Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus alléén V

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus alléén V

Filippenzen 3 : 7—14.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

vs. 7—10. Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus wil schade geacht. Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus mijnen Heere, om wiens wil ik alle die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijne rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; opdat ik hem kenne, en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap zijns lijdens, zijnen dood gelijkvormig wordende.

We hebben gewezen op enkele statelijke vruchten die in de opstandingskracht van Christus gewaarborgd zijn. Het leven. Ik leef en gij zult leven en die in Mij gelooft, die sterft niet in der eeuwigheid. De gewaarborgde gerechtigheid voor God en de zekerheid der zalige verrijzenis ten jongsten dage.
Paulus begeert den inwonenden Christus te kennen in de kracht zijner opstanding. Die kracht moet hem geheel beheerschen en vervullen. Dat is de stand van zijn leven, het leven der heiligmaking. Wij hebben Christus in alles en tot alles noodig. Hij is ons van God geworden óók tot heiligmaking en tot eene volkomene verlossing. In den Heere zullen wij krachtige daden doen. Maar, waarin bestaat nu de kennis van de kracht van Christus' opstanding? Het is niet moeilijk hierop een antwoord te geven. Laten wij enkele dingen noemen zonder naar volledigheid te streven. Allereerst is daar het geloofsgezicht op den verheerlijkten Christus in Zijn eeuwige kracht. Hij is voor het oog des geloofs een Vorst met macht bekleed. Hij treedt voor het oog der ziel als bekleed met alle macht in den hemel en op de aarde. Maar deze kracht van Christus als opgestane Levensvorst wordt ervaren in de ziel. Dan roept de zwakke, krachtelooze Paulus uit: ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft. En... als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Ervaren wordt de kracht des levens in de ziel, dat het geestelijk leven niet kan worden vernietigd. Het leven springt op in de ziel en men hoort een stem des gejuichs in de tenten der rechtvaardigen. Het leven kan zoo worden benauwd, overmits wij midden in den dood liggen in onszelven. De stroom uit den tempel loopt door de Doode zee. De zilte wateren der zonde dreigen de levenswateren te bederven. Maar geen nood, de kracht zijner opstanding die meebrengt de vruchten zijns doods is een afdoend medicijn en geneest onze ziel. Al zoudt gij ons folteren of verbranden, de kracht van Christus als Levensvorst zal ons leven bewaren. De ervaring dezer kracht geeft moed in lijden; rust in gevaren; leven midden in den dood. De eeuwig levende Herder waarborgt het leven der nooit stervende kudde. Met mijn God dring ik door een bende en met mijn God spring ik over een muur. Daarom kan de apostel elders zeggen: Zoo zal ik dan veel liever roemen in mijne zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Door die kracht kon hij prediken in betooning des Geestes en der kracht; kon hij te Ephese vechten met de beesten. Van het evangelie was hij een dienaar geworden naar de gave der genade Gods, die •— zoo schrijft hij aan de gemeente van Ephese — mij gegeven is naar de werking Zijner kracht. Ja, die kracht werd openbaar in zijn prediking. Let eens op den apostel in zijn dienst. Hij werd verteerd en bleef krachtig. Waar school toch het geheim zijner volharding en kracht? Niet in zichzelven, maar in Christus. Hij achtte op geen ding, noch hield zijn leven dierbaar voor zichzelven. Die kracht deed hem lijdzaam dragen alles wat hem overkwam. Die kracht nu werkt niet los van Christus, maar wordt gekend in de gemeenschap met Hem. Uit die levende kracht is zijn leven krachtig. Daarom leeren zij dat zij niet zullen te gronde gaan in hun verwachting en hoop. Die kracht heft ons op boven de aarde en den tijd. Daardoor worden wij ingeleid in de hope der heerlijkheid. Altijd standvastig, onbewegelijk en overvloedig in het werk des Heeren, zoo mocht hij schrijven voor het aangezicht van den Alwetende, die hem getrouw had bevonden hem in de bediening gesteld hebbende. Dat leven is als een fontein in zijn ziel, terwijl zijn voeten vast zitten in den stok.
Die kracht stuit den duivel terug in zijn aanvallen. Hij loopt er zich tegen te pletter als op een zwaren muur. Wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de geestelijke boosheden in de lucht, tegen den overste dezer wereld.
Opdat ik hem kenne en de kracht zijner opstanding...
