Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis VII

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis VII

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De methode door de Adviseurs aangeprezen, dat de Belijdenis begrepen moet worden, zooals de Vaderen haar begrepen, heb ik dus van zelf sprekend als juist erkend. Toch heb ik mij op de wijze, waarop de Adviseurs haar hadden toegepast, eene critiek veroorloofd, die op zichzelve reeds uitwees, dat het door hen toegepast historisch onderzoek mij niet geheel bevredigde. Het onderzoek ging naar mijn oordeel niet diep genoeg, zoodat de zin van het Artikel niet voldoende tot zijn recht kwam. Mede op dien grond achtte ik voor de schrapping der bekende woorden den tijd niet gekomen. Het vraagstuk was niet genoegzaam toegelicht. Als men de Belijdenis wilde verstaan, zooals de Vaderen haar verstonden, dan kon dat alleen, wanneer men zich rekenschap gaf van -het Staatsbegrip, dat de Vaderen hadden. Men moest eerst den Staat begrijpen, zooals de Vaderen dien kenden, om art. 36 te zien in het historisch milieu, waarin het op deze wijze paste. Men hoort in deze dagen nog al eens in verband met de economische crisis spreken over de „structureele veranderingen", die intreden. Welnu, zou men denken, dat er tusschen 1618 en 1905 geene diepgaande structureele veranderingen liggen? Het is zeker, dat de zin, dien wij aan het woord „staat" hechten, toch niet dezelfde is als dien onze Vaderen er aan hebben gehecht. Het zelfde woord dekt niet meer precies hetzelfde begrip. Welnu, ik heb er opmerkzaam op gemaakt, dat het er allereerst op aankomt, als men den zin van het artikel wilde verstaan, zooals de Vaderen het verstonden, het dan voor ons te stellen in het cultureel-historisch milieu en tevens in het licht van de geloofsovertuiging der Kerk. Naar mijn oordeel was daaraan niet voldoende aandacht geschonken.
Behalve dus het feit, dat schrapping eene nieuwe bron tot verdeeldheid ontspringen deed. moest dit ongenoegzaam Advies een hinderpaal worden voor de werkelijke ontwikkeling van het dogma, als daarvan ooit sprake komen zou. Een Advies, dat dit sociologisch moment uitschakelde, moest verwarrend inwerken op de rijping van een gegrond inzicht in het vraagstuk. En ik heb er later tegen gewaarschuwd, dat schrapping er toe zou leiden, dat men op het resteerende eene accomodatie zou gaan toepassen, die de Adviseurs zeiven veroordeelden. Inderdaad, de ervaring heeft ook die waarschuwing bevestigd. W i e het boek van den Heer Colijn leest met de gave des onderscheids, voor dien is het toch duidelijk, dat dezelfde menschen, die in hun Kerk het overgeblevene van Art. 36 belijden, op politiek gebied leeringen verbreiden, die er lijnrecht mede in strijd zijn, die de politieke loochening beteekenen van hetgeen zij in de Kerk pretendeeren te belijden. Naar mijn gevoelen wordt de Belijdenis op deze wijze voor de „gereformeerde kerk" precies zoo behandeld als de Reglementen der Hervormde Kerk met hun „geest- en hoofdzaak-theorie". Zulk eene tweeslachtige, in wezen onwaarachtige verhouding tusschen het kerkelijke en het politieke leven is naar mijn gevoelen absoluut verwerpelijk. Even verwerpelijk als de houding van den predikant is, die op zijn studeerkamer aan den leiband der moderne critiek de onfeilbaarheid der Heilige Schriftuur verwerpt en des Zondags op den preekstoel preekt, als geloofde hij in Gods onfeilbaar Woord. Zoo wordt er eene gebrokenheid in de levens- en wereldbeschouwing gelegitimeerd, die strijdt met de waarachtigheid, die men dan toch in de eerste plaats in de dingen van het Koninkrijk Gods verschuldigd is. Daartegen heb ik gewaarschuwd en daarom er op gewezen, dat men zich van het geheele artikel rekenschap moest geven. De juistheid dier opmerking houd ik nog staande.
