Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eten en drinken ten eeuwigen leven III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eten en drinken ten eeuwigen leven III

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 6 : 53—55. Jezus dan zeide tot hen. Voorwaar, voorwaar, zeg ik ulieden, tenzij dat gij het vleesch van den Zoon des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in uzelve. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage; want mijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank.

Zoo laat de Heere Christus ons blikken tot den jongsten dag. Hij schouwt de vruchten van zijn werk in de glorie voor Zijn Kerk. Ik zal hem opwekken tot uitersten dage. Hieruit verzamelt het geloof rijke vrucht. Het geloof wordt geroepen tot de overdenking der zichtbare tegenwoordigheid van Christus ten jongsten dage. Hij is in ons vleesch, in Sions naam, ten hemel ingegaan. Maar Hij komt weder om te oordeelen de levenden en d.e dooden. Hij zal verschijnen met de onuitsprekelijke heerlijkheid Zijns Koninkrijks, met den glans der onsterfelijkheid, met de onmeetbare kracht Zijner godheid en met het gezelschap van engelen en zaligen. Daarom wordt Zijn volk opgewekt Hem te verwachten, als verwekker der dooden, als verheerlijker onzer lichamen ten uitersten dage, waarop Hij de schapen van de bokken zal scheiden en er niemand, onder de levenden of dooden, zal zijn, die zijn oordeel kan ontvlieden. Zoo is de dag zijner toekomst een zeer heugelijke dag, die met verlangen moet worden ingewacht. Dood en eindoordeel, hemelleven en opstandingsglorie liggen in ééne lijn voor het leven des geloofs. Op onze aardsche vreemdelingenreis hebben wij kennis van deze eenige en volmaakte gelukzaligheid, doch zóó, dat zij onze harten dagelijks meer en meer ontsteekt in verlangen, totdat het volle genot ons zal verzadigen.

Hoe hijgt ons hart, om van dit vleesch ontbonden,
Ontbonden van de lasten onzer zonden,
In vrije lucht, in 't Vaderland daarboven
God voor Zijn troon t' aanbidden en te loven!
Geen wachter, die bij nacht
Met meer verlangen smacht,
Naar 't licht, eer 't aan komt breken;
Geen moe gevloden hert,
Dat ooit met grooter smert,
Verlangt naar waterbeken!

De heerlijkheid Gods zal de tente wezen, die Sions 'burgers overdekt. Uit het donker des doods gaan wij over in het licht der eeuwige heerlijkheid. Maar, óók onze aardsche tent moet hemelsche woning worden. „Ik zal hem opwekken ten uitersten dage." Kom, ga rnet mij mee naar den akker der dooden, en zie daar op dien steen: „hier rust in hope! Want die sterkelijke moet onsterfelijkheid aandoen en dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen." Hier rusten de vermoeiden van kracht, maar in hope... op dien uitersten dag. Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. W e reizen hier door het Bakadal. Ik ben een vreemdeling op aarde, gelijk alle mijne vaders. De roeden onzer tent klapperen; het zeil werd meermalen reeds gescheurd. O, van nature hebben wij geen besef van dood en eeuwigheid en droomen wij ons een onsterfelijk leven op aarde, zelfs wanneer wij wandelen over de graven. Maar, er zijn lezers, die zijn aangegrepen door Gods hand; die zuchten en kermen; wier bang geroep opstijgt... en dat gewis Gods troonzaal bereiken zal! Hij vergeet toch het geroep Zijner ellendigen niet. Hoor, wat gij behoeft. Hoor toch: gij moet eten het vleesch van den Zoon des menschen en drinken zijn bloed. Dan zal uwe ziel leven en uw hijgend lichaam niet aan eeuwige versmaadheid worden prijsgegeven, doch schitteren in hemelschen glans. Van smart vergaat uw kwijnend leven. De last van zonden en plagen drukt u naar beneên. Zeker, wij zullen gewis eerlang ten grave dalen. Ons gelaat wordt zwart; de wangen, vaak reeds vervallen op het ziekbed, vallen in; de oogen zijn opgevuld met het stof des doods; de lippen, de deuren der ziel, zijn weggevallen; hare grendelen verbroken. Waar is uw schoonheid, o ijdel kind des stofs? Och, wierd mijn ziel door U gered. Mijn ziel en lichaam hijgen naar LI, o Heere! Hij richte met u en leere u Christus kennen. Door te eten van zijn vleesch wordt ons lichaam een tempel des Geestes, anders is het eene woonstede des duivels. Alleen door Hem kunnen wij leven en zien een lichtende toekomst. Terwille van de winst ten uitersten dage getroosten wij het verlies, bij het sterven, van ons lichaam dat ten grave daalt, om te rusten op zijne slaapstede. O, wat was het graf menigmaal aantrekkelijk daar de zon der verrijzenis er hare luisterrijke stralen in deed schitteren. Ook het graf is onze. Mijn lezer, wat is het voor u?
Kent gij Psalm 13? Hebt gij dan dit vleesch gegeten en dit bloed gedronken? De Heere kan Zijne kinderen, als een Henoch en Elia, veranderen in een punt des tijds, maar het heeft Hem goed gedacht ten uitersten dage hen op te wekken. Hoe kan ons hart verlangen naar de glorie van onzen Koning, naar dien grooten en doorluchten dag des Heeren. Ja Heere Jezus, kom; ja kom, als mijner ziele Bruidegom!
Wij hebben dan altijd goeden moed en weten, dat wij inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere.

