken Hem, want Hij droeg mij als Zijn liefdelast. Hij is: de Heere geneest. Ik ken Hem, want ik ben zijn doorloopende patiënt. Die uwe krankheden kent en liefderijk geneest; die van het verderf uw leven wil verschoonen, met goedheid en barmhartigheid u kronen. Hij noodigde ons in Huis. Terwijl de Koning aan zijne ronde tafel is gezeten geeft nardus haren reuk. Ik hoorde Hem spreken: Gij zijt geheel schoon en daar is geen gebrek aan u. Maar zelfs een vrouw kan in gebreke blijven haar man te kennen. Luther had tijden dat zijn Catharina hem niet kende in diepten van verlating en hoogten van ontferming.
Opdat ik Hem kenne. En toch, hoe weinig heb ik nog gekend. Zou ik Gethsemané en Golgotha doorgronden? Wij zien het, maar doorgronden het niet! Zal ik Zijn algenoegzaamheid ten volle kennen? Hoe zou ik kunnen?
Deze kennis is zeer bijzonder van aard en gevolgen. Zij is hartinnemend. Zij verovert de ziel geheel. Zij is verzadigend van aard. De natuurlijke kennis maakt wel opgeblazen, maar verzadigt het menschenhart niet. Deze kennis is wonderbaar. Wat verbeeldt de menschheid zich al niet met haar kennen en kunnen? En toch, wat zou zij weten en wat ze weet laat de ziel ledig. Maar deze kennis is eten en drinken. Dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen, zoo sprak Hij door Johannes. Deze kennis maakt gelukkig, want zij doet ons verstaan, dat in Hem het leven is geopenbaard; dat in Hem de Vader een welbehagen heeft in de Kerk en haar bemint met de liefde, waarmede Hij Zijn eigen Zoon lief heeft. Deze kennis heiligt het hart. Zie mijn Christus is God! Ach, dat ik daarop zooveel bouwde als dit fundament kan dragen om nooit meer eenig steunpunt te zoeken in mijzelven ook voor het leven van eiken dag. Dat fundament is toch ingezonken in het deugdenbeeld Gods. Zie, wij hebben samen veel onderlinge liefde gesmaakt. Zie, weet gij wat het zegt een ziek-zwak bestaan te leiden in Mesech benevens pijn en liefde-krankheid om Christus wil? Opdat ik Hem kenne! Kenne als verheerlijkt door den Heiligen Geest. Ja, waarom zouden wij het verbergen, het is toch om Hem te verheerlijken, als wij het uitspreken, dat onze vermoeide ziel dikwijls een bed had in Zijn schoot. O, ik kan u niet zeggen, mijn lezer, welk een zoete smart en aangename pijn er in de liefde tot Christus en van Christus gelegen is. Als de hemelen papier waren en de zeeën inkt en alle zandkorrels schrijvers dan nog zou het onmogelijk zijn te beschrijven wie Hij is en wezen zal. De lof van onzen schoonsten, zoetsten, weergaloozen en wonderbaren Liefsten gaat alles te boven. Ach, hoe weinig tongen zingen minneliederen op Hem; hoe weinig harten zijn krank van liefde. Hoe gezegend is zijn rug, wat moet dan zijn aangezicht zijn. Neen, we weten nog niet eens recht hoeveel wij in dit leven reeds van Hem kunnen kennen. Wie meent iets te weten, die heeft nog niets gekend. Laat Hij van mij maken wat Hem lust want ik ben geformeerd om Zijnentwille. Het vat staat op de schijf. Een vat ter eere. Wel heeft Hij zijn schat in dit vat gelegd, maar toch is ook het vat nog op de schijf.
Maar vat en schat kunnen niet meer worden gescheiden. Och, of ik Hem naar waarde verhoogen en prijzen kon. Ja, dan zijn wij bereid onze zaligheid op te schorten om Hem en u te dienen. Al-hoe-wel ontbonden te worden en met Christus te zijn is zeer verre het beste. Hemel en aarde, de zon, die ons bescheen, het hout en de steenen zijn getuigen, dat ik een schoon huwelijks contract tusschen u en Christus heb voorgesteld. Ja, is uwe kennis van Hem niet toegenomen? De macht, sterkte en liefelijkheid van den Bruidegom! Hij, dierbaar is Hij. Welke erfenis wacht ons? O, die ondoorgrondelijke diepte der liefde, die Hem zijn zwarte Bruid deed zoeken door smart en vuur en schande en dood, ja, het graf! Hebt gij Hem uw ja-woord gegeven?
Maar, die den Heere Jezus Christus niet liefheeft die zij een vervloeking, Maranatha!
Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding,
Paulus leeft om Christus te kennen en zoo voegt hij toe: en de kracht Zijner opstanding. In de opstanding des Heeren was de openbaring eener groote kracht. In zijn leven had de schare bij het zien Zijner wonderwerken meermalen uitgeroepen: Hoedanig een is deze! Hij stilde den storm en gebood de golven: zwijg stil. Hij heelde de oogen der blinden en deed de stommen spreken. Hij riep Lazarus uit het graf: Lazarus, kom uit... en de doode zat overeind. Hij wierp de duivelen uit en gebood de onreine geesten uit de menschenkinderen uit te varen. Dat alles was betooning van groote kracht, die al het menschelijke ver te boven ging. Maar, in de opstanding is Hij krachtiglijk bewezen de Zone Gods te zijn. Hij kon zeggen: Ik heb macht mijn leven af te leggen en Ik heb macht hetzelve wederom te nemen. Hij had daartoe de bevoegdheid, want dit gebod had Hij van Zijnen Vader ontvangen. Hij bezat er, als de Zone Gods, ook de kracht toe. En de Vader heeft Hem uit de dooden opgewekt naar de werking der sterkte Zijner macht. In die opstanding verrees de Zoon als het Hoofd der Kerk. De kerker werd Zijn buit en Hij zag zijn strijd bekronen. Hij is uit den dood wedergebracht als de groote herder der schapen.