Ik heb het trouwens daarbij niet gelaten, maar ik heb de Adviseurs ook op de contradictie gewezen, waarin zij zichzelven verwikkelden, in deze woorden: „Wel verklaart het Advies, dat in zooverre de thans algemeen geldende opvatting van de vrijheid der religie hare oorzaak vindt in de neutrale Staatsidee, deputaten geen oogenblik aarzelen die te verwerpen, maar", zoo voegde ik er bij, „wij worden geheel in het duister gelaten over de vraag welke de Staatsidee door de Gereformeerden op grond van Gods Woord beleden moet worden". Ik heb er nadruk op gelegd, dat dit vraagstuk onder de oogen moest worden gezien en tot oplossing gebracht. Reeds meer dan 30 jaren geleden heb ik dus het vraagstuk publiek aan de orde gesteld ook voor de A.R. Partij. En sinds heb ik niet nagelaten er de aandacht op te vestigen. Doch ik vond bij de Heeren geen gehoor. Toch was het voor ieder, die maar eenigszins begreep wat er gebeurde, duidelijk, dat de Heeren, die de practische politiek der A.R. Partij leidden, er op hunne wijze eene oplossing aan gaven, die niet door beginselen, maar door belangen bepaald werd. Zij verkondigden openlijk, dat de Staat geen orgaan had voor onderscheiding op religieus gebied en dus met het religieuse leven absoluut niets te maken had. Welnu, dit drijven der leidende antirevolutionairen werd in 1905 door de eigen Adviseurs der Synode hunner kerk in den ban gedaan. In dat Advies toch staat geschreven: „In zooverre de thans geldende opvatting van de vrijheid der religie haar oorzaak vindt in de neutrale Staatsidee, in religieus indifferentisme, in de moderne wereldbeschouwing, dat de religie privaatzaak is, en de Staat zich daarmede niet heeft in te laten, staat deze opvatting lijnrecht tegenover het Calvinisme en zouden ook Uwe deputaten geen oogenblik aarzelen haar te verwerpen" (blz. 36):
Zoo wordt het dus duidelijk, dat zelfs gemeten met den maatstaf der Adviseurs van de Synode van 1905, die de schrapping aanbevolen hebben, de ontwikkeling der antirevolutionaire politiek lijnrecht is ingegaan en ingaat tegen het Calvinistisch beginsel. Immers, wat hebben de leidende politici anders gedaan dan het indifferentisme, dan het laatmaar- waaien, als den eenig juisten politieken weg aan te bevelen niet alleen, maar ook toe te passen. In de wetgeving, waarin deze Heeren de hand hebben gehad, hebben zij niet geaarzeld het door te voeren en zij doen het zelfs in dezen vreeselijken tijd nog. Dit moest uitloopen op den in wezen God-loozen Staat. De „état athée" van de revolutie is feitelijk door de A.R. geproclameerd en als de schriftuurlijke Staat aanbevolen. De feiten spreken: Het wetsontwerp, zoogenaamd op de Godslastering, stelt kwetsing van gevoelens strafbaar. Het elimineert Gods heilig Wezen. Dat Wetsontwerp werd geïnspireerd door de moderne religionsphilosophie, is geworteld in religieus indifferentisme, in de idee van den neutralen Staat, die geen orgaan meer zou hebben om Gods ordinantiën in zake religie te onderscheiden. Het staat, zooals de Adviseurs terecht zeiden, „lijnrecht tegenover het Calvinisme". En deze ontkerstening van den Staat, want iets anders is het niet, werd overgenomen door de A.R. Partij. Dat is mij gebleken in de vergadering van het Centraal Comité na het Belgisch tractaat, waar mij onomwonden gezegd werd, dat men in dien kring met Groen van Prinsterer afgedaan had en waar ik nogmaals te vergeefs aan eene doovemansdeur klopte om oplossing van het vraagstuk te verkrijgen.
Reeds daaruit wordt duidelijk, hoe onredelijk het is, als het wordt voorgesteld, alsof ik nog maar had moeten aanhouden, en zooals mij iemand zei, „de vuist op tafel had moeten leggen". Welnu, die was er gelegd, maar blijven liggen, want het is niet mogelijk eene oplossing te verkrijgen van menschen, die geene oplossing meer behoeven, omdat zij zeiven al lang zijn overgegaan op de lijn van het libertijnsch indifferentisme. Principieel is er geen onderscheid meer tusschen hen en het liberalisme. Trouwens de heele politieke geste van dezen tijd bewijst het. En in dat boek „Saevis tranquillus in undis , dat eene officieele interpretatie van de A.R. beginselen pretendeert te zijn, het is immers eene toelichting op het A.R. program, wordt het zeer duidelijk en onomwonden gezegd: „De Overheid mist het orgaan tot onderscheiding in zuiver religieuse zaken" (blz. 102). Dat is er dus van het A.R. beginsel terechtgekomen. Dat is dus de eigenmachtige oplossing, die de vrucht is daarvan, dat men weigerde het vraagstuk aan de orde te stellen. Kan men oppervlakkiger, ongegronder stelling uitdenken, dan deze met Gods Woord strijdende individualistische verklaring? Toen ik haar goed overwogen had, werd het mij duidelijk, dat een man van Gereformeerde levens- wereldbeschouwing niet thuis behoort in een partijomgeving, die haar oorspronkelijk beginsel uitwisselde tegen eene liberalistische staatsphilosophie. Wij staan hier niet meer voor eene vraag van verschillen over moeilijkheden van ondergeschikten aard. Het gaat hier niet over kleinigheden, noch veel minder om iets persoonlijks, maar over een Christelijk beginsel van de eerste orde, over de vraag, of zulk eene partij nog Protestantsch Christelijk is. Mij is uit de geschiedenis geene Christelijke kerkformatie bekend, die zulk eene staatsbeschouwing heeft voorgedragen. Wel ken ik wijsgeerige scholen, die haar propageeren. althans in beginsel.