Welkom, o uur van grooten uittocht
Waarop mijn smartend harte wacht.
Welkom, o dag, dien ik jaren zocht,
Waarnaar mijn geest reikhalzend smacht.

Ja, wanneer komt die dag? Die uiterste dag? Heden en toekomst moeten worden gelegd in de weegschaal des geloofs. Een teug van het water des levens doet verlangen naar een bad in den stroom. Rutherford zeide eens, varende op den oceaan der goddelijke liefde: „Och, mocht mijn schip daarin verzinken, totdat ik 40 vademen diep onder zijne liefde bedolven werd." Toch blijven zij gewillig in dezen stand, tot de Heere hen roept: Kom in. Want Hij zal ons zeker roepen op tijd! Wanneer Christus dus in het vooruitzicht stelt, aan degenen die Zijn vleesch eten en zijn bloed drinken, de opwekking ten uitersten dage moet hen dit opvoeren tot ver boven den tijd. Hun gezichtseinder moet reiken tot den dag van Zijne kroning. Alle aardschgezindheid moet hier wijken en vergaan. Hoe is het dan met u. lezer? Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn! Gij wilt liever leven omdat gij niet kunt sterven; omdat de dood zijn prikkel niet heeft verloren. Gij zijt niet bevredigd met God. Hoedanig is uw leven? Wie niet kan sterven, moet niet durven leven. Alleen als wij opgewekt zijn uit den dood en Hem ingeplant, kunnen we inleven, door genade des Geestes, de zalige toekomst die in de verrijzenis wacht!
Tenslotte geeft de Heere Jezus de oorzaak aan van hetgeen Hij betuigde. Waarom heeft hij die zijn vleesch eet en zijn bloed drinkt, het leven in zich en zal hij het eeuwige leven hebben? Hoor het antwoord op deze vraag.
„Want mijn vleesch is waarlijk spijze en mijn bloed is waarlijk drank."
Waarlijk spijs, waarlijk drank, dat wil zeggen: echte spijs, echte drank. De schare had Hem gevolgd om de brooden en om de visschen. Hij laat hun vleeschelijk bestaan hun voelen. Hij noemt nog weer vleesch en bloed afzonderlijk omdat daardoor zijn dood wordt aangeduid. Zonder die scheiding van vleesch en bloed ware er geen offer in Zijn Borgtocht. Ook aan den heiligen Disch wordt daarop gewezen. Zie, de dienaar neemt het brood en breekt het en spreekt: Het brood, dat wij breken is de gemeenschap des lichaams van Christus. Neemt, eet, gedenkt en gelooft, dat het lichaam onzes Heeren Jezus Christus gebroken is tot een volkomene verzoening van alle onze zonden." O dierbare instelling. De beker der dankzegging, die wij dankzeggende zegenen, is de gemeenschap des bloeds van Christus. Neemt, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft dat het dierbaar bloed onzes Heeren Jezus Christus vergoten is tot eene volkomene verzoening van alle onze zonden."
O, die gezegende Herder, die zijn leven aflegt voor Zijne schapen! Hij is hunne spijze en drank. Ja, het vleesch van den Zoon des menschen is echte spijze. De vergelijking is zeer nadrukkelijk. Er ligt in dit vleesch levenonderhoudende en levengevende kracht. Zonder voedsel kan ons organisme niet in stand blijven. Zonder déze spijze kan er geen leven der ziel zijn. Benauwd wordt het den zondaar onder het oordeel, terwijl zijn ziel hongert naar Jezus' vleesch, naar gemeenschap aan Zijn persoon. Christus alléén is het onderhoudende voedsel der levende kerk Gods. Ach, werd het voor velen: geef mij Jezus of ik sterf. Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Dit zal zeker geschieden, wanneer gij Hem op Gods voorwaarden wilt ontvangen. Verloren voor God.