Hij is de opstanding en het leven. Hij heeft den geweldhebber des doods overwonnen. In ons is geen kracht tegen de groote menigte, die tegen ons komt, maar Hij is de Vorst van het heir des Heeren. Zalig, als deze kracht welt in onze ziel. „Vrees niet, Ik ben met u; wees niet verbaasd, Ik ben uw God."
En de gemeenschap zijns lijdens, zijnen dood gelijkvormig wordende:
Paulus begeert dus niet alleen te kennen de kracht van Christus' opstanding, maar hij wenscht ook deel te hebben aan zijn lijden; te kennen de gemeenschap zijns lijdens, ja, hij begeert zijnen dood gelijkvormig te worden. Deze uitdrukkingen zijn zeer volzinnig. Rijk en diep zijn de gedachten die de apostel, door den Heiligen Geest geleid, uitspreekt. Wat beteekent: deel hebben aan zijn lijden; gemeenschap hebben met dat lijden? Het kan beteekenen deel hebben in rechten. Ik deel in het lijden van Christus zou kunnen beduiden: ik ben deelgenoot ervan; de vruchten komen mij ten goede. Dat lijden, die dood, is ter verzoening mijner zonden en ter rechtvaardiging voor God. De ervaring, door den Heiligen Geest, maakt mij voor eigen hart deelgenoot van het lijden en sterven des Heeren. Dat zou het, afgezien van het verband, kunnen beteekenen. Zeker mag ieder de vraag wel stellen, of hij in dien zin deel heeft aan den dood van het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Is Hij voor u gestorven? Kunt gij in waarheid de woorden van het Avondmaalsformulier tot de uwe maken: Hij voor mij, daar ik anders den eeuwigen dood had moeten sterven...? Zijt gij van den eeuwigen dood gered; hebt gij uwe ziel als een buit mogen wegdragen? Zijt gij begraven in den dood van Christus en met Hem opgestaan tot een nieuw leven? Hoe weet gij dan, dat gij deel hebt aan dat lijden? Altemaal vragen van groot belang voor uwe ziel, want er hangt een eeuwigheid van af. Eeuwig wel of eeuwig wee! Een middenweg is er niet. Is Christus aan het kruis in zijne bloedstorting de uwe of is Hij dit niet? Er moet ongetwijfeld gemeenschap door toerekening zijn, zal er ooit gemeenschap zijn door gelijkvormigheid. Zoo komen we op den zin van de gemeenschap, zooals de apostel er hier over spreekt in het stuk der heiligmaking.
Nu moet die gemeenschap door gelijkvormigheid weer tweezins worden onderscheiden. Die gemeenschap moet zich openbaren in het afsterven van den ouden mensch; in de dooding van het vleesch. Die gemeenschap is tot verbreking der zondige begeerlijkheden. De oude mensch moet gevangen worden genomen. Hij moet worden gebonden. Zeker, hij briescht er tegen in als hij wordt aangegrepen in het geloof. (Een wonderlijk schepsel toch die twee-mensch.) Als wij door den Geest de werkingen des lichaams dooden, zoo zullen wij leven. Soms doet de oude mensch net als Herodes, die naarstig informeerde naar het Kindeke en voorgaf dat hij ook zou komen om het te aanbidden. Maar deze geveinsdheid was bedriegerij. Zijn moordplan lag klaar!
Die oude mensch moet worden gebonden. Geef niet toe als hij misbaar maakt, noch als hij beterschap belooft, want ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont. Zoo vind ik dan deze wet in mij, dat, als ik het goede wil doen, het kwade mij bijligt; want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch, maar ik zie eene andere wet in mijne leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is.
Die oude mensch moet worden veroordeeld en geslagen, verdrukt, gegeeseld, gekruist, ja doornageld. Zoo wordt de heerschappij der zonde verbroken. Wil dit geen vleeschelijk vertoon zijn waarbij den ouden mensch geen haar op het hoofd wordt gedeerd, dan moet deze kamp ten bloede toe gestreden in de gemeenschap met Christus' lijden. Het geloof put kracht en moed uit het lijden van Immanuël, waarin Hij de zonde heeft teniet gedaan in hare heerschappij en schuld. De schuld is uit Gods Boek gedaan, maar de heerschappij is nog slechts ten deele verbroken al mogen wij verstaan tot vertroosting onzer ziel: de zonde zal over u niet heerschen, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Gemeenschap met dien lijdenden Borg brengt de zonde ten onder door de kracht van Zijn bloed. Ja, het bloed des Lams is als salpeter op een slak voor den ouden mensch, zij krimpt ineen en versmelt.