De drie Heeren, die bij geheime circulaire de meening ingang trachten te doen vinden, dat die Prof. Visscher maar verdeeldheid zaait, dat in hoogere regionen der A.R. Partij men o, zoo begeerig is nu alle vragen op te lossen en alle bezwaren te bespreken, hebben dan ook den zedelijken plicht uit Gods Woord aan te toonen, dat deze neutrale, feitelijk libertijnsche staatsbeschouwing harmonieert met de Gereformeerde beginselen. Zij zullen moeten aantoonen, dat de Adviseurs der Synode van 1905 het mis hadden, toen zij die staatsbeschouwing zonder aarzeling verwierpen. Het gaat niet om eene kleinigheid, maar om de erkenning der Souvereiniteit Gods en om den plicht tot gehoorzaamheid aan Zijn Woord. De geschiedenis, die de A.R. Partij heeft doorloopen sinds de Synode van 1905 art. 36 amputeerde, leert, hoe juist het in die oude brochure werd voorzegd. Een Gereformeerd man, die ernst maakt met zijn belijdenis, aanvaardt geen politiek program, dat in volstrekten strijd is met zijne kerkelijke belijdenis. Ik ben niet uitgetreden uit de A.R. Partij, dan nadat ik jaar en dag vergeefs had aangedrongen op eene oplossing der vragen, noch ook voordat het mij officieel gebleken was, dat zij de kern van alle Christelijke politiek had over boord gezet. Ik heb lang geaarzeld. Inderdaad. Misschien langer dan wenschelijk was. Doch de tijdsomstandigheden, waarin wij verkeeren, de steeds brutaler optredende antichristelijke bewegingen, de dreigende economische en sociale ontwrichting, de ondermijning der laatste fundamenten, waarop het gebouw onzer cultuur rust, dit alles dwingt tot een onder de oogen zien van de vraag, of eene Partij, die zulk eene God-looze Staatsleer in de plaats stelde van haar oorspronkelijk uitgangspunt, nog wel waarlijk de functie kan vervullen, die zij voor zichzelve eenmaal had aanvaard. Zij mag dan nog de traditie achter zich hebben en met die traditie een heirleger onnadenkenden of door belangen gebondenen. de inspiratie van het waarachtig Christelijk beginsel heeft zij niet meer en kan zij niet meer hebben, omdat haar Staatsideaal wezenlijk is ontkerstend. Zoo glijden wij steeds verder af in een dal der donkerheid, waarin het Gereformeerde volk weer wordt teruggedrongen naar de heggen en de stegen, waaruit het door Groen en ook nog door Kuyper werd geroepen om de beginselen van Woord en Belijdenis weder tot gelding te brengen in ons volksleven. Het Gereformeerde volk kan niet leven zonder de Gereformeerde waarheid. Als deze haar ontvallen is, dan is het , slechts eene kwestie van tijd, of het wordt verwereldlijkt en het is der verdwijning nabij én politiek is het dan op zijn minst verliberaliseerd.
Daarom heb ik in 1905 in verband met de politieke ontwikkeling het vraagstuk aan de orde gesteld. Ik heb erkend en erken nog, dat er een vraagstuk ligt, moeilijk en ingewikkeld, niet zoo zeer op zichzelf, maar dank zij de verwarring dezes tijds. Doch het peuteren aan de Belijdenis heb ik als nutteloos en ijdel afgewezen. En dat doe ik nu nog. W a t zou men zeggen van een chirurg, die opereerde zonder eerst eene diagnose te stellen? En wat moet men zeggen van deze amputatie, hoewel de Adviseurs erkenden, dat de zaak zelve niet rijp was?
Mijn verzet beteekent dus niet, dat wij nooit aan de belijdenis iets zouden wijzigen, ook al ware dit noodig gebleken. Als de Kerk weder tot zichzelve is teruggeleid, zelve weer op de lijn harer historie is gekomen, waarop Groen van Prinsterer haar nog zag, dan zou het tijd kunnen worden. Nu moge men misschien zeggen: ,,dat kan niet, dat gebeurt niet! Als we zoolang moeten wachten, komt er niet van.' Ik erken, dat met ons natuurlijk oog gezien, er van geene mogelijkheid sprake is. Maar de Heere Jezus heeft gezegd: ,,Wat bij de menschen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God. Als het maar eene behoefte, een gebedsbehoefte wordt. Wij leven in een benarden tijd. W i e weet, hoe spoedig ook ons kerkelijk leven gaan zal als door een wals! Doch hoe dit ook moge zijn, zoo ooit dan is nu noodig de vastheid van het beginsel, gehoorzaamheid aan het Woord, bekeering tot den God onzer Vaderen, een zoeken van het punt, waar wij weder kunnen aanknoopen aan de lijnen des beginsels, die zij hebben getrokken. Wij behoeven het licht van Gods Woord over onze volkstoekomst, maar daarom ook de afwijzing eener aanpassing aan eene in wezen God-looze staatsleer, die ingeslopen is in de Partij, die begonnen is met het devies, dat zij zijn zou ,,Le parti du Dieu vivant!" En die nu geworden is tot een partij, welker Staat geen orgaan meer bezit om God te kennen, noch den eisch Zijns Woords.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 februari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis VII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 februari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's