Laat de mensch zich voeden, evenwel gaat hij straks toch sterven. Maar, wie van deze spijze eet, kan niet sterven in der eeuwigheid. En daarom worden de dooden die in den Heere sterven, zalig geprezen. Zij zullen rusten van hunnen arbeid. Vleesch als spijze, als voedsel, bevordert den groei. Het kind kan niet ontwikkelen tot jongeling, noch de jongeling tot man, wanneer hij geen dagelijksch voedsel gebruikt. Zalig is het te eten aan Jezus' disch, gevoed te worden met deze spijze. Te eten tot verzadiging toe, telkens weer. Hij verkwikt mijne ziel. Hebt gij honger naar Jezus? U dan die gelooft is Hij dierbaar. Smaakt de spijze der aarde niet meer? Weigert uwe ziel getroost te worden en schreit uw ziel naar Hem? Zou het rechtvaardig zijn, dat gij voor eeuwig zult vergaan van den honger? Ach, gij hebt verdiend, dat gij uwe tong zult kauwen van pijn en uwe tanden knersen van weedom? O, eeuwig God te moeten missen, dat is bitterder dan de hel; dat is de hel in de hel. Eeuwig zijn toorn voelen branden en nimmer te worden bevrijd! Den dood te zullen zoeken en hem niet te zullen vinden. Wie dit leert dorst naar den levenden God. Ja, dan is daar het evangelie van den stervenden Zaligmaker! Of is het niet waar, dat een benauwde ziel adem mag scheppen als het evangelie zich opent? Wanneer door de veroordeelende gerechtigheid en de verterende heiligheid de liefde Gods in Christus een wijle doorstraalt in een menschenziel? Neen, dat is niet de zucht tot zelfbehoud, die Hem dan dierbaar maakt. Hier is iets van Gods ontferming. Gij hebt Jezus van noode tot uw algenoegzaam deel en eeuwig goed. In Hem alleen kunt gij voor God bestaan. W i e Mij eet, zoo zegt Hij, die zal leven door Mij. Hebt gij een streep gezet onder de zinsnede: Het gemis Zijner nabijheid is erger dan de dood!
Zijn tegenwoordigheid is de vreugde der engelen; de zaligheid des hemels en de lichtstraal der onsterfelijkheid. De tafel wordt toegericht en een rijke maaltijd wacht. Hij zal de vermoeide ziel dronken maken en de hongerige ziel vervullen. Een kruimel van dezen Disch deed ervaren wat Gods ontferming is, voor de bezwaarde van geest, overstelpt door zondesmart.
Wij keeren terug tot onzen text. Door voeding groeit het kind op tot jongeling en de jongeling tot man. Maar de groei houdt op en de organen verouderen. Het gezicht wordt minder, de kracht wordt gebroken. Ik kan toch gevoelen, zegt men, dat ik ouder word. Maar, wie van deze spijze eet, altijd weer, veroudert niet. Op dit leven uit en met Immanuël ligt de dauw der eeuwige jeugd. Het mag zijn, dat de beenen ons nauwelijks meer zullen dragen, dat ons oog is verdonkerd, maar, die in het Huis des Heeren zijn geplant, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen vet en groen zijn, om te verkondigen de deugden des Heeren. Klaagt deze of gene: wee mij, ik ben vermagerd? En dan een koningszoon? Laat uwe ziel zich in vettigheid verlustigen. Gods kinderen verouderen niet, nemen wel toe in jaren naar hun natuurlijk leven, doch blijven eeuwig jong naar den geest. Zijn vleesch is waarlijk spijze. Bezwijken vleesch en hart, dan is Hij de Rotssteen huns harten en hun deel in eeuwigheid. Dit voedsel maakt alle spijze der aarde tot voedsel van den tweeden rang.
Dit woordeke „waarlijk" stelt een tegenstelling met alle lichamelijke voedsel. Ge denkt dat brood een degelijk voedsel is en dat is het ook. Doch maar tot op zekere hoogte. Het onderhoudt het lichaam wanneer de Heere het doet gedijen, maar het kan niet voeden zonder Gods zegen. Maar deze spijze draagt het leven in zich; wie hiervan eet, is waarlijk gevoed. Het vormt ook een tegenstelling met het manna, dat toch brood uit den hemel was. Het viel neer uit den wolkenhemel, maar Jezus is waarlijk uit den hemel der hemelen. Hij is van boven. Zeker, het manna was een kostelijke spijze en het wees heen naar Jezus. Hij is het ware manna. Het brood, dat uit den hemel is nedergedaald. Let ook eens op het offervleesch, dat werd gegeten. Wanneer de Israëliet mocht zien op het ware offerlam in het geloof, dan werd het hart versterkt. Niet echter door het offervleesch, maar door de verborgen kracht des Geestes, die het nam uit Christu's offer. Hij verzadigt den mond met het goede. Deze spijze vernieuwt de kracht als eens arends. Ik kom weer terug op het manna. Dit vertelde eiken dag het onwezenlijke van zijn bestaan als de zon opging. Het vertelt ons bij dengene, die het zocht te bewaren, dat het aan bederf onderhevig was. Maar deze spijze...!