Die gemeenschap des lijdens begeert Paulus met al Gods gekenden, want de zonde is hun de dood geworden en zij hebben een walg van eigen bestaan. Dit is gansch iets anders dan klagen over het zondig bestaan; dan praten, vaak zoo plat mogelijk, over het inwendig bederf, en den strijd ten bloede toe tegen de zonde niet te kennen. Laten we toch bedenken, dat God vraagt naar waarheid in het binnenste.
Als de apostel zijn ellendig bestaan in zichzelven opmerkt dan wordt het hem een middel om Christus te verheerlijken, want hij klimt er mee op naar het kruis in het geloof. Zoo behoort het te zijn. Zijn ziel verlangt naar gemeenschap van Christus' lijden. De vraag rijst echter of de apostel niet meer op iets anders ziet in onzen text. Wij wezen er reeds op, dat er tweeërlei gemeenschap is des lijdens van Christus door gelijkvormigheid. Namelijk allereerst inwendig in de dooding van den ouden mensch en het lichaam der zonde, maar nu ten tweede in den uitwendigen zin namelijk in de verdraagzaamheid des kruises. Het deel hebben aan het lijden van Christus, zooals wordt gezegd: indien wij met Hem lijden, zoo zullen wij ook met Hem verheerlijkt worden.
Er is dus tweeërlei gemeenschap en deelachtig zijn aan Christus' lijden en dood. De eene is inwendig, welke de Schrift pleegt te noemen de dooding des vleesches. Rom. 6. De andere is uitwendig, welke genoemd wordt de dooding van den uitwendigen mensch, deze is de verdraagzaamheid des kruises. Rom. 8 : 17b. Zoo is er een navolgen van Christus in verdrukkingen en ellendigheden. Dit is een zeer uitnemende troost, dat wij in alle ellendigheden metgezellen van het kruis van Christus zijn, zoo wij zijne leden zijn, opdat door verdrukkingen ons de weg open is tot de eeuwige zaligheid. Indien wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heerschen.
Zoo moeten wij dan allen hiertoe gezind zijn, dat ons gansche leven niet anders uitgeve dan een beeld des doods, totdat het den dood zelve bare. (Calvijn).
,,Deze gemeenschap met Christus, deze gemeenschap des lijdens, komt alleen voor in de geloovigen, want de goddeloozen, als zij de zwarigheden dezer wereld dragen, zoo hebben zij gemeenschap met Adam, maar Gods kinderen met den Zone Gods, zoodat alle hunne ellendigheden, die naar hunne natuur vervloekt waren hun dienen tot zaligheid. Gelijk nu de dood van Christus de deur des levens is geweest zoo is het hier. Wij zullen zijns levens deelachtig worden, zoo wij in deze wereld verdragen met Hem te lijden en te sterven." Wij mogen dus nooit voorbijzien, dat het lijden der wereld is een lijden in gemeenschap met Adam, het hoofd van het werkverbond. Dit lijden is geboren uit den vloek over de zonde, omdat de gansche wereld voor God verdoemelijk is. Wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. De menschheid wordt verteerd door den vloek, die op haar rust. Gods oordeelen kunnen niet dan vreeselijk wezen. Gods gerichten zijn op aarde. In rampen en kruisen is oordeel en toorn voor den natuurlijken mensch. Maar gansch anders is het voor Gods kinderen, die deel hebben aan Christus. De apostel aanvaardt het lijden om Christus' wille. Hij ziet er heil in. De gemeenschap aan zijn lijden is lijden voor zijn naam en zaak. Niet natuurlijk om iets tot de aangebrachte verzoening toe te doen, neen in dien zin staat Christus geheel alleen en heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden. Maar de apostel begeerde te lijden, wenschte zijn lijden te zien in het ware licht van het lijden van Christus. Zooals geschreven staat: ik vervul in mijn vleesch de overblijfselen der verdrukkingen van Christus voor zijn lichaam, hetwelk is de gemeente.