Zoo is deze kracht Zijner opstanding gelegen in eene verzegeling van de volmaakte voldoening die Hij aanbracht in Zijn lijden en sterven. Hij overwon dood en graf en nam satan de zege af. Met volkomen vertrouwen mogen de Zijnen zich op Zijne gerechtigheid verlaten. Hij is opgewekt tot hunne rechtvaardigmaking. Zie, in de opstanding van Christus is de vaste grondslag des heils.
Toch bepaalt de apostel ons bij een andere gedachte. Hij ziet op de vrucht der gemeenschap voor het leven des geloofs. Hij wil ons bepalen bij die kracht van Christus, zooals zij, in gemeenschap des geloofs, wordt gekend in de heiligmaking. Voor de dagelijksche bekeering in de afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch. Ook toen wij dood waren door de misdaden heeft hij ons levend gemaakt met Christus en heeft ons mede opgewekt. In rechten zijn Gods kinderen één met Christus in leven en sterven. Maar uit die genieenschap leven zij ook Christus is opgewekt tot heerlijkheid des Vaders, opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Zóó heeft Jezus ons den levendmakenden Geest verworven, die ons doet leven uit de opstandingskracht van Christus. Zijn volk bezit een geestelijk leven. Het is in Hem. Het rust in Hem en kent Hem. Het begeert toe te nemen in dat kennen der geloofsgemeenschap.
Zij hebben de kracht dier opstanding ervaren toen Hij als de eeuwig levende herder zijn wegstervend schaap opnam en op zijn schouder legde. Toen rees leven in hun ziel en zij gevoelden den last niet meer van den zondeberg, die hen drukte. Hij droeg hen naar den stal der schapen. Hij was vroolijk als een die een grooten buit vindt. De last van zonde en plagen niet te dragen, drukte onze schouders naar beneên. Maar, Hij zette er zijn almachtigen schouder onder en droeg ons met dien last om er ons van te bevrijden.
De kracht van Zijn opstanding zal ook in het bijzonder worden gezien ten jongsten dage als de dooden zullen verrijzen uit hunne graven. Als de zee en de aarde zijne dooden zal wedergeven. Sion rust in hope tot den laatsten bazuinstoot des archangels. Zij zullen gelijkvormig worden aan zijn verheerlijkt lichaam. Door die kracht evenwel zonder klare bewustheid, mocht Job uitroepen: Hij zal de laatste over dit stof opstaan en ik zal uit mijn vleesch God aanschouwen en mijne oogen zullen Hem zien en niet een vreemde, mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot.
De verheerlijkte Christus in den hemel, die vleesch is van ons vleesch en been van ons been, is een zeker pand hunner zalige verrijzenis ten jongsten dage. Hij leeft en zij zullen leven. Hij is de eersteling dergenen, die ontslapen zijn. Naar den aard der eerstelingen is daarin de volle oogst verzegeld tot heerlijkheid des Vaders. Zij leven Hem allen, want God is niet een God der dooden, mar der levenden en Zij zullen. Hem eeuwig leven, omdat Hij niet meer sterft, de dood heerscht niet meer over Hem. En dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Het is gezaaid in zwakheid, maar wordt opgewekt in kracht. Het is gezaaid in oneer, maar wordt opgewekt in heerlijkheid.
O, heerlijke Jezus, welk een Levensvorst zijt Gij! Koning der eere en Heere der heerlijkheid! Johannes zag Hem in die kracht in den hemel. Zijn aangezicht blonk gelijk de zon. Hij was omgord met een gouden gordel om zijne lendenen en droeg een lang wit kleed tot op de voeten. Hij is de eerstgeborene uit de dooden, de overste van de koningen der aarde. Hij is het, die ons heeft lief gehad en van onze zonden gewasschen in Zijn bloed en die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijnen Vader. Hem zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
Hij roept ten leven uit het graf der zonde en des doods. Hij roept met eene stem als eener bazuin, zeggende: Ik ben de alpha en de omega, de Eerste en de Laatste. En de Kerk in den hemel en op de aarde maakte God groot: Wij danken U, Heere God, almachtig die is en die was en die komen zal, dat Gij Uwe groote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerscht en de volken waren toornig geworden en Uw toorn is gekomen en de tijd der dooden om geoordeeld te worden... en om het loon te geven Uwen dienstknechten.
Als de Opgestane is Hij de verheerlijkte Koning en heerscht Hij door Zijne kracht en doet wat Hij wil en den Vader behaagt.
Welnu, deze opgestane Koning leeft in Paulus' hart. Want ons leven is met Christus verborgen in God. Hij houdt geen bespiegelingen over Jezus in den hemel, maar over dien Jezus, die door den Geest leeft in zijn hart. Dezen opgestanen Jezus nu begeerde hij te kennen in de kracht Zijner opstanding, in zijn leven en worstelen. Dit gaan wij nader onderzoeken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juli 1935
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juli 1935
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's