In den tabernakel en den tempel waren de toonbrooden, maar zij waren vergankelijk en moesten op vaste tijden door nieuwe worden vervangen. Deze spijze blijft eeuwig dezelfde. Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in der eeuwigheid. Abel heeft van deze spijze gegeten en leeft eeuwig; Abraham heeft zich verheugd in Jezus' dag en hij viel op zijn aangezicht en lachte. De voorraad wordt nooit minder en de hoedanigheid verandert niet. Zoo worden wij ook aan den Heiligen Disch vermaant niet aan het brood en den wijn te blijven hangen, maar onze harten op te heffen in den hemel, waar Immanuël is, om Hem met den mond des geloofs te eten en te drinken. Dan zegt de Sioniet: ik ben versterkt! O, dat gezegende Avondmaal! Daar wil Hij een voorsmaak geven van de zaligheid, die genoten zal worden aan het Avondmaal van de bruiloft des Lams. Aan dien ronden Disch, waar alles, alles enkel liefde is. Jezus onderscheidt Zijn vleesch en bloed door dat „waarlijk van alle andere spijze en drank. Menigeen eet zijn eigen inbeelding op en wordt opgeblazen, maar niet gevoed; hij blijft in den dood. Een ander heeft genoeg aan menschelijke ideeën. Een derde eet zijn gebeden en zuchten en drinkt zijn tranen, maar zijn ziel verkwijnt.
Mijn bloed is waarlijk drank. In Israël was bloed drinken verboden op straffe des doods, zeker wel om van heidensche praktijken verre te houden, maar ook om hen te onderwijzen, dat er maar één bloed drank is. Zonder drank kan ons leven niet zijn. De kranke kan wel weken zonder voedsel maar niet zonder drinken. Zonder drank kan in ons natuurlijk leven voedsel zelfs niet gedijen.
Drinken verfrischt lichaam en geest. Van Simson lezen we, toen hij zieltogend neerlag in de holligheid van Lechi: „zal ik nu sterven van dorst en vallen in de handen dezer onbesnedenen?" Toen kloofde God de holligheid die in Lechi is en daar kwam water uit. En Simson dronk en zijn geest kwam weder in hem. Jezus is de ware fontein des aanroepers. Maar, hoe heeft Jezus moeten dorsten om dezen drank te bereiden! Mijn bloed is waarlijk drank! W i j zouden dezelfde tegenstellingen van straks kunnen behandelen, doch verzoeken den lezer ze eens zelf na te gaan. Alle natuurlijke dranken, alle typische wateren uit de steenrots, uit de bron Siloam, welker wateren zachtkens vloeien, mogen aan uw aandacht voorbijgaan bij het vergelijken. Mijn bloed is waarlijk drank. Ach, drink niet langer de wrakke wateren der zonde; zet den beker des bedrogs niet meer aan uwe lippen. O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren. De rivier Gods is vol waters. Dit bloed heeft ziel-reinigende en vredegevende kracht. T o t de Samaritaansche sprak de Levensbron: W i e gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten. Zoo is dan Jezus' bloed waarlijk drank.
Hij is eten en drinken tesamen in één.
Kom, let eens op zijn geschiktheid om alle behoeften der ziel te vervullen. Een mensch behoeft eten en drinken. In Jezus' vleesch en bloed, in Hem als Zaligmaker, is alles gegeven wat tot onzen eeuwigen welstand noodig is. Zie, daar is een overtreder van den moederschoot af. Hoe zou hij bevrijd kunnen worden van zijn schuld en smet? Door gemeenschap des geloofs aan Jezus. W a a r zou vrede te vinden zijn voor het moegejaagde hart dan in Zijne wonden? Alle nooden worden tot sleutels op dit ééne slot. In Hem is alle volheid; alles wat wij behoeven van de hel naar den hemel en in de stad die fundamenten heeft is in Hem. Konden wij u heilbegeerig maken bij den aanvang, dorstig bij den voortgang! Het moede hoofd komt tot rust, drinkende van dit bloed. Hier wordt het hart getroost, dat