Hij wil niet enkel het heil des Heeren genieten, noch daarbij alleen Zijne kracht ervaren tot heerlijkheid, maar hij begeert ook verloochend aan zichzelven, in Zijne gemeenschap terwille van Christus en Zijn Kerk en tot Zijne eere smart en smaad te verduren, ja, verteerd te worden in Zijn dienst.
Daarom kon hij roemen: wij hebben behagen in vervolgingen, in nooden om Christus' wille.
En de gemeenschap Zijns lijdens.
God de Vader heeft in Zijn eeuwige wijsheid voor het lichaam van Christus lijden verordend; zoo moeten zij aan Christus gelijkvormig worden in de verdraagzaamheid des kruises. Zij moeten zien op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, die om de heerlijkheid die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande heeft veracht. Ja, laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijne smaadheid dragende. Dat lijden is vruchtbaar voor eigen ziel, maar brengt ook vrucht voort voor de Kerk Gods op aarde. O, wat is er dan weinig zelfverloochening en veel wereldgelijkvormigheid onder het Christendom. Veel rumoer, maar weinig echte geestdrift. Veel ledig roepen naar het schijnt om den Geest, maar weinig betooning des Geestes. Zijn wij niet de aarden flesschen gelijk geworden? Wie behoorde Gods volk te zijn in heiligheid en godzaligen wandel, als die weten dat de toekomst des Heeren genaakt? Waarom haasten wij niet tot dien dag?
Wat klagen wij spoedig onder het lijden, alsof ons iets vreemds overkwame. Waarom kennen wij, over het algemeen, geen vreugde onder vervolging, geen roem in het kruis. Steken wij het hoofd omhoog? Omdat wij de eerkroon zullen dragen, daar Hem alleen om het eeuwig welbehagen? Wie kan den apostel nazeggen: wij roemen ook in de verdrukkingen. Om deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u die heidenen zijt. Christus verdroeg het tegenspreken der zondaren. En Hij onderwees zijne jongeren: leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult ruste vinden voor uwe zielen. De apostel kon zeggen: Ik draag de litteekens van Christus in mijn lichaam; niemand doe mij moeite aan. Hij begeert in den wil Gods in te gaan. Maar, wist dan Paulus niet, dat het lijden het vleesch zoo tegen is? Hoor hem zelf spreken: En alle kastijding als die tegenwoordig is schijnt geen zaak van vreugde maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich eene vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn.
Hij wilde lijden in gemeenschap met Christus in gehoorzaamheid ter verheerlijking Gods, tot heil der Kerk. Hij zocht niet eigen gemak of eer, maar den roem van Sions Koning, de glorie Gods. Hij begeerde zijn kruis op te nemen en Jezus te volgen ,waar Hij ook henenging. Gemeenschap zijns lijdens.
De apostel heeft een ruim deel gehad van het lijden. Lees eens 1 Corinthen 4 van af vers 11 en vervolgens. Daar somt de apostel een heele reeks van rampen en benauwdheden, die hij wedervoer, op.
Zijnen dood gelijkvormig wordende.
De apostel vat lijden en sterven van den Heere Jezus zeer nauw samen. Hij begeert eene zoodanige gemeenschap aan zijn lijden, dat hij ook zijnen dood gelijkvormig wordt. Op welke wijze en tot welke mate begeert hij gemeenschap met Christus? Wel, tot in zijn dood. Hij mocht toch weten, dat hij niet zichzelven leefde, noch zichzelven stierf. Hetzij dan, dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. Zoo mag hij zijn leven en sterven werpen in Gods schatkist; het neerleggen aan de voeten van Jezus. Hij wil zijn kracht verteeren in des Heeren dienst, tot glorie van Zijn naam, die te prijzen is in der eeuwigheid. Ja, hij is bereid zijn leven af te leggen, ook als het zwaard hem zou treffen. Hij is bereid ook te vallen door menschenhand. Zalig toch de dooden, die in den Heere sterven. Zelf moet hij geheel wegvallen. Het moet in en aan hem enkel en uitsluitend en volkomen Christus wezen. Zoo behoort het leven van den Christen te zijn en steeds meer te worden.
Zijnen dood gelijkvormig wordende.
Gelijkvormig, dezelfde gedaante vertoonend, op dezelfde wijze openbaar wordend. De dienstknecht is niet meer dan zijn meester, het zij hem genoeg dat hij worde als zijn meester. „De genadige aanneming waarin ons heil bestaat, is onafscheidelijk van dat andere besluit, dat ons onderhevig maakt aan het dragen van het kruis; want niemand kan erfgenaam des hemels zijn, die niet te voren gelijkvormig is geweest aan den eeniggeboren Zoon Gods."
In vers 21 lezen wij: die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan zijn heerlijk lichaam. Gelijkvormig, dat is evenredig. Gelijk en gelijkvormig dat is congruent, samenvallend. Maar dat is het niet. Het is niet samenvallend, maar evenredig, want zij zijn verordineerd den beelde Zijns Zoon gelijkvormig te zijn. In Romeinen 12 wordt gemaand: wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds. Vertoon niet de gedaante der wereld, maar van Hem, die u kocht met zijn bloed. Ze moeten Hem gelijkvormig zijn, op Hem gelijken maar zonder Hem gelijk te zijn. Dit geldt niet alleen hiernamaals, maar ook in hun leven op aarde in het vleesch. Gelijkvormig in lijden en kruis, in opoffering en zelfverloochening. „Altijd de dooding des Heeren Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zoude geopenbaard worden. Want, wij die leven worden altijd in den dood overgegeven om Jezus wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vleesch zoude geopenbaard worden.
Hier is dus niet te denken allereerst aan de geestelijke gelijkvormigheid aan Jezus door het afsterven van den ouden mensch, ook al behoeft dit niet te worden uitgesloten. Dat is de ondergrond van hetgeen de apostel hier bedoelt. Het verst gaat deze gelijkvormigheid naar de uitwendige zijde in de martelaren, die om dezelfde oorzaak den dood ingingen als de Heere Jezus. Gelijkerwijs Ik in de wereld ben, zult gijlieden in de wereld zijn. Maar, hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Doch ook Gods kinderen in het algemeen worden overgegeven in den dood om Jezus wil. De apostel begeerde, als het des Heeren wil mocht zijn, tot glorie van Zijn naam en tot heil der Kerk, den marteldood te sterven. Ja, zoo schrijft hij, indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over de offerande en bediening uws geloofs, zoo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen. Hij begeerde van de gemeente te Ephese op zijn doorreis, dat zij zijn hart niet zouden week maken, ook al wist hij dat hem banden en verdrukking aanstaande waren.
Jezus leed en stierf en begeerde te sterven voor Gods zaak. Zij hebben er zichzelven ook voor over. Hij leed geduldig. Hij had de ondersteuning, dat Hij des Vaders welbehagen volbracht. Gelijkvormig aan Hem in genade, in lijden en glorie. W e l k een eere Hem gelijkvormig te mogen zijn! Hebt gij ook eenige ridderorde van den Koning in lijden om Zijnentwille? Als Hare Majesteit de Koningin verjaart, dan krijgt menigeen een ridderorde van hooger of lager orde. Wat draagt menigeen zijn lintje met trotsch. Oók al armoede! Maar zijt gij geridderd door Jezus in den kamp met wereld en duivel? Kunt gij de litteekens toonen in de worsteling met den menschenmoorder van den beginne? Het is te vreezen, dat onder de lintjes-dragers er niet veel zijn. Het onedele en verachte der wereld heeft God uitverkoren.
Als het hoofd is gekroond met doornen, moet dan het lichaam omhangen met rozen? De natuurlijke Zoon moet zuchten, zouden dan de aangenomen kinderen op rozen gaan? Het is bepaald in Gods besluit: die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden.
Den drinkbeker, dien Ik drink zult gij wel drinken, sprak Hij tot zijne jongeren. O, kiest gij nog de aarde? Reken dan niet op den hemel! W a t de mensch zaait, zal hij ook maaien.
Het lijden dezes tegenwoordigen tijds echter is voor Gods kinderen niet te waardeeren bij de heerlijkheid, die aan hen zal geopenbaard worden. O, dat wij veel mogen zien op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs.

Geen nacht dekke ooit voor uw gezicht
dat zieldoorgrievend lijden.
Die pijl moet als een scherpe schicht
uw zondig vleesch doorsnijden.
Zijn liefdegloed
kan 't best uw zwak gemoed
van zondenlust bevrijden.

Maar tot welk einde en tot welken trap begeert de apostel hem gelijkvormig te zijn? Dit zegt hij in het elfde vers: of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden. Hierover handelen wij in onze volgende overdenking.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juli 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Christus alléén V

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juli 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's