schreiend tot Hem vlucht. Neem Jezus weg en God is een verterend vuur! Neem Jezus weg en wij vergaan, wij zijn in onze zonden. Hij is de algenoegzame liefhebber onzer zielen. Hij alleen kan onze hongerige en dorstige zielen spijzen en laven ten eeuwigen leven. Van nature zegt de waarheid Gods ons: gij zijt aireede verzadigd. En... de verzadigde ziel vertreedt het honigzeem. In deze spijze en drank daalt de liefde Gods af in het hart. Geen wonder, dat door te eten en te drinken de ware dankzegging wordt geboren. Als gij dan gegeten en gedronken zult hebben en verzadigd zijn, zoo zult gij opstaan om den Heere uwen God te loven.
Verblijdt u in den Heere en spreekt lof ter gedachtenis zijner heiligheid. Ja, dan wordt de ware danktoon geboren. Maar Gode zij dank voor zijne onuitsprekelijke gave. Herinner u den tijd uwer eerste liefde en ondertrouw, gij, die dien tijd waarlijk hebt gekend. W a s zijn lof niet in uw hart en mond bij dage en bij nachte? Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên! Deze gemeenschap des geloofs toch wekt de liefde, die sterk is als de dopd en wier ijver hard is als het graf. Eén druppel van die liefde verteert de zondelust en wereldliefde. Zij snijdt alle vezelen door die ons binden aan de aarde. Dan mogen wij de wereld toevoegen: ik heb eene spijze die gij niet kent. Het is toch geen wonder, dat de wereld, óók de christelijke wereld, zoo vreemd staat tegenover deze verborgen gemeenschap. De voorstellingen, die men er zich van maakt zijn zoo door en door onwaar.
Het is een gunste des Heeren Hem te mogen voorstellen, te mogen aanprijzen, als het levende voedsel. Wij hebben niet voorgenomen iets onder u te weten dan Jezus Christus en dien gekruisigd, den Joden wel een ergernis en den Grieken een dwaasheid, maar u die geloofs de kracht en de wijsheid Gods. Zalig te worden geroepen om een uitdeeler te zijn van de menigerlei genade Gods. Hij leefde in onze natuur; Hij kende al de zwakheden dier natuur, overmits hij zelf met zwakheid was omvangen. Hij leverde op afdoende wijze het bewijs vleesch van ons vleesch en been van ons been te zijn. Alles wat Hij deed en leed was plaatsvervangend, opdat Hij een spijze en drank des eeuwigen levens zoude zijn. W e e daarom wie Hem versmaadt; wee dien mensch die het bloed des Nieuwen Testaments onrein acht. Dat doet nu ieder, die niet aan Gods rechtvaardigheid wierd onderworpen. Adam was mijn vertegenwoordiger en in zijn val nam hij mijn leven weg, maar ook mijn brood en water. In Adam zijn wij allen gestorven. De tweede Adam hield Gods wet en gaf zijn vleesch voor het leven der Zijnen in den dood. Gelijk zij dan allen in Adam sterven, worden zij allen in Christus levend gemaakt, die in Hem zijn begrepen. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem. W e l k een zielverzadigend feit is dit! O, mijn ziel rust dan al etende en drinkende. Alleen dit voedsel kan ook het geloof versterken. Hierin is kracht voor de liefde. Het zijn vurige kolen, vlammen des Heeren, vele wateren zouden dezelve niet kunnen uitblusschen; al gave iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zoude hem ten eenenmale verachten. Mijn Liefste is blank en rood. Dit voedsel stelt in staat tot arbeid in Gods Koninkrijk, tot worstelen en lijden.
Ja, Zijn vleesch is waarlijk spijze en zijn bloed is waarlijk drank.

Ik loof eerlang U in een groote schaar,
En, wat ik U beloofd' in 't heetst gevaar,
Betaal ik, op het heilig dankaltaar,
Bij die U vreezen.
't Zachtmoedig volk zal rijk verzadigd wezen,
Ten disch geleid.
Wie God zoekt, zal Hem prijzen.
Zoo leev' uw hart, door 's hemels gunstbewijzen,
In eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Eten en drinken ten eeuwigen leven III

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1